De Zeventiende Eeuw. Jaargang 5
(1989)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vossius' Latina Grammatica
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat los zit in een contemporaine perkamenten band, die waarschijnlijk ook de originele is, bevat:
Getuige de aparte collatieformules hebben de twee boekjes, die thans de signatuur In.Ned 14370 nr 1, resp. nr 2 dragen, geen deel uitgemaakt van één drukgang. Waelpot heeft bij het zetten van deze werken gebruik gemaakt van hetzelfde materiaal. Aan enkele details van de titelbladen kan dat duidelijk worden gemaakt: 1) de houtsnede van (1) en (2) is dezelfde, maar voor (2) is deze opgesneden. Het titelblad van (1) of (2) en dus -gelet op de toenmalige druktechniek (Gaskell 1972, p. 51)- tenminste het gehele eerste katern van een van beide teksten is gedrukt geweest alvorens met het zetten (en drukken) van het eerste katern of de volledige tekst van het andere is aangevangen. Ik ga er, op grond van gegevens die in §3 aan de orde zullen komen, vanuit dat (het eerste katern van) (1) ouder is dan (het eerste katern van) (2); 2) de letter D van Delphis, de letter C en de schuine poot van R in GRAMMATICA uit (1) vertonen dezelfde afwijking als de letter D uit Delf, en C en R van GRAMMATICA uit (2); deze afwijking kan worden verklaard uit a) hergebruik van hetzelfde letterexemplaar, en b) gebruik van verschillende letterexemplaren die in dezelfde mal waren gegoten; 3) de randversiering laat op dezelfde plaats dezelfde beschadiging zien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met name in (1) zijn in zeventiende-eeuws handschrift nogal wat aantekeningen toegevoegd; op de meeste ervan zal hieronder in §3 nog worden ingegaan. Hier zij opgemerkt dat enkele keren de tekst van (1) licht is aangevuld (b.v. op p. 6264) en dat soms een stuk tekst is onderstreept of dat er in de marge een streep is getrokken of een handje is geplaatst om op een passage de aandacht te vestigen (b.v. p. 27, 28, 62, 64). Waarom op p. 54 het gedrukte ‘Significatio, & Tempus’ werd gewijzigd in ‘Tempus, et significatio’ door het gedrukte ‘Significatio, &’ door te halen en achter ‘Tempus’ ‘et significatio’ in handschrift toe te voegen, is onduidelijk. Terecht werd in (1) op p. 47 in de reeks ‘Sisto, stiti, statum, Sic Resisto, restiti, &c.’ het ‘restatum’ suggererende ‘&c.’ in handschrift gewijzigd in ‘restitum’. Met betrekking tot de spelling van het Nederlands wordt hier slechts opgemerkt dat in (2) vóór labialen en gutturalen aan onze spelling oe een aantal malen ou beantwoordt: drouvigh (38), droufheyd (43), genoumt (60, 63), (be)roupe (47, 53), geroupen (53), touve (51); bouk (10, 21), brouk (18), genoug (42), plough (11, 20), vouge (43), vought (11), gevoughlijk (59), vervouginge (61), ghevought (64), (be)souke (46, 50). Daarnaast vinden we echter o.a. met oe: boek (12), boeken (75), genoegh (76), voege (46). In (2) is daarmee gekozen tegen het systeem van de bezorgers van de Statenvertaling van de Heilige Schrift uit 1637, vastgelegd in de Resolutiën van 1628 (Zwaan 1939, p. 97; 198-223) en vóór de spellingwijze van Antonis de Hubert, die in Noodige waarschouwinge aan alle liefhebbers der Nederduijtze tale uit 1624 (Zwaan 1939, p. 123-133) op p. 8 had geschreven: ‘doch geliik sommige woorden schiinen beiide ou ende oe te konnen liiden, hebbe ik de selve somwiilen dus, somwiilen so, gebruiikt, geliik als, roemen, roumen: hoeftig, houftig: vertoeven, vertouven’.Ga naar eind5. Vergelijken we de in (1) bijgeschreven Nederlandse woordverklaringen (zie §3) met de in (2) gedrukte Nederlandse equivalenten voor de Latijnse voorbeelden, dan zien we dat in (1) voor de notatie van onze oe juist de andere spelling dan die in (2) werd gebruikt, is gekozen:
Dit wekt de indruk dat de maker van de aantekeningen in (1) had opgevangen dat de oe/ou- spelling uit (2) ondeugdelijk was, verder niet wist hoe de vork aan de steel zat, en dus maar oe schreef waar hij in (2) ou aantrof en ou waar hij in (2) oe vond.
