| |
| |
| |
Dagboeknotities - januari 1978
1 jan.
Na The Great Dictator keek een haveloze vijftiger nog even weemoedig om naar de buiten geëtaleerde Chaplin-foto's, dromerig voor zich uit starend, als een belangrijke gebeurtenis. De grootsheid waarmee hij, steun zoekend tegen geparkeerde wagens aan en de film indachtig, voortslenterde en uiteindelijk in de metro verdween.
Het zware ademen van A. die momenteel aan konstipatie lijdt. En haar ontsteltenis toen zij daarstraks merkte dat het plafond op de tussenverdieping wederom een weinig was afgebrokkeld.
De behoefte om alles wat ik totnogtoe heb gelezen, opnieuw te lezen, maar dan in de tijdsspanne en de gemoedsgesteldheid van één nacht, een halve nacht, een uur.
Het gevoel dat ik nu samen met A. in een bouwvallig huis woon en het plotse bewustzijn dat ik in een misschien wel bouwvallige villa ben grootgebracht: ‘ik leef bouwvallig eeuwig’.
| |
2 jan.
Vandaag een grote voldoening over het geleverde werk: na een aporie van enkele dagen een stap verder gekomen met de formele axiologie. (Door van de logika der komparatieve plots over te schakelen naar de logika der absolute waarderingen). Vanavond bezoek gehad. Enkel en alleen dank zij het geleverde werk bestand gebleken tegen de alledaagsheid van het gesprek dat bijna uitsluitend over eten, drinken en roken ging. En de aandoenlijke overgevoeligheid van H. toen er over haar rookgewoontes werd geredetwist; haar pijnlijke zelfVerrechtvaardiging.
Krachtige beelden. Grote zelftevredenheid.
| |
3 jan.
Bij een foto van een wilde rondedans uit de Mongonge-initiatie de zucht om zelf halfnaakt in het rond te dansen, teneinde de nervositeit van me af te schudden of haar althans te
| |
| |
ritmeren. Hierbij: het verlangen naar onnavolgbaar tamtam-geluid.
Een groot onweder, gepaard gaand met natte sneeuw die tegen verre buildings suist en even nadien, op het zinken platform dat vlakbij ligt, een troepje mussen die in stilte in wat nat brood zit te pikken. En al die tijd in mij: een groot en desolaat gevoel.
‘Hij ziet niet in, dat iets zichtbaar is, als het kan worden gezien, maar wenselijk, wanneer het behoort te worden gewenst. Het begrip “wenselijk” vooronderstelt dus een zedelijke theorie; wij kunnen datgene, wat wenselijk is, niet afleiden uit wat wordt gewenst’ (Bertrand Russell over John Stuart Mill). De bekende kloofdoktrine tussen zijn en moeten. Wat Russell op zijn beurt niet inziet: dat hetgeen wenselijk is slechts kan worden gewenst, indien er een subjekt bestaat waarvan gezegd kan worden dat het tot wensen in staat is. Het is dus het wensen, als predikaat van menselijke aktie, dat tegelijkertijd feitelijk en waarderend is, dat door de zedelijke theorie verondersteld wordt, en niet omgekeerd.
Na een korte looptocht en een stortbad: het gevoel tot een andere wereld te behoren.
| |
5 jan.
Estheticisme en dronkenschap: de wiegende chaise-longue.
| |
6 jan.
Een blinde op de tram die in mijn richting kijkt, mij aankijkt, en ik die niet opgewassen ben tegen deze blik.
Op het Kasteleinplein zie ik in het voorbijgaan een zwaar toegetakelde autodeur die tegen een boomstam leunt: een voorsmaakje van de algehele vernielzucht.
Er zijn interessante en oninteressante hallucinaties: de kunst is er interessante op het spoor te komen die het eigen lichaam betreffen.
Zelfwegcijfering, maar nog steeds met de hoop mezelf opnieuw te ontdekken.
