De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
De pers in arbeid. Hoofts Histoorien (1642) als boek
| |
[pagina 198]
| |
Afbeelding 1.
Na de titelpagina stuiten wij in het boek op de opdracht ‘Aan zyn' Hoogheit’ openend met een initiaal A. Het is een initiaal met een verhalende afbeelding, een gehistorieerde initiaal. In dit geval het offer van Abraham. In de rechterbenedenhoek is een monogram PC zichtbaar. Het allereerste boek van de NH opent met een initiaal van een andere soort, ‘ornamenteel’ genoemd. Deze initialen komen verderop nog ter sprake. | |
Katern-overgangenVerder bladerend in de NH komen wij bij een opening die het volgende laat zien. (Afbeelding 2). Hier opnieuw een bijbels gehistorieerde initiaal. Ditmaal de M, met het verhaal van Mozes in het brandende braambos. Ook deze initiaal is gesigneerd PC, in het midden aan de rechter buitenrand. Er vertoont zich een aantal eigenaardigheden in deze opening. Het betreft hier de overgang van katern E naar katern F. De katernsignatuur F staat onderaan de rechterbladzij. Het fleuron ‘lansdragers met beer’, links, is opvallend. Het is hier een sluitstuk voor katern E. | |
[pagina 199]
| |
Het zetsel boven dit sluitstuk is opmerkelijk wijder gezet dan op de bladzijde ernaast. Met de paginering is ook iets vreemds aan de hand: na ‘42’ links, volgt rechts ‘41’. Ook het jaartal links- dan wel rechtsboven naast het tekstblok trekt de aandacht. Rechts staat ‘1563’ met spaties tussen de cijfers, links staat het aaneen. Bij deze grens tussen de katernen E en F is duidelijk iets aan de hand. Dat was de bibliograaf P. Leendertz Jr. ook opgevallen. In zijn beschrijving van de NH, nummer 123, meldt hij dat katern E een verbeterblad bevat
ingeplakt op een randje, dat men van het oude gelaten heeft, maar in sommige exx. is het ingevoegd met een eigen randje. Bovendien is achter dit katern nog een blad ingevoegd, met de pagineering 41, 42.Ga naar eind8. De hier getoonde bladzijde 42 wordt keurig voorafgegaan door een pagina 41. De fout in de paginering is dus gemaakt bij het begin van katern F. Verderop in het boek vinden wij meer katernovergangen ‘waar iets aan de hand’ is. Bij de overgang van katern 2B naar 2C is opnieuw duidelijk het verschil tussen de zetwijzen van het jaartal bovenaan zichtbaar. Rechts gespatieerd, links niet. Het omgekeerde zien wij bij de opening van de overgang van 2O naar 2P. Wie bovendien hier de regels op de bladzijden gaat tellen, komt tot de ontdekking dat het laatste blad van katern 2O, 53 regels telt en het eerste van katern 2P, 52. De standaard paginalengte is 52 regels. De volgende opening waarvoor wij de aandacht vragen, is de grens van de katernen 3R en 3S. Hier wederom, we kunnen dat als een vast herkenningsteken beschouwen, het verschil in weergave van de jaartallen. | |
[pagina 200]
| |
[pagina 201]
| |
Opvallender natuurlijk is hier op het einde van het katern, dus op de linker bladzijde onderaan, de relatief grote ruimte die aan het Latijnse distichon is gegund. Inclusief de vertaling worden hier 17 tekstregels gevuld. Bij andere grenzen zien wij de zelfde eigenaardigheden: verspringingen in het aantal regels, verschil in weergave van het ‘running’ jaartal. Op de grens 4G-4H kunnen wij constateren dat het voorafgaande katern, katern 4G dus, 51 regels per bladzijde telt. Een elegante oplossing om uit te komen. Het hoogste aantal regels dat een zetter op een bladzijde NH heeft kunnen krijgen bedraagt 55. Dat is gebeurd op de laatste bladzijde van katern 5H, zonder twijfel het meest tekstdichte katern uit het boek met pagina's van 53 (6x), 54 (1x) en 55 (1x) regels.