Onderaan het titelblad van (1) staat in handschrift ‘P.s.l.’ op een plaats waar een bezitter wel vaker naam of initialen plaatste. Deze 3 letters corresponderen met ‘P.s. Lange velti’Ga naar eind6. welke aanduiding of naam, evenals het jaartal 1644, met moeite leesbaar is op de voorzijde van de perkamenten band. Deze band geeft, bij belichting met een ultraviolette lamp, nog enkele geheimen prijs: op de ach- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terzijde ervan blijkt ‘Nordovice’ (‘Noordwijk’) te staan, op de smalle rug ‘Latin. | Gs IoGa naar eind7. | Vossii | P.C’, terwijl onderaan op de rug het nummer 125 prijkt, wat een oude bibliotheeknummering zou kunnen zijn. Opvallend bij dit alles is dat de Pythagorische letter Y op de band en in de boekjes ontbreekt, die toch krachtens besluit van 10 januari 1627 op alle boeken moest worden geplaatst die voor de Delftse school werden verkochtGa naar eind8. (zie ook §3). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§2. De weg naar Vossius' Latina GrammaticaGa naar eind9.In de Noordelijke Nederlanden, met name in de provincie Holland, was sedert het midden van de 16de eeuw gestreefd naar uniformiteit wat betreft de boeken voor de gewestelijke Latijnse scholen. Wat het onderwijs in het Latijn aangaat, namen de Grammaticarum institutionum libri iv van Cornelius Valerius ab Auduater Ultrajectinus een voorname plaats in: dit concentrisch opgebouwde werk, dat op een aantal plaatsen al langer op de boekenlijsten prijkte,Ga naar eind10. werd op aandringen van de officiële universitaire drukker, Christoffel Plantijn, door de senaat van de Leidse universiteit op 27 april 1581 voor het onderwijs aanbevolen.Ga naar eind11. Volgens Theodorus Schrevelius belegde Willem van Oranje rond 1580 een vergadering van enkele Leidse professoren en een aantal schoolrectoren. Deze vergadering gaf de bekende Haarlemse schoolrector Cornelius Schonaeus, leerling van Valerius (Kuiper 1941, p. 175), de opdracht een Latijnse grammatica op te stellen ten behoeve van alle Hollandse en Zeeuwse Latijnse scholen: het lokale particularisme verhinderde evenwel de invoering van deze bewerking van Valerius' Institutiones Grammaticae (Kuiper 1941, p. 118-119). Zoals uit een brief van Justus Lipsius aan Adolf van Meetkerck blijkt, heeft Plantijn aan het begin van de jaren 80 van de 16de eeuw gepoogd Lipsius tot het schrijven van een Latijnse grammatica te brengen die op alle Noord- en Zuidnederlandse scholen zou moeten worden gebruikt;Ga naar eind12. ook dit leidde niet tot enig resultaat. Op 4 oktober 1586 achtte de Leidse universitaire senaat een grammatica ‘waaruit thans overal op de scholen in Engeland onderwijs wordt gegeven’ geschikter voor de Latijnse scholen.Ga naar eind13. Het oog was gevallen op de (bewerkte) Latijnse grammatica van William Lily, die op last van Henry VIII in Engeland in 1540 was gecompileerd en voorgeschreven, en die daar tot halverwege de 19de eeuw zeer populair is geweest.Ga naar eind14. Zes jaar later moest Lilys boek de Latijnse scholen ruimen voor de Grammatica Latina van Ludolffus Lithocomus. Dit werk was in 1575 voor het eerst in Düsseldorf verschenen en in 1584 door Plantijn in Leiden herdruktGa naar eind15. in een bewerking door de Leidse schoolrector Nicolaus Stochius. Op 16 oktober 1592 werd deze Grammatica Latina te zamen met de Syntaxis Latina van Antonius Caucius of Van Cuyck, die in 1585 speciaal voor de Leidse Latijnse school afzonderlijk was gedrukt door Plantijn,Ga naar eind16. verplicht gesteld voor de Latijnse scholen in Holland en West-Friesland.Ga naar eind17. Nadat de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619) er op 18 mei 1619 bij de Staten Generaal op had aangedrongen, meer eenheid van onderwijs op de Latijnse scholen te realiseren,Ga naar eind18. en er sedertdien niets gebeurd was, verzocht de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Particuliere Synode van Zuid-Holland in 1623 aan de Staten van Holland een regeling te treffen voor Holland en West-Friesland.Ga naar eind19. Op 8 november 1623 dienden enkele Leidse hoogleraren een advies in bij de Leidse curatoren en burgemeesteren.Ga naar eind20. Op 4 februari 1625 vergaderde een aantal Leidse professoren (onder wie G.J. Vossius) met enkele schoolrectoren en predikanten. De schoolboeken werden herzien en bewerkt, en op 1 oktober 1625 aanvaardden de Staten van Holland en West-Friesland een ‘school-ordre’ die zij de volgende dag arresteerden. Zij constateerden daarin 2 zaken: 1. als gevolg van de verscheidenheid in leerboeken op de verschillende Latijnse scholen kon een leerling niet zonder achterstand op te lopen overstappen van de ene Latijnse school naar de andere; 2. ‘dat arger was’: het kennisniveau van studenten die de Leidse universiteit binnentraden, was zeer verschillend, als gevolg van diezelfde verscheidenheid in leerboeken bij hun voorbereidende studie. De ‘school-ordre’ vormt een besluit tot sterke uniformering van het ‘voorbereidend hoger’ onderwijs: zij bevat een korte omschrijving van de inhoud en de te volgen methode bij het onderwijs aan de Latijnse scholen, en een opgave van de verplichte leerboeken.Ga naar eind21.
Gerardus Joannes Vossius (Heidelberg, 1577 - Amsterdam, 17.3.1649), in 1622 te Leiden tot gewoon hoogleraar in de rhetorica en de algemene geschiedenis benoemd en in 1625 tevens tot hoogleraar Grieks, had zitting in de senaatscommissie die de ‘schoolordre’ voorbereidde (Rademaker 1981, p. 190). Op verzoek van de Staten van Holland en West-Friesland nam hij op zich o.a. de Grammatica Latina van Lithocomus met de daarbij behorende Rudimenta te herzien. Dit resulteerde in zijn Latina grammatica (zie Rademaker 1967, p. 176-181, 1981, p. 364-366, en 1988), waarin hij Lithocomus' pedagogische fundering van het schoolboek verenigde met de eigen wetenschappelijke ideeën omtrent een schoolboek, en waarschijnlijk ook in de anoniem verschenen Linguae Latinae rudimenta, beide in 1626 voor het eerst te Leiden gedrukt. Van (delen van) Latina grammatica die binnen het onderwijs in de Noordelijke Nederlanden veelvuldig werd gebruikt, zijn 40 herdrukken tot 1827 gesignaleerd (Rademaker 1981, p. 364-366). Nadat de boekencommissie haar taak had volbracht op 21 november 1626, trad de ‘schoolordre’ in werking. Ook de Delftse Latijnse school, bij besluit van het stadsbestuur van 4 februari 1575 heropgericht om Delftse leerlingen in staat te stellen zich op de Leidse hogeschool voor te bereiden, diende de nieuwe regeling