Om het wanbegrip van mijn leerlingen tegen te gaan tot tweemaal toe in ellenlange bespiegelingen vol maatschappijkritiek scheep gegaan, totdat er een absolute stilte viel: zij dachten na.
Nog eens op de tram: een negenjarig meisje met wallen onder de ogen en de blik van een rijpere vrouw. Misschien wel de aanblik van de nabije toekomst, het dagelijks karakter ervan.
| |
| |
Nu en dan ervaar ik bij het vergeten van een naam de twijfel aan de eigen geestesvermogens. Als een steek in de zij.
Hoe ik in de huiskamer rondloop, zoals men in kruiswoordraadsel naar het juiste woord zoekt.
Grootsteedse ontnuchtering: de oorverdovende, niets-ontziende, dissonante drukte van het spitsuur en mijn teder lied dat weer tot zwijgen wordt.
| |
10 jan.
Mijn zwakte voor zinloos geluk, zinloze eenzaamheid is omgekeerd evenredig met mijn afkeer voor een karnaval- of een huwelijksfeest. In beide uitersten echter blijft mijn bewustzijn hetzelfde. Mijn waarneming, die in de eerste plaats zelfwaarneming is, verandert niet zozeer naargelang maar eerder ondanks de omstandigheden.
Op ogenblikken dat het intellekt geen speelruimte meer kent, maakt zich een diepe onrust van me meester. Zo bij voorbeeld wanneer een nukleaire ramp me onmogelijk te vermijden lijkt. Met de ogen dicht gedacht: liefhebben is op elkanders ademen afgesteld zijn.
Mijn opperste verwarring wanneer een leerling me vroeg, naast God, nog een voorbeeld van het onwaameembare te geven.
Mijn ‘rekening des genots’ vol eigenbelang: het samenvallen van duur en intensiteit, van ogenblik en onomkeerbaarheid. Mijn grootste gebrek: het geluk van alle zijden bekijken, alsof het om een kunstwerk gaat.
In de Amerikaanse straat het lawaai van vuilnisbakken die men omverschopt en daarnaast de nachtelijke stilte; hetzelfde kontrast in jezelf terugvinden, en er moe van worden tot de slaap je overmant.
| |
11 jan.
Elke idee is als een vuistslag in het water.
In de Koninklijke Bibliotheek een gesprek over kultuur tussen een wat oudere man en een jonge, trotse, heupwiegende vrouw. Telkens de oudere man iets begon uit te leggen, viel de jonge vrouw hem in de rede en bracht het gesprek op een onderwerp dat zij goed meende te kennen. Steeds opnieuw poogde de man iets van zichzelf naar voor te brengen en steeds opnieuw onderbrak de jonge vrouw hem met een geheel andere, niet terzake doende bespiegeling.
| |
| |
| |
12 jan
Zolang wandelen dat het wandelen, in honger en koude, een door mensen beloerde afwijking is - een vermoeide hallucinatie. Drie uur lang had ik in de koude staan wachten op de depanneerdienst, totdat A. met een taxi toekwam en me met de reservesleutel opnieuw toegang verschafte tot de wagen die ik voor mezelf ontoegankelijk had gemaakt.
Al wandelend zijn eigen schaduw niet meer zien is als het fronsen van wenkbrauwen met andermans gezicht; een gedachtenvlucht.
Soms put mijn denken zich uit in een vorm van onenigheid met mezelf.
| |
13 jan.
Op de tram kijkt een tachtigjarig vrouwtje onderzoekend, met toegeknepen ogen, naar de met gaatjes versierde handtas van een huisvrouw, en zegt op geamuseerde toon tegen deze laatste: ‘Il a de l'air!’. Van zodra de huisvrouw merkt dat het over haar handtas gaat en het vrouwtje zich tot haar richt, maakt ze zich snel uit de voeten, zoals iemand die voor een krankzinnige op de vlucht slaat.
De Maori-auteur, Jack Davis, die in een gedicht schrijft: ‘Witte lady methylalkohol / houdt ons warm en van het schreeuwen af. / Houdt onze haat tegen / en help ons sneller sterven.’
Onder het beluisteren van Chopin een sterk verlangen naar onuitroeibare geestesverwantschap, en even nadien mijn behoedzaamheid gekonstateerd voor congeniale afzondering (het spook van de happy few).
Even wantrouwig bekeken: ‘mijn onophoudelijke hunkering naar zelfoverstijging’, ‘het eerder vegetatieve, uitsluitend op mezelf gekoncentreerde leven van vroeger’ (Bij het herlezen van een brief aan J.-P.).
Denkend aan vorig jaar: die ogenblikken van panische verweking, het gevoel zomaar te zullen neervallen wegens een moeilijk lokaliseerbare, maar uiterst akute pijn.
Iets waarvoor ik moet opletten: zelfbeklag als rechtvaardiging voor het eigen lijden.
| |
15 jan.
Sprakeloze beelden: een meeuw uit het plioceen.
| |
| |
De indruk met mijn dagboekaantekeningen slechts een zeer gering deel van mijn beleveniswereld te weerspiegelen, het besef elke dag talloze associaties en waarnemingen te veronachtzamen brengt me er al eens toe vóór mijn dagboek te gaan zitten, wachtend op een ingeving: op zo'n ogenblikken wordt de werkelijkheid niet zelden enkel nog gedachtenexperiment.
Ergens in een modeblad of op de Louizalaan ontmoet: een vrouw met wenkbrauwen als gedachtenstrepen waartussen men vergeefs naar enig surplus aan bedachtzaamheid zoekt.
Mijn twijfels aan de zinrijkheid om met het wetenschappelijk onderzoek verder te gaan, hangen in niet geringe mate samen met het moraalonderricht dat ik geacht word in drie verschillende scholen te geven; het gebrek aan tijd, de zware verplaatsingen, de ethische problematiek laten niet de luxe toe van waardenvrije, onverstoorbare navorsing.
Het schrijven echter dringt zich des te meer aan me op, als redding uit of misschien wel als bevestiging van mijn huidige gespletenheid. Maar het is het schrijven ten slotte dat mijn zelfbeklag in de hand werkt, dit omdat het zelfbewustzijn onder het schrijven groter en de diskrepantie met de werkelijkheid scherper wordt.
| |
19 jan.
De stilte die na de spitsuren, als een zweefvliegtuig, over de stad neerkomt en de drukte die als een mondboog, diep en donker in me natrilt.
| |
21 jan.
Vandaag wederom innig verbonden met A.; het liefde maken beleefd als kindgeworden naïeveteit.
Het luisteren naar vroegere schlagers dat het gevoel ouder worden versterkt en een welbepaald soort van heimwee in me opwekt.
Beeld na beeld, terwijl de woorden in zachtmoedig zwijgen verlammen.
In een patisseriezaak naast een aquarium een eindeloze rust kennen en even nadien de gedachte dat ook hierbij dieren worden misbruikt.
Soms is poëzie enkel nog te vergelijken met de dracht van een ongewenst kind.
| |
| |
| |
22 jan
J. voor wie alles ‘funktioneel’ is en die dan verwonderd is dat hij met een dubbelzinnig levensgevoel te kampen heeft.
De grondovertuiging dat ik me de eerstvolgende jaren op het filosofisch onderzoek moet toeleggen (en het schrijven zo goed en zo kwaad het kan moet opschorten).
Ideeën, gevoelens: struikrovers van het ogenblik.
| |
25 jan.
Een paar nachten terug droomde A. dat er op haar hoofd een reusachtige vogel neerkwam; haar hoofd werd erdoor ingedrukt en ten slotte verbrijzeld en toch vertelde zij dit alles alsof het om een soort van begenadiging ging.
|
|