Uit deze overgangsverschijnselen dringt zich de verklaring naar voren dat de kopij voor Hoofts Histoorien verdeeld is geweest over twee zetters. Wij noemen ze A en B. Onafhankelijk van elkaar zetten zij hun stukken van de kopij. De eigenaardigheden die de revue zijn gepasseerd: van wijder zetten, sluitstukken plaatsen om groot staartwit te voorkomen tot meer regels per pagina zetten of katernen uitbreiden, hadden tot doel uit te komen: niet verder te gaan dan het punt waarop de ander, volgens de verdeelde kopij, begon. Het gehele boek, dat een omvang heeft van 228 en een half vel (111 katerns van 4 bladen, 1 van 5 (E), 1 van 6 (4G) en 1 van 2 bladen ([5Y]) dus 457 bladen of 914 bladzijden) kunnen wij aan de hand van bijvoorbeeld de wijze waarop het ‘running’ jaartal is gezet, verdelen over A en B. A zette 68 katernen, B 46.Ga naar eind9. | |
Twee zettersAls wij nu opnieuw van voren af aan door het boek gaan, kunnen wij tussen de katernen van zetter A en die van zijn confrater B nog meer opmerkelijke verschillen waarnemen. Zetter A blijkt elk nieuw boek van de NH te beginnen met initialen die wij ‘ornamenteel’ noemden. (Afbeelding 3). Een B, een D, een H (op pagina 1), een M, een N, een S en een T. Daarnaast gebruikt hij als sluitstuk het ornament van de lansdragers met de beer, dat reeds is vermeldGa naar eind10. en een krans van putti met een wisselende putto daaronder: een met een fakkel of een met een zangboek. (Afbeelding 4). Zetter B laat zijn boeken NH beginnen met de bijbelsgehistorieerde initialen. | |
[pagina 202]
| |
De A van Abraham en de M van Mozes zijn al genoemd. Daarbij horen nog twee van elkaar verschillende D's met de zalving van Koning David en een H met een afbeelding van Hester die voor Ahasverus knielt. (Afbeelding 5). Zetter B maakt gebruik van een godenkop als sluitstuk. (Afbeelding 6).
Men zou nu kunnen concluderen dat Louis Elzevier te Amsterdam twee zetters in dienst had die elk hun eigen kast met materiaal hanteerden. Vreemd blijft dan wel dat een aantal typografische details, waarvan het jaartal het meest in het oog springt, door het hele boek heen aanwezig blijft. Overigens twijfelde ook Willems al aan de mogelijkheid dat de jonge Elzevier een dergelijk omvangrijk boek zou hebben kunnen zetten en drukken in zijn bedrijf dat nog niet zo lang in Amsterdam was gevestigd. Hij denkt dat Blaeu die immers familie was van Hooft, de NH gedrukt heeft.Ga naar eind11.
Op grond van het voorkomen van identieke initialen, de krans met putti en de losse putti, in ‘Zangh-bloemzel’ van Ioan Albert Ban dat in het impressum te kennen geeft: ‘t'Amsterdam, by Paulus Matthijsz. Voor Louys Elzevier op 't Water, inden | |
[pagina 203]
| |
Olm-Boom 1642.’ schuiven wij de Amsterdamse drukker Paulus Matthijsz. als kandidaat naar voren. Onderzoek van andere door Paulus Matthijsz. gedrukte werken en gegevens die Rudi Rasch publiceerde ondersteunen deze toeschrijving.Ga naar eind12. Aard en omvang van het fonds bestempelen volgens Rasch de onderneming van Matthijsz. en zijn erfgenamen tot een van de kleinere uit de periode. Het is dus des te waarschijnlijker zetter B te zoeken in een ander bedrijf dat ingeschakeld werd voor het omvangrijke zet- en drukwerk.
Met alle voorbehoud dat men moet maken bij het toeschrijven van drukwerk aan een bepaalde drukker op grond van het voorkomen van bepaalde initialen alleenGa naar eind13., hebben wij ze toch als startpunt voor de speurtocht naar de drukker aangewend. Toen wij in het prachtig heruitgegeven overzicht van het materiaal uit het beroemde drukkershuis van Enschedé Typefoundries in the NetherlandsGa naar eind14. op de pagina's 150 - 157 intialen aantroffen die sterke gelijkenis vertoonden met die uit de NH, dachten wij via dat spoor de weg terug naar de zeventiende eeuw te kunnen volgen. Helaas waren wij daarin te optimistisch. De initialen van Enschedé lijken wel een groep te vormen als men acht slaat op de voorstelling. De techniek waarin deze letters zijn uitgevoerd (houtsnede, gegoten en gemonteerd) en de uitvoering blijken echter zeer verschillend. De verzameling lijkt een toevallig bewaard gebleven allegaartje grote letters. In een noot wordt door de 20ste-eeuwse editeurs opgemerkt dat ‘A and D are used in Louis Elsevier's publication P.C. Hoofts Neederlandsche Histoorien 1642’ en dat ‘H and M are recuttings of those used by Louis Elzevier, of wich the M was signed PC’.Ga naar eind15. De artiest die schuilgaat achter het monogram PC is niet geïdentificeerd, wordt in een volgende noot meegedeeld.Ga naar eind16. De gedachte dat bijbels gehistorieerde initialen van de omvang zoals ze ook in de NH voorkomen oorspronkelijk gesneden of gegoten zouden zijn voor een bijbel, bracht ons ertoe bijbels te onderzoeken. De meest voor de hand liggende is dan | |
[pagina 204]
| |
