De zingende koddenaar
(1774)–Anoniem Zingende koddenaar, De– Auteursrechtvrijqueelende verscheide nieuwe liederen, die hedendaags gezongen werden
[pagina 3]
| |
Stem: Laaft in het groene kruit!Laast in het groene kruit.
Hoorde ik een zoet gewemel,
Ag wat een zoet geluyt,
Van den hogen Hemel.
Daar ik vont een Magetje schoon,
Nooit geen schoonder Vrouwspersoon. bis;
’t Was op een Morgen vroeg,
Dat ik het ontwaakten,
En mijn hert dat joeg,
Om het zoet te genaken,
By dat zoete Vogel geluit,
Ik trok met mijn schaapjes uit; bis.
Ik hoorde op een fluit,
Zo lieffelyk speelen,
Ag wat soet geluit,
Wie zou dat verveelen,
Dat al aan een klaar Rivier,
Ag wat aangenaam Plaizier. bis.
| |
[pagina 4]
| |
Ik speelde op mijn schallemey,
Ik liet den Echo zweven,
Ik trok door de Wey:
Om mijn te begeven,
By dat zoete Vogel geluit. bis.
Ik heb strak mijn Hond,
Hier tot mijn geroepen;
En ik zey terstond,
Hier valt iet te snoepen,
Want ik zie mijn Harderin,
Toont een ander wedermin. bis.
Ik stont hier heel ontstelt,
In de groene Bladeren:
En ik stont als een Helt,
Kwam hoe langer hoe nader:
En zey wel Harderin,
Is ’t niet een trouwe Min. bis.
Ik zey wel Herder zoet,
Ziet de winden keeren,
Weet ik mijn gemoet,
Daar uit kon gy leeren,
Meent gy dat in een eerbare maagt,
Meer als een haar liefde draagt. bis.
Ik zei ag herderin,
Gy by de wind geleken
Ik zei ag herderin,
Men zal van u spreken.
Want zo een Maagt wort nooit geëerd,
Die met alle winden keert. bis.
Ik zei ag herderin,
Is dat liefde dragen, O gy valsche min!
Moet gy in schyn behagen:
Om te neemen zo eer Maagt,
Die zo weinig liefde draagt. bis.
| |
[pagina 5]
| |
Adie schoone blom;
Adie zoete koren,
Adie schaapjes al,
Die ik van te voren,
Welde uyt een zuyver min.
Adie valsch herderin. bis.
|
|