in acht te nemen. Dat deze school, die in de jaren 1602 en 1667 jaarlijks tussen de 60 en de 100 leerlingen had en vanaf 1603 5 klassen telde die van 1619-1655 door Jacobus Crucius of Jacques de la Croix werden bestuurd (zie Van Klinken 1930 en vooral De Booy z.j.), het werk van Vossius op het programma plaatste, blijkt overduidelijk uit de twee in §1 beschreven teksten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§3. Waelpots Vossius-uitgaven uit 1643De titelbladzijdes van (1) en (2) laten zien dat deze twee boekjes samenhangen (zie §1). Maar hebben we te maken met de vijfde druk van een in het Latijn en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het Nederlands geschreven schoolboek? Ik geloof van niet. Vossius' Latina grammatica verscheen in 1626 voor het eerst, bij Bonaventura en Abraham Elzevier te Leiden. Hierop volgde een viertal door de auteur bewerkte en erkende uitgaven: Leiden (Bonaventura en Abraham Elzevier), 1628 en 1631, Amsterdam (Cornelius Janssonius), 1648 en 1649, die als tweede tot en met vijfde druk zijn aangeduid. Daarnaast verschenen er, buiten Vossius' medeweten en medewerking om, o.a. uitgaven te Amsterdam (Johannes Janssonius), 1635 en 1639 (op het titelblad als ‘editio tertia’ aangeduid), Utrecht (Hermannus Borculous en Theodorus ab Ackersdiick), 1642 en te Leiden (Bonaventura en Abraham Elzevier) in 1644. In het voorwoord van de door hem erkende vierde druk (1648) wees Vossius deze en dergelijke edities af: Voor de vierde keer publiceer ik nu deze Latijnse spraakkunst, na de ‘editio princeps’ voor de derde keer herzien en met aantekeningen aanzienlijk uitgebreid. Dat moet u weten, omdat men u anders uitgaven opdringt die enkele jaren terug zijn verschenen buiten mijn medeweten en die in de titel beloven wat ze niet waar maken. Ze worden vierde of vijfde editie genoemd en dat ook nog verbeterd ten opzichte van alle eerdere uitgaven. In die edities is niets toegevoegd of veranderd, tenzij herhaaldelijk ten kwade, ofwel door de onbekwaamheid van de zetters, ofwel door al te grote haast. Naar mijn mening moet niets méér verbeterd gedrukt worden dan dat wat de jeugd vaak gebruiken moet, want de jeugd kan zelf niet beoordelen of iets een drukfout is. Als men anders handelt, zal de jeugd alleen maar fouten leren die later moeilijk afgeleerd kunnen worden. Ik protesteer dan ook tegen de handelwijze van mensen die op deze wijze de lezer iets voorspiegelen wat er niet is en er als darren plezier in hebben de vrucht van andermans werk weg te kapen. Op deze plaats wil ik duidelijk stellen, dat ik alleen deze editie van de grammatica als de mijne erken, deze editie die ik zelf heb herzien en heb laten publiceren in het jaar 1648. (Rademaker 1984, p. 201). Waelpots ‘editio quinta’ - indien Vossius van haar bestaan heeft geweten, stellig een van die door hem verguisde uitgaven - kreeg die aanduiding ongetwijfeld op dezelfde grond als de druk uit 1644 van de Elzeviers, en ‘Den vijfden Druk’ op het titelblad van (2) valt als een letterlijke en klakkeloze vertaling van het Latijn te beschouwen - zodat (1) als grondtekst voor (2) kan worden beschouwd - en niet als een aanduiding van een vijfde druk van een Nederlandse versie van Vossius' Delftse schoolspraakkunst.
Wat vinden we nu in Waelpots uitgaven? Vossius had, zoals door Rademaker (1984, p. 200) is aangegeven, in 1631 binnen zijn tekst een vierdeling aangebracht: 1) een hoofdtekst in grote letters, die voor alle leerlingen bestemd was; 2) passages, gemarkeerd met een kruisje, voor de wat gevorderde leerling; 3) passages, aangeduid met een asterisk, in kleine letters, bestemd voor de hoogste klassen; 4) passages ter uitlegging en illustratie. In Waelpots uitgave van 1643 vinden we in (1), en dus ook in (2), alleen de hoofdtekst en deze niet eens volledig: in een aantal gevallen zijn delen ervan achterwege gelaten. Zo werd het slot van de hoofdtekst, de prosodia (p. 78-88), uit (1) weggelaten in (2), ontbreken er bij het deelwoord stukken, etc. Ik meen uit de aanwezigheid van alleen de (besnoei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de) hoofdtekst te mogen concluderen dat de beide teksten bedoeld zijn geweest voor het aanvangsonderwijs in het Latijn: het zal de bedoeling zijn geweest om via (2) de leerlingen van de laagste klas, de classis sexta, - daarna werd het onderwijs immers voor 100% in het Latijn gegeven (Kuiper 1958, p. 69) - nog meer tegemoet te treden dan door de bekorting in tekst die in (1) had plaatsgevonden ten opzichte van Vossius' oorspronkelijke grammatica, al was gedaan. Vergelijken we (1) en (2), dan blijkt er in de mise-en-page een grote mate van overeenstemming te bestaan: vanaf het titelblad tot en met p. 28 en vanaf p. 47 tot p. 77 is deze sterk overeenkomend, wat Waelpot o.a. realiseerde door in (2) soms plotseling van een zeer kleine letter gebruik te gaan maken (b.v. p. 6, p. 55): ook deze aanpassing van het lettertype in (2) aan de plaatsruimte die (1) toeliet, wijst op de afhankelijkheid van (2) ten opzichte van (1), waarin een consequént gebruik is gemaakt van de lettertypes. Van p. 29-46 is er een bescheiden verloop van de verdeling van de teksten over de pagina's in (1) en (2). Het grootste tekstverschil tussen (1) en (2) is dat de prosodia uit (1) (p. 78-88) in (2) geheel achterwege is gelaten en dat de gebeden die in (2) na p. 77 zijn opgenomen op de ongenummerde bladzijden waar geen grammaticatekst voor restte, in (1) ontbreken. In (2) vinden we soms duidelijke fouten. Zo werd al aan het begin de term etymologia toegelicht met een aanduiding voor de syntaxis, welk grammaticaonderdeel hier niet wordt genoemd: vgl. de teksten uit (1) en (2): (1) p. 3; Grammatica est ars bene loquendi. Partes Grammaticae sunt quatuor: Orthographia, Prosodia, Etymologia, & Syntaxis. De definitie van de syllabe in (2), ‘vertaling’ van ‘Syllaba est litera, aut comprehensio literarum, uno spiritu prolata’, zal voor de aanvangende leerling niet erg duidelijk zijn geweest: (2) p. 4; Elke vocael is een syllabe van eene letter. En vreemd doet het aan dat in (2) soms woorden, vooral namen, zijn omschreven; zo werd Daniel ‘mans naem’ en Babylon ‘een stads naem’ (p. 16), quadrans ‘drie oncen, 'tvierde paert van as’, Venus ‘Goddinne vande liefde’, en Argo ‘een naem van een schip’ (p. 8-9). Behalve dat de definities van de hoofdtekst van Vossius in (2) zijn vertaald,Ga naar eind22. waardoor de beginnende scholier een steuntje in de rug kreeg door het gebruik van de volkstaal, werden ook de Latijnse voorbeelden uit (1) in (2) of alleen vertaald of herhaald en van een vertaling in het Nederlands voorzien; het eerste zien we met name in de syntaxis gebeuren waar de Latijnse voorbeeldzinnen in het Nederlands zijn weergegeven. Enkele malen werden aan de oorspronkelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tekst van Vossius voorbeelden toegevoegd die de Delftse leerlingen beter zullen hebben aangesproken dan de oorspronkelijke; zo is ‘Vorburgum’ (‘Voorburg’) toegevoegd in ‘Profectus est Athenas, Vorburgum, Carthaginem rediit Regulus’ en ‘Naldvico’ (‘Naaldwijk’) in ‘Redijt Roma, Carthagine, Naldvico’. Het is niet duidelijk geworden of er een Latijn-Nederlands woordenboek kan worden aangewezen waarop die vertalingen berusten: soms is er duidelijke overeenkomst met Plantijns Tetraglotton, maar soms ook niet. Het mag niet worden uitgesloten dat de vertaler de Nederlandse equivalenten toevoegde zoals die hem uit zijn eigen taalgebruik bekend waren. Opvallend is dat onder de vele aantekeningen in handschrift die in (1) zijn aangebracht, er veel zijn waar bij de Latijnse voorbeelden een Nederlandse vertaling is bijgeschreven, terwijl in (2) alleen op p. 37 iets dergelijks heeft plaatsgevonden, waar ter vertaling van oleo aan de gedrukte equivalenten ‘ruycke, of rieke’ in handschrift is toegevoegd ‘geve reuck’. De in (1) bijgeschreven vertalingen komen in de meeste gevallen overeen met die in (2). Daarbij kan overigens de spelling verschillen:
Een enkele maal is echter in (1) een betekenis bijgeschreven die in (2) niet wordt aangetroffen, zoals in
Wat (2) betreft kan met redelijke zekerheid worden vastgesteld dat we te maken hebben met een ‘vertaling’, gebaseerd op (1); met name de met kunst- en vliegwerk gerealiseerde overeenstemming van de mise-en-page tussen (1) en (2) wijst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hierop. Maar welke fase van het boekwordingsproces vertegenwoordigt (1)?Ga naar eind23. Hebben we te doen met een voor leerlingen bestemd exemplaar van de Latina grammatica of wellicht met een correctie-exemplaar? In §1 was sprake van in (1) bijgeschreven handjes. De plaatsen waar die in (1) staan, vertonen in (2) niets opmerkelijks. Maar opvallend is dat we onderaan p. 31 van (1) een doorgekliefd handje aantreffen. Aangenomen moet worden dat er een volledig handje (eventueel met een - weggevallen - aantekening) heeft gestaan. Dat kan aanwezig geweest zijn toen p. 31 al deel uitmaakte van een boekblok dat, bijvoorbeeld ten behoeve van een koper die het liet binden, nog moest worden bijgesneden, maar ook toen p. 31 nog deel vormde van een ongevouwen en onversneden vel. Is dat laatste het geval, dan werd het handje doorgesneden toen het vel was gevouwen en de binder het boekblok bijsneed. We zouden dan mogen aannemen dat het handje door een corrector is geplaatst om een zetter informatie te geven met betrekking tot de revisie van de proef; (1) is dan niet een definitieve tekst, maar een eerdere staat van Waelpots Latina grammatica-editie, die nog moest worden gecorrigeerd. Dat zou ook het ontbreken van de Pythagorische letter (zie §1) verklaren: een correctie-exemplaar bleef immers binnen de drukkerij. En men kan zich dan zelfs afvragen of Waelpot wel tot een uitgave is gekomen en of Vossius hem niet tot de orde heeft geroepen, eventueel via rector Crucius van de Delftse Latijnse school: een ander exemplaar, een latere staat van de Waelpot-editie ontbreekt om deze mogelijkheid te verifiëren.
Evenals met name (1) bevatten ook de schutbladen aantekeningen in handschrift, die erop lijken te wijzen dat het boekje in omloop is geweest en dus een definitieve staat vertegenwoordigt. Voorin heeft een ijverige gebruiker, blijkens het toegevoegde jaartal in 1644, op basis van p. 53-54 van de tekst van (1) een overzicht gemaakt van aspecten van de deelwoorden, en achterin maakte mogelijk dezelfde gebruiker de aantekening dat ‘convenire alicui’ betekende ‘overeen koomen met ijemant’, en ‘convenire aliquem’ ‘ijemant spreecken’. Heel wat slordiger, waarschijnlijk door twee personen geschreven, is de tekst die we achterin op een van de schutbladen vinden: een moeilijk leesbare Latijnse tekst, waarin de vele correcties wijzen op het gezwoeg waarmee deze tot stand is gebracht. Ik laat hem, ontdaan van zijn abbreviaturen, doorhalingen en verbeteringen, hier volgen met een vertaling: Antonij G. festivj fulgere videmus
quapropter vili versu doctissime gelder
te componendo, perdoctum ornare studemus
Nam tibi, quondam praeceptori, simul omnes
laudem debemus, gratesque agitemus oportet
ergo cantamus tibi grato pectore honorem
felicemque diem cum conjuge jugiter una
vobis optamus conjunctis vinculo amoris
Wij zien het stralen van de sympathieke Antonius G. Daarom doen we ons best | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om, door het vervaardigen van een prul van een gedicht, zeer geleerde Gelder, jou, zeer geleerde, te eren. Want wij zijn jou, eertijds onze leermeester, zonder uitzondering onze lof verschuldigd, en wij moeten voortdurend onze dank uitspreken. Daarom betuigen wij je eer met een dankbaar hart, en wensen wij je een gelukkige tijd toe samen met je bruid voor jullie, die verenigd bent met de band van de liefde.Ga naar eind24. Dit gelegenheidsgedicht moet, b.v. door een (oud)leerling namens de school of enkele van zijn medescholieren, geschreven zijn bij gelegenheid van het huwelijk van een van zijn vroegere leraren. Onderzoek op het gemeente-archief te Delft wees uit dat het vers einde 1644 of in de eerste dagen van 1645 moet zijn vervaardigd: op 31 december 1644 ging in Delft Anthonius Gelder, ‘Jonckman < nog niet eerder gehuwd geweest τ; tot noortwyck’, in ondertrouw met Maria Govertsz. Knol, weduwe van Dirck Jansz. de Hooch (begraven te Delft op 2 september 1642). Op 15 januari 1645 werd het huwelijk tussen Anthonius Gelder (volgens de acte ‘geboren van Ouderkerck by Amsterdam, wonende tot noortwyck’) en Maria Knol gesloten. Gelder werd op 21 december 1650 te Delft in de Oude Kerk begraven; Maria huwde op 28 november 1657 met Engelbert Bronvelt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§4. BesluitDe Delftse drukker Waelpot drukte ten behoeve van de plaatselijke Latijnse school een beknopte Latijnse grammatica (1). Deze grammatica contracta bevatte voornamelijk de hoofdtekst uit Vossius' Latina grammatica, die krachtens de Hollandse schoolordre van 1625 verplicht was voor alle Latijnse scholen in Holland en West-Friesland. Waelpots druk is stellig niet de vijfde druk die voor het Delftse onderwijs werd gerealiseerd, maar kreeg die aanduiding ‘editio quinta’ omdat hij als 5de druk van Vossius' boek werd beschouwd. Waelpot bracht tevens een Nederlandse vertaling uit van de door hem gedrukte Latijnse grammatica (2); in navolging van het Latijnse voorbeeld prijkt op het titelblad daarvan ‘Den vijfden Druk’. Wie het initiatief tot deze vertaling heeft genomen en wie haar tot stand heeft gebracht, is onbekend: het ligt voor de hand, aan te nemen dat er bemoeienis zal zijn geweest vanuit de Latijnse school van rector Crucius. De - naar het zich laat aanzien - enige exemplaren van de beide Waelpotuitgaven, verenigd in het thans Nijmeegse convoluut, vormen vroege getuigen - nog vroegere dan de Latina grammatica contracta, verschenen in 1649 bij Arnoldus Leers in Rotterdam, die Rademaker (1981, p. 366) vermocht aan te wijzen - van het bestaan van bekorte Vossius-grammatica's in de 17de eeuw. Het tweede boekje vormt een wel zeer vroeg specimen van de Nederlandse vertalingen van de Latina grammatica van de Leidse hoogleraar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toelichting bij de illustratiesDe haneprent uit Vossius' Latina grammatica van 1643 (l) vertoont grote overeenkomst met die uit het Het groot A/B/C/Boek dat in of na 1840 te Amsterdam verscheen. Deze laatste prent (r) werd, zonder bronvermelding, vreemd genoeg afgebeeld door Schotel (1968, p. 95) in een boek over de 17de eeuw en door [Meijsen] (1976: 32). In het Vossius-exemplaar is de rechterbladzijde van het opgehouden boek bovenaan voorzien van grote letters uit het begin van het alfabet. Daaronder lijken twee blokken van 5 × 4 losse letters te zijn afgebeeld. De betekenis van de onder elkaar geplaatste grootgedrukte letters S, P en T is niet geheel duidelijk. Wellicht moet de oplossing worden gezocht in de interpretatie van P als Practica (‘oefening’) en van T als Theoria (‘beschouwing’), zoals deze twee letters (pi en theta) van de randen van het gewaad van Philosophia, beschreven in Boetius' De consolatione philosophiae (I pr. 1), vanouds werden geduid (vgl. Huydecoper 1730, p. 303-304 en, voor een overzicht, Minnis 1981, p. 320-321). Vatten we daarnaast S op als de aanduiding voor Studium (‘ijver’), dan wordt de leerling (via de uitleg door de leraar) door de boekdragende discipel vanaf de eerste bladzijde van zijn boek aangezet tot een drietal voorname schooldeugden. De haan, die tenminste 2 maal op deze houtsnede voorkomt -wellicht is de kleine vogel op de achtergrond een ‘herhaling’, zodat er 3 hanen afgebeeld zijn-, verwijst naar het getijdenlied van het eerste kerkelijke koorgebed, de priem: de gallicantus (vgl. Stellingwerff z.j., p. 16), en mag zonder twijfel worden verbonden met de personificatie Studio. Oeffeningh in de konsten, Studeeringe uit C. Ripa's Iconologia (ed. Amsterdam, 1644, p. 358), die o.a. een haan als attribuut heeft. De daarop betrekking hebbende tekst luidt: ‘De Haene wort van veelen voor de sorge en voor de wackerheyt genomen, saecken die alle beyde totte studie bequaam en noodigh zijn’. Het meisje op de achtergrond draagt opzij een letterplankje of hornboekje aan een koord of riem. Met haar rechterhand tilt ze een koek, een brood of iets dergelijks; ze mag met ‘leersucht’ in verband worden gebracht. Het hondje zal niet als teken van educatie mogen worden gezien aangezien het niet gedresseerd neerzit maar opspringt (vgl. Bedaux 1983, p. 58 en afb. 7)..sk 5 Bijna alle afgebeelde leerlingen dragen hoeden, wat erop wijst dat er een jongensklas is weergegeven. Wie ‘aen de bane’ <in de rijτ; staan (De Planque 1926, p. 27) om de les op te zeggen, hebben de hoed afgenomen (De Planque 1926, p. 20: ‘Dan elc zijn les connende, dan deen na dander opseggen. Die knechtkens <jongensτ; sullen haer mutse afleggen’). In strijd met Valcoochs voorschrift (De Planque 1926, p. 27: ‘Als de kinders op-seggen tsy spelden oft lesen So moet het boeck inde slinckerhant wesen’) dragen de leerlingen vóór de schoolmeester hun boek in de rechterhand. De (naar het lijkt warmgeklede) meester heeft wellicht een veder- of ganzepen in de linkerhand. Op tafel lijken ‘een wackere roede van wilgen tacke’, ‘een pennemes dat scherp can snijden’, ‘een santdoosken daer de sanden opt papier deurglijden’, ‘een schrijfladeken datmen sluyt als een cas’, ‘een inckthoorenken’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(De Planque 1926, p. 20) een plaats te hebben gevonden. Links op de achtergrond de boekenkast, waarin ongetwijfeld ‘Cyfferboecxkens wel drie ofte vier, Een Bybel, Huysboeck, Psalmboeck, en Testament’ (De Planque 1926, p. 20-21). Rechtsachter tegen de zijwand een (letter?)plankje, waarvan ook elders op het tafereel de jongens zich bedienen.
Scholieren ‘plukken’ - letterlijk en figuurlijk - de vruchten van de boom, de boom van de kennis. De een laat zijn buit voorzichtig in een tas zakken, een tweede gooit de oogst naar beneden, waar een derde het ooft opvangt. Een ander staat gereed om een knuppel in de boom te smijten, een vijfde raapt het afgeworpen fruit op. Eén scholier zit - naast de boeken, die geassocieerd lijken te worden met de vruchten - te genieten van het fruit, van de vruchten van de kennisboom. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuurverwijzingen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|