de Statenbijbel die in 1636-1637 door de Amsterdamse drukker Paulus Aertsz. van Ravensteyn te Leiden werd gedrukt. Inderdaad treffen we daarin bijbels gehistorieerde initialen aan die sterke verwantschap vertonen met die in de NH. Op het eerste gezicht zijn de A (Abraham), D (David, met tekst 1 Sam. 16), de H (Hester) en de M (Mozes) identiek aan die in de NH. Nadere beschouwing brengt echter allerlei kleine verschillen aan het licht. Zo hebben de A en de M in de Statenbijbel geen monogram PC, terwijl de H daarin een ander monogram draagt (niet PC maar CF). Nu is over de druk van de Statenbijbel nogal wat literatuur verschenen. Vooral door de publikatie van Fontaine Verwey zijn wij gedetailleerd ingelicht over de animositeit die er in de jaren dat de Statenbijbel verscheen, heerste onder de Amsterdamse drukkers van bijbels die hun collega naar een Leids monopolie zagen verhuizen.Ga naar eind17. In 1641 brachten Theunis Jacobsz (Lootsman), Jan Frederiksz Stam, Everhard Cloppenburgh en Otto Barendsz Smient een eigen ‘Amsterdamse Statenbijbel’ uit. In de voorrede verklaren zij plechtig dat hun bijbel woord voor woord gelijk is aan de Leidse, zowel in de tekst, de aantekeningen als de parallelle plaatsen. Vergelijking van de initialen in deze Amsterdamse bijbel met de bijbels gehistorieerde uit de NH bracht vervolgens aan het licht dat ze tot in detail overeenkomen. Zetter B van de NH haalde zijn grote letters uit dezelfe letterkast als de zetter van de Amsterdamse bijbel van 1641. In welke drukkerij nu stond die kast? Dat is een niet zo gemakkelijk te beantwoorden vraag. Het impressum van het Nieuwe Testament van de ‘Amsterdamse Statenbijbel 1641’ meldt als drukkers de namen Everhard Cloppenburgh. Ot Barentsz Smient, en Compagnie. De apocriefe boeken zijn gedrukt bij ‘Theunis Jacobsz ende Ian Fredericksz Stam, en Compagnie’. Gevieren vormde zij blijkbaar voor de uitgave van hun bijbel een gelegenheidscompagnie. In 1643 werd de Amsterdamse bijbel opnieuw uitgebracht. Ook in deze editie komen wij materiaal tegen dat in de NH is gebruikt. In de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam worden van deze uitgave vier issues bewaard, alle vier met een ander adres op de titelpagina maar verder identiek: 1. By I.P. Wachter, Th. Iacobsz en I.F. Stam en Compa. 2. By Francoys Lieshout, Boeckvercooper op den Dam. 3. By Everhard Cloppenburg, Boeck-vercoper op 't Water. 4. By Ian Fredericksz. Stam in de Hope.Ga naar eind18. Alle vier deze issues hebben in het impressum en colofon van het Nieuwe Testament alleen de namen van Theunisz Iacobsz en Fredericksz Stam. Bij de apocriefe boeken worden hun namen aangevuld met de mededeling ‘en Compagnie’. Precies zoals dat bij de uitgave 1641 het geval was dus. Stam en Iacobs worden met zoveel woorden genoemd als drukkers. In de drukkerij van een van beiden is waarschijnlijk ook een deel van Hoofts Histoorien gedrukt. Stam is bekend als grote bijbeldrukker.Ga naar eind19. Voor hem hebben wij een lichte voorkeur. Evenwel is hier nader onderzoek geboden. Nu de STCN klaar is met de beschrijving van de oude drukken uit de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, ligt het materiaal om de produktie van Stam en die van Iacobsz (Lootsman) te onderzoeken, klaar. Een dergelijk onderzoek valt evenwel buiten het kader van dit artikel. Interessant is ook een uitvoerige vergelijkende studie naar de bijbels gehistorieerde intialen. Hierbij is een databank met typografisch materiaal zonder twijfel een uitstekend hulpmiddel.Ga naar eind20. | |
[pagina 205]
| |
Ten slotteDe NH is gezet en gedrukt in twee bedrijven. Deze conclusie staat voor ons vast. De gevolgen van deze vaststelling zijn voor het onderzoek van Hooft niet onbelangrijk. Met twee voorbeelden illustreren wij dat belang. Allereerst dit: voor de uitbreiding van katern E is een typografische verklaring afdoende. Ter verificatie van deze opvatting heeft Strengholt op zoek naar een inhoudelijke verklaring de tekst van katern E vergeleken met de autograaf van Hooft (het afschrift dat kopij is geweest, is niet teruggevonden)Ga naar eind21. en geen wezenlijke verschillen aangetroffen. Het tweede voorbeeld ligt op het terrein van de historische taalkunde, concreter, op de taal van Hooft. Hij heeft betrekking op het voorkomen van het nevenschikkend voegwoord ‘ende’. In zijn uitgave van de Histoorien zegt Hecker over deze vorm bij Hooft ‘werd by onze fijngevoelige Ouden met keuze gebruikt om der welluidendheid wille’.Ga naar eind22. Strengholt heeft het voorkomen van ‘ende’ in de NH geturfd. Zetter A gebruikt het opvallend vaak, zetter B bijna niet. Elke mededeling over Hoofts welluidend gebruik van ‘ende’ moet dus gebaseerd worden op het handschrift, niet op de drukken. De zetters interpreteerden Hoofts handgeschreven teken voor ‘en/ende’ namelijk op hun eigen wijze. |
|