Het wydberoemde Overtoompje
(1731)–Anoniem Het wydberoemde Overtoompje– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Op een aengename voys.
O Vechtstroom! met uw blanke Zwanen,
Uw Vogels, Vissen en Geboomt',
Uw Hofsteen en uw schoone Lanen,
Alom met welig Gras Bezoomd.
Als ik de Lustige Landsdouwe,
Door uw Kristal van een gedeeld,
En al uw trotse Veldgebouwen,
Bezie, hoe werd mijn Oog gestreeld.
Als gy my onder 't Speelevaren,
Vertoond uw Akkers op een rey,
Bezaayd met Goude Korenaren,
Wat zet gy my vernoegen by!
Gezeten aen uw Oever neder,
Verkwikt gy my door 't Helder Nat,
En dus vervat ik 't Leven weder,
Byna verlooren in de Stadt.
Ik voel de Geesten door de Gorgel,
Van uwen Nachtegael gewekt,
Een Klank veel zoeter als een Orgel,
Die mijne Ziel na boven trekt.
Ik hoor een Lieffelijk Geschater,
Van duysend Vogels onder een,
De Galmen rollen over 't Water,
En langs uw Groene Paden heen.
Sy vliegen over Bloem en Kruyden,
Van Nieuwerode na den Dom:
Van Goudesteyn na 't Slot van Muyden,
Gekaets al heen en wederom.
Ik zie de Spartelvissen springen,
En danssen op uw Kristalijn,
Wie kan sijn Vreugde noch bedwingen,
Daer zelfs de Vissen vrolyk zijn?
Het Vee, met opgestekene Ooren,
Schept ook behagen in 't Gefluyt,
Als of Arion was herboren,
En Orfeus met sijn blijde Luyt.
Ik hoor uw vloeijend Zilver bruyssen,
Gelyk een zagte Waterfal,
Uw Eyk Populier aen 't Ruyssen,
Voltooien 't aengenaem Geschal.
Het Weste Windje blaesd Violen,
En strooyd my Roosen in de Mond:
O Vecht, gy hebt mijn Hart gestolen,
Ik reys niet weder van uw Grond.
Uw Grond die steeds van milde Honing,
Van Melk en Malsse Booter vloeyd,
Dus leef ik ryker als een Koning,
Vernoegd en vast geen Zorg gemoed.
|
|