Vooys. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
Maurice Dumont
| |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
briefwisseling gegeven worden. Mijn keuze voor deze briefwisseling, die 85 brieven uit de periode 1923-1939 omvat, kwam vooral voort uit mijn interesse in de Filmliga, waarvan Scholte voorzitter en Ter Braak secretaris was. Verder zei de naam Scholte me niets. Dat bleek niet verwonderlijk, want zo veel als er over Ter Braak te vinden is, zo weinig bleek er over Scholte te vinden. In mijn onderzoek heb ik daarom geprobeerd om juist Scholte beter in beeld te krijgen. Hierbij heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het werk van Léon Hanssen, die voor zijn biografie van Ter Braak veel van diens correspondentie al in kaart gebracht en bestudeerd had. In die biografie schetst hij ook een zeer verhelderende, maar soms gekleurde achtergrond bij deze briefwisselingen. Na grondige bestudering van de briefwisseling en secundaire literatuur over Scholte vond ik dan ook dat er wel enige nuances zijn aan te