Het vrolijke bleekersmeisje(ca. 1841)–Anoniem Vrolijke bleekersmeisje, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Herderslied. Wijs: Van het Prinsje. Mijn hutje dat ik bewoon, Is altijd proper en schoon, 'k Leef vergenoegd, onbeschroomd, Waar mij een beekje bestroomt, Als ik mijn kudde slechts wei, Is steeds mijn liefje daar bij, Dan ga ik met mijn vriendin, } bis. Zachtjes ook veldwaarts maar in, jaja. } bis. 2.[regelnummer] Als zij een deuntje dan kweeit, Wijl ons de nachtegaal streelt, Dan bij dit lieve geluid, Kus ik haar telkens, mijn bruid; Onschuldig hoor ik haar aan, Wijl wij het lommer ingaan; Ach, hoe bevallig, hoe schoon, } bis. Is steeds mijn Liefje haar toon, ja ja. } bis. 3.[regelnummer] Heeft zij haar lied dan gestaakt, Voel ik mijn hart soms geraakt, Wijl mij het minvuur dan wekt, En tot de liefdelust trekt; Vlechtend leg ik om haar hals, Ach, hoe bevallig, hoe mals, Is slechts een enkele zoen, } bis. Als men het eenzaam kan doen, ja ja. } bis. [pagina 49] [p. 49] 4.[regelnummer] Alles is stil, ik vermoed, Wijl men de Mingod voldoet, Met zweert standvastige trouw, Nimmer verzeld door berouw; Wij zweeren trouw op het land, Zuchtend reikt zij mij haar hand, Ach, ach, hoe bevallig en schoon, } bis. Is dan haar streelende toon, ja ja. } bis. 5.[regelnummer] Ala dan mijn brand is gebluscht, En zij is teder gekust, Gaan wij als Venus verdwijnt, En ons de Maan weer beschijnt; Zacht naar onze woning weêr heen, Wij leven stil en te vreên; Ach, ach, hoe lieflijk en schoon; } bis. Is slechts mijn hut daar ik woon, ja ja. } bis. 6.[regelnummer] Herders! gaat gij naar de wei, Neemt dan uw Liefje er bij, Meê naar die eenzame streek, Al bij een ruizende beek, Waar steeds Appollo verschijnt, Daar zorg en kommer verdwijnt, Neemt daar uw toov'rende fluit, } bis. Blaast er de mintoon maar uit, ja ja. } bis. Vorige Volgende