De zang-godin aan 't Y. Deel 1(1755)–Anoniem Zang-godin aan 't Y, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] De Klaagende Maagd. Largo. Ach! wat smarten moet ik ly-den, Daar ik zugt in Eenzaamheid 'k mag mijn' zin-nen niet ver-blijden, Wyl geen jong-ling mijn ooit vleidt. Zal my ie - der dan steeds vlieden, Niemand zij - ne min aanbie-den, Ach! mijn Lot is waard beschreid. Treurig slyt een Maagd haar' dagen, Als zy Min voed in het hart, En haar' kwelling niet mag klagen, Tot verzagting van haar smart; Waarom word die zugt mispreezen? Waarom onze Keur verweezen? Waarom onze Lust gesart? Zwakheid is ons aangebooren, En de Minzugt in een Maagt Is onmoogelyk te smooren, Dus voeld zy zig wreed geplaagt; Nochtans mag zy, hoe gedreeven, Nooit haar kwaal te kennen geeven, Of zy heeft haar Eer gewaagt. [pagina 19] [p. 19] Schooonz' een Jongman wenscht te minnen, Die zy fraai en aardig vind, Sy mag zulks niet eerst beginnen, Hoe ze ook is tot hem gezind; Sy moet steeds haar drift verbloemen; Durft hem niet haar Liefje noemen; Ach! die dwang maakt my ontzind, Nooit vermag zy hem te zeggen: Gun dat ik, ô! myn Adóón, Mag myn hand in d'uwe leggen; 'k Ben verliefd op uw Perzoon; Gy alleen kund my behaagen; Slyt met my vernoegt uw' daagen; 'k Heb myn hart u aangeboôn. Word een Jongeling gedreeven, Om te minnen eene Maagd, Hy mag haar te kennen geeven, Dat zy aan zyn Oog behaagt; Hy noemt vry en zonder vreezen, Haar zyn Lief, zyn Uitgeleezen, Die hy hart en hand opdraagt. Het gebruik, en niet de Wetten Is het dat der Maagden Keur In het Minnen komt beletten; Maar natuur die elk de deur' Opend tot het heilzaam Minnen, Kan 't gebruik in my verwinnen, Stelt zyn dwang nu gants te Leur. Zou natuur haar regt verliezen, Door gewoonte, omtrent de Min? Neen, ik wil een Voorwerp kiezen Naar myn eigen Lust en Zin; 'k Wil niet langer eenzaam wezen, 'k Zal myn Kwaal wel doen genezen, Op dat ik myn' smart verwin. Vorige Volgende