| |
Het bedorven huishouden, van Jan dwarskop en Kaatje luy en lekker.
Wat is het vuil, ik kleef aan de vloer,
De glasen syn bemorst, met veegen en met smeeren,
Gy denkt ik ben Baas en niemand kan my deeren,
Maar dat is mis jou voddemoer.
Ik ben het Hoofd ik sal jou nog kloppen,
Dat jy in jou bloed sal soppen,
Het sal anders gaan, Of jy moet na de maan,
Ik sal jou nog anders leeren leeven,
Gy mag voor myn vuisten wel beeven.
Wel wie wou jy slaan seg stinkende hond,
Toe raak my eens aan, ik wou jy eens dorst drygen.
Of jy ook nagels in jou Hajevel sou krygen,
Ik kneep jou de huid eerst blauw en bond,
| |
| |
Zie hem daar eens staan hy wil my regere
Eer sal het vuur jou hart verteeren
Ik vrat myn klaauw; Eer op so raauw,
Eer ik voor Jou sou geeven,
Of ooit na jou zin sou leeven.
Satansche Beest, ik seg hou je smoel,
Myn bloed dat kookt en so je niet wil zwygen,
Dan geef ik je een bom dat je in malkaar sal nygen,
Of ik slaje dood met deese stoel,
Ik win alle week soo'n Zeven Gulden.
En nog heb jy jou gat vol schulden,
Ik geloof dat het geld in jou penssak versmelt,
Met suipen en met vreeten,
Word al jou tyd versleeten.
Hoe veel segje daar dat jy wel wint?
Zeeven Gulden 's weeks, waar blyven die duiten?
Die breng jy seker by jou Karpuyten,
Ik zie 'er nooit geen twee, voor my en myn Kind.
Waar smoort de rest? vast by jou Hoeren,
'k Zie se alle daag wel op jou loeren,
Dat ritsege Vee. Ik wou je alle twee,
Van daag nog lei te branden,
'k Verscheurje straks met myn tanden.
Dat is een Beest, ik ga 'er voort uit,
Maar al wat 'er is dat sla ik aan stukken
En al wat 'er hangt sal ik van de want afrukken,
| |
| |
Daar leid de Melkkan, de Trekpot en Tuit
Ik ben al moe, al dat krakeelen,
Het Kind dat schreyt wie sou dat niet verveelen?
En jy marmot, gy syt al lang verrot,
Straks sal ik jou nog trappen,
Al lang genoeg geschreeuwt, toe trap my eens, heb 't hart!
Daar, legt dan in zwym, schandaal voor een mirakel,
ô Hemel! ik ben dood wat een spectakel,
Neen leggen beest gy hebt my genoeg gesart.
Kon ik maar op, ik sou je betaalen,
Neen leggen beest, ik sal een stok gaan halen.
ô Hemel! ik ben dood myn beenen,
Dat is voor 't laast nu gaan ik heenen.
Och help, help, buuren sta my by.
Myn een been kapot, myn ander sal breken,
| |
| |
Hoor my praten, of ik sterf sonder spreeken
Daar loopt die guyt de deur weer uit,
Waar is de Schelm? Ik sal hem vergeven,
Nooit sal hy den dag van morgen beleven
Die Hoerendop, die Galgenstrop
O hemel ik ben dood ik verlaatje,
't Is of het gedaan is met Kaatje.
|
|