De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11
(1995)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
‘Klaer en als 't geld ganghbaer’.
| |
[pagina 68]
| |
ment gepubliceerd.Ga naar eind7. Toch zou het tot 1644 duren voordat de volledige Nederlandse tekst beschikbaar was. Pers zelf heeft het over verschillende fasen in zijn vertaalproject, dat in opzet en uitvoerigheid Baudouins Franse vertaling uit 1636 beslist de loef afstak. Aanvankelijk lag het in Pers' bedoeling om alleen ‘het ontwerp en de stellinge der beeldnissen (...) voor den dagh [te] brengen’, maar omdat hem dit ‘al te mager scheen’ is hij ‘voort geraeckt in de verklaringe der reedenen’. Zijn werkwijze geleek op die van ‘den Boer, die sich dagelijx gewende, een jongh kalf te dragen, ter tijd het een koe wierde’ en nadat Pers eerst ‘de gemeene stoffe ter hand’ had genomen, verstoutte hij zich om vervolgens ‘de geleerde en hooge stoffe te verhandelen’ (fol.*3ro). Deze fragmentarische aanpak - in zijn voorwoord heeft Pers het over ‘d'afgebroken uyren’ (fol.*4ro) - liet in de bundel sporen na. M.n. een zestal lemmata staat in de bundel twee maal afgedrukt. Kennelijk was Pers uit het oog verloren dat hij sommige lemmata reeds vroeger onder handen had genomen. Alleen zo kan men de vaak geringe maar toch kenschetsende variaties in de vertalingen verklaren. Zij zorgden er voor dat de doublures in de kopij voor de zetter nauwelijks konden worden ontdekt. Zo werd b.v. het Italiaanse motto ‘Guida sicura de veri honori’ één keer vertaald als ‘Vaste Leyster van de waere Eere’ - het lemma werd dus geordend bij de trefwoorden met een ‘L’ -, en op een ander (vroeger of later) tijdstip als ‘Geruste Wacht van de waerachtige eere’ (zodat het lemma terechtkwam bij de W-woorden).Ga naar eind8. Bij het vertalen streefde Pers ernaar om in geen enkel opzicht ‘van des Romeinschen Ridders spoor en wit’ af te wijken (fol.*4ro); de toenmalige vertaalreflectie zou dit omschrijven als een ‘Oversettinge’ ad sensum. De vrijheid die Pers zich bij deze wijze van vertalen veroorlooft, heeft te maken met - het argument klinkt bekend - de eigen aard van de doeltaal: ‘Ick heb my (...) soo slaefs aen de taele niet gebonden, dat ick niet somtijts andere woorden soude hebben gebruyckt, die op de onse best pasten, want yder spraecke heeft haere eygen aert en invallen. Oock laet ick my voorstaen, dat een Oversetter dese vryheyt toekomt, als hy slechts den sin des Schryvers geen gewelt doet’ (fol.*4vo). Alleen op die manier kan Pers het - met een bekend beeld - doen voorkomen alsof Ripa ‘Nederduyts [heeft] geleert’ en kan de vertaling als ‘klaer gestelt’ en sonder ‘eenige duysterheyt’ aan de lezer worden gepresenteerd (fol.*4ro). De perspicuitas wordt daarbij niet zozeer als een stijldeugd betracht maar als een didactisch hulpmiddel gehanteerd.Ga naar eind9. Met dezelfde principes voor ogen heeft Pers de talloze dichtfragmenten die door Ripa veelal in de oorspronkelijke taal worden geciteerd, direct in het Nederlands omgezet. ‘De dichten soo uyte Italiaensche als Latijnsche Poëten, heb ick na mijn vermogen gevolght, en van velen den sin verklaert’;Ga naar eind10. tegelijk ‘hebbe [ik] altijd gepooght, dat mijne oversettinge en dichten, mochten klaer en als 't geld ganghbaer zijn’ (fol.*3ro). Navolging als literaire wisselmunt. Het is duidelijk dat Pers zich op dit vlak als getalenteerd vertaler én bekwaam literator wil manifesteren. Herhaaldelijk vestigt hij de aandacht op zijn vertaal- en/of bewerkingsarbeid en toevoegingen als ‘wiens zedige Dichten wy aldus hebben gevolght’, ‘een aerdigh gedicht (...) van desen inhout’ of ‘dichten (...) die by ons zijn naegevolght’ zijn dan ook legio.Ga naar eind11. Juist deze dichtfragmenten maken mede het belang van Pers' tekst uit. Zo is het zeker voer voor emblematologen dat de eerste, fragmentaire Nederlandse | |
[pagina 69]
| |
Th. Matham. Portret van Dirk Pietersz. Pers. Onderschrift van G. Brandt (Foto U.B. Leuven).
Dit's PERS, die meenigmaal den drukpers hielp aan 't gaan; Die Ripaes Beeldespraak den Duitschen deed verstaan. Hy schreef, hy rijmd' uit lust tot wijsheit en tot deucht. Zijn stichtelijke zang wekt Christelijke vreucht. vertaling van Alciato's Liber Emblematum juist bij Pers is terug te vinden: het gaat in totaal om een twintigtal vertaalde fragmenten, een enkele keer om een korte verwijzing naar de embleembundel van de bekende Italiaanse humanist.Ga naar eind12. Hiermee ben ik aanbeland bij het tweede deel van mijn betoog. Pers is in zijn tekst niet alleen als vertaler te werk gegaan, hij is tegelijk ook de bewerker geweest van de Italiaanse brontekst. Abbreviatio en adiectio zijn daarbij de meest toegepaste retorische handgrepen. Ripa's encyclopedisch opgevatte en vaak bijzonder uitputtende opeenstapeling van exempla en citaten uit klassieke bronnen wordt door Pers, nadat hij enkele voorbeelden heeft overgenomen, wel eens afgedaan met de laconieke mededeling: ‘ende veele ontallijcke meer, te lang om verhaelen’.Ga naar eind13. Ook Ripa's vaak zeer precieze bronvermeldingen worden door Pers veelal wat vager gehouden. Het taedium van de Nederlandse lezer liet hier zijn rechten gelden. Dergelijke ingrepen deden uiteindelijk geen afbreuk aan het onmiskenbaar nog sterk encyclopedisch effect van de Nederlandse versie. Andere weglatingen hebben te maken met specifiek Italiaanse toestanden waaraan de Nederlandse lezer nauwelijks iets heeft. In Pers' lemma over de ‘Poesia’ of ‘Dichtkonst’ vindt men b.v. niets meer terug van Ripa's uitvoerige notities over de Italiaanse dichtgenootschappen.Ga naar eind14. In zijn voorwoord, tenslotte, had Pers het nog over bekortingen van een geheel andere aard: | |
[pagina 70]
| |
‘Op weinige plaetsen, heb ick eenige Critische of naeuwe siftingen, soo eeniger woorden als opschriften, voorbedachtlijck laeten doorslippen, als die nergens toe vorderlijck waeren, als tot oorketelingen voor den Geleerden, en voor den Duytschen Leesers, blinde hinderpaelen’ (fol.*4vo).Ga naar eind15. Tot deze ‘blinde hinderpaelen’ behoort dan het door Castellini ingelaste lemma over ‘Amor di Stesso’. Castellini haalt er zwaar uit naar de opvattingen van de Zuidnederlandse humanist Justus Lipsius. Lipsius' stijlopvattingen en de wijze waarop hij in zijn briefwisseling het werk van Pietro Bembo op de korrel had genomen, worden door Castellini als ‘Amor di Stesso’ (‘Eygen-Liefde’) gebrandmerkt. Ter discussie staat Lipsius' bekende anti-ciceronianisme: een stijlrichting die zich niet zozeer kantte tegen de Ciceroniaanse schrijftraditie (de attische stijl), dan wel als grote stijlvoorbeelden de geschriften van klassieke auteurs als Seneca of Tacitus (het Asianisme) prefereerde. In Pers' tekst vinden we nog nauwelijks iets terug van Castellini's breedsprakerige bedenkingen. Wel vermeldt Pers dat Castellini ‘Lipsium over den heeckel’ haalt ‘door zijnen opgepronckten en gemaeckten stijl, die hy uyt de oude dichters en verlepte Poëten hadde getrocken’. Maar ‘alsoo dit eygentlijck de Latijnen raeckt’, heeft Pers ‘dit slechts aengeroert’.Ga naar eind16. ‘Den weetgierigen’ had er in zijn ogen geen boodschap aan: humanisten en Latijnsgezinden behoorden niet in eerste instantie tot het beoogde publiek. Niet alleen de bekortingen, maar ook de toevoegingen hebben een geheel eigen stempel gedrukt op de Nederlandse Ripa-tekst. ‘Somtijts heb ick oock [zo meldt Pers in zijn woord vooraf] daer tusschen gevoeght, 't geene ick in verscheydene Schrijvers, had aengemerckt, en 't selve met sterrekens ***, op eenige plaetsen, onderscheyden’ (fol.*4vo). In totaal gaat het om een zestiental met een asterisk onderscheiden passages en daarnaast om nog eens zoveel plaatsen die evenwel niet als nieuw werden gemarkeerd.Ga naar eind17. Het is niet altijd duidelijk waar Pers zijn kennis vandaan heeft. Enkele ‘nieuwe’ passages blijken aan de hand van Ripa's teksten te zijn opgesteld.Ga naar eind18. Van Pers' eigen lectuur getuigen een lang Ariosto-fragment (p. 215), een verwijzing naar Van Mander (p. 281), of ook enkele ontleningen aan de embleemliteratuur. In het lemma ‘Armoede in een treflijck verstand’ b.v. stelt de beeltenis een ‘qualijck gekleede vrouwe’ voor van wie de rechterhand ‘aen een groote steen, die op der aerde leyt, is vast gemaeckt’. De vleugels aan de linkerhand trachten de vrouw omhoog te trekken. Het is een variant van het ook in de Nederlanden bekende embleem uit Alciato: ‘Paupertatem summis ingenijs obesse ne provehantur’.Ga naar eind19. Ripa's tekst rept niet over de Milanese jurist en schrijft de ‘vindinge’ toe aan ‘den Griecken’. Pers heeft de voorstelling wel als een Alciato-embleem gemarkeerd en ontwerpt zelfs twee vertalingen van Alciato's bijschrift (p. 25).Ga naar eind20. Elders gaat Pers wellicht op het eerste deel van Rollenhagens Nucleus Emblematum Selectissimorum (Arnhem 1611) (of op Zacharias Heyns' latere bewerking, de Emblemata. Volsinnighe Uytbeelsels, Arnhem 1615-17) terug. Als alternatief voor Ripa's uitbeelding van de ‘Verrijsenisse’ stelt Pers - vgl. met embleem 21 uit de Nucleus - een ‘Doods hoofd’ voor waaruit kooren-ayren (...) opwassen, om te vertoonen, (...) dat (...) onse lichaemen, wederom uyter aerde, sullen opstaen en verrijsen’ (p. 545). De ‘Eendracht’ wordt door Ripa voorgesteld met een bundel pijlen ‘die vast zijn te saemen gebonden’. Pers licht deze ‘gelijckenis’ verder toe met de bekende anekdote - ze wordt o.m. door Van Mander verteldGa naar eind21. - over Scilurus (p. 98). Voor de verwoording sluit Pers nauw aan bij Paradins Devises Heroïques.Ga naar eind22. Soortgelijke toevoegingen (anekdo- | |
[pagina 71]
| |
ten, legenden of dicta ontleend aan de klassieke oudheid of aan de kerkvaders)Ga naar eind23. enten zich volledig op Ripa's werkwijze en liggen tevens in de lijn van Pers' literaire praktijk. Ik denk dan aan Pers' proza-commentaren in zijn Bellerophon (1614) of in Vondels Vorsteliicke Warande der dieren (1617) en De Vernieuwde Gulden Winckel (1622).Ga naar eind24. Soms zijn de aanvullingen vrij rudimentair: vgl. b.v. Pers' toelichtingen bij de ‘Parcae’ (p. 369-370), bij de ‘Vestaelsche Maegd’ of ‘Roomsche Nonne’ (p. 263), de opsomming van ‘De deelen des Daeghs en des Nachts’ (p. 587) of het commentaar bij de ‘toestellinge der vier Euangelisten’ (p. 608). Daarnaast blijken ook spreekwoorden en fabels het ‘Sinngebiet’ te vormen.Ga naar eind25. Pers' toevoegingen zijn echter vooral in een ander opzicht interessant. Vele van de adiectiones houden verband met datgene wat Simon Schama vanuit een andere invalshoek tot ‘the peculiar genius of the Dutch’ rekende.Ga naar eind26. Ik denk b.v. aan Pers' uitvoerige laudatio op de drukkunst die in de Nederlanden zou zijn uitgevonden (p. 66-68), of aan het ingelaste lemma over het ‘Bestant’ (p. 48-49), aan Pers' toelichting bij de ‘Eendracht’ en zijn vierregelige versje bij ‘Discordia’ (p. 98 en 516), aan de markante zinssnede over de ‘Schipvaert’ en de ‘Konst der Boeckdruckerie’ die ‘Europa’ groot heeft gemaakt (p. 603), aan de beschrijving van de kleding van de Nederlandse weeskinderen (p. 524) of - het zijn slechts enkele voorbeelden - aan het geheel nieuwe lemma over de ‘Wissel’ (p. 623). Ik licht sommige van deze lemmata wat verder toe. Zijn gedachtengang over de ‘Stampa’ of ‘Boekdruckerye’ had Ripa afgesloten met een lofsonnet op de boekdrukkunst.Ga naar eind27. De inhoud van dit gedicht werd door Pers geamplificeerd tot een zevenstrofige ‘Lofsangh Ter eeren de Eedele konst der loflijcker Boeckdruckerye’ (p. 67) waarvan de melodie aan een lied uit het Nieu dubbelt Haerlems lietboeck van 1643 was ontleend.Ga naar eind28. In zijn ‘Aenmerckingen op de Konst der Druckerye’ oefent Pers vervolgens kritiek uit op Ripa omdat deze Gutenberg als de uitvinder van de boekdrukkunst had vermeld. Zelf schuift Pers de Haarlemmer Laurens Janszoon Coster naar voren en baseert zijn verhaal nagenoeg woordelijk op Junius' relaas zoals dit in Scriverius' Laure-crans Voor Lavrens Coster (1628) stond afgedrukt. Op die manier voegt Pers een eigen hoofdstuk toe aan de geschiedenis over Laurens Coster als nationale held.Ga naar eind29. Nationale stof staat eveneens centraal in het nieuwe lemma over ‘Tregua’, het ‘Bestant’ (p. 48-49). Pers' geeft er een allegorische uitbeelding van het Bestand en steunt hiervoor op de prent Afbeeldinghe van 't Nederlandts Bestandt en Hoofts daarbij horende ‘Ghedicht op het Bestandt’ zoals die later in 1651 in de bundel Verscheyde Nederduytsche Gedichten zou worden afgedrukt.Ga naar eind30. Het is verleidelijk om dit lemma en ook Pers' uitbreidingen bij de begrippen ‘Eendracht’ en ‘Tweedracht’ (p. 98 en 516) een direct opiniërende functie toe te kennen. Toch lijken mij deze toevoegingen in de eerste plaats te zijn bedoeld om Pers' Ripa-bundel een herkenbaar Nederlands gezicht te verlenen. Vandaar ook dat de vrijheidsmuts (‘un capello’) zoals die bij Ripa als attribuut van de ‘Liberta’ wordt vermeld én afgebeeld, door Pers in tekst én beeld wordt vervangen door het in de Nederlanden meer bekende symbool van de vrijheidshoed.Ga naar eind31. Vanuit deze invalshoek kunnen ook de inlassingen die enige couleur locale aan de Nederlandse Ripa verlenen, worden begrepen. Ripa's vreemde verhaal over de Hollandse gravin die in één jaar tijd 365 kinderen ter wereld bracht - het gaat om het lemma ‘Fecondita’ - wordt door Pers zeer precies te Loosduinen gelocali- | |
[pagina 72]
| |
seerd.Ga naar eind32. Even sprekend is Pers' voorstel om het begrip ‘Verplichtinge’ uit te beelden door iemand van wie het kleed ‘van twee verven was te samen gestelt’. De eerste kleur verwijst naar de ‘vaerdigheyt (...) om zijnen Heere ten dienst te staen’. Met de tweede kleur wordt ‘yder zijn plicht (...) aengeweesen’, op de wijze, zo voegt Pers eraan toe, ‘gelijckmen in Nederland de Weeskinderen toestelt, op dat zy 't kleed aensiende, gedachtig souden zijn, dat zy niet sich selve, maer door een anders midlen leefden, en derselven gebiet waeren onderworpen’ (p. 524). Andere inlassingen - ze blijven steeds even kenschetsend - zijn aan de economische sector ontleend. Ik heb het in dit verband reeds gehad over het lemma ‘Europa’ (p. 603). ‘America’ zou Pers verder nog van ‘een bos Suycker-riet, en eenige rollen Toback’ voorzien ‘om beter de vruchtbaerheyt deses Lands uyt te drucken’ (p. 605). Ook Pers' soms wat ingewikkelde inventio van de ‘Wissel’ - een stevig uitgewerkt lemma waarvan bij Ripa geen spoor is terug te vinden - toont aan hoezeer de bewerker Ripa's techniek onder de knie heeft (p. 623-4). Ik geef hier ter illustratie een collage van enkele fragmenten uit Pers' tekst. De ‘Wissel’ wordt door Pers uitgebeeld door ‘een Vrouwe, met twee aensichten’. ‘'tAengesicht na de rechter hand’ is ‘schoon en volmaeckt’, ‘jeughdigh en wacker’ en staat, zoals later uit Pers' tekst zal blijken, voor ‘de remisse van 't geld’; het aangezicht aan de linkerkant (‘de trates, hebbende de schult boven haer hoofd’) is ‘oud, mager en bleeck’. De kreupele vrouw - de linkervoet is beduidend korter dan de rechter - draagt een cameleon op het hoofd (‘de ongestadigheyt’) met daar bovenop, en gewend naar de mooie rechterzijde, een ‘kleyn beeldeken’ dat ‘een Letter-rol in de hand’ heeft waarop staat: ‘Credit’. Verder is er nog een ander ‘beeldeken na de slincker hand uytsiende’ dat een tekstrol met ‘Debet’ vasthoudt. Om de hals draagt de vrouw een halsband van munten en één ‘groote penningh’ met de woorden: ‘Permutatione pecuniae, dat is, verwisselinge van geld’. Verder draagt de vrouw een stokbeurs (de ‘overvloet van geld’) bij zich en heeft zij een bundel brieven (de ‘buytenlandsche correspondentien’) en ook een ‘Wisselbrief, daer op geschreven staet Cambio’ in de hand. Gevleugeld is de vrouw om ‘haere vaerdigheyt in't overmaecken en trecken van't geld’. Haar vier oren tenslotte, ‘beteyckenen datse in de Wissel scherp moeten toeluysteren, en wel nae de cours vernemen’.
Het is duidelijk dat Pers met zijn Nederlandse Ripa-editie de Italiaanse cavaliere Ripa zo getrouw mogelijk aan het woord heeft willen laten. De translatio ad sensum was in de eerste plaats gericht op een nauwgezette maar toch heldere en leesbare tekst die de denkbeelden van Ripa recht deed. (Dat de classicus Ouwens later zo zwaar naar de ‘grove misslagen’ van de in zijn ogen bij wijlen ‘stapel gek’ geworden Pers zou uithalen, doet hieraan geen afbreuk).Ga naar eind33. Daarnaast heeft Pers evenwel ook met vaste hand ingegrepen en, meer dan aanvankelijk werd gedacht, een tekst afgeleverd die was afgestemd op, en tot op zekere hoogte ook verteerbaar bleef voor een Nederlands publiek. Of, met een variatie op Pers' eigen woorden: een bundel klaar gesteld en als Hollands geld gangbaar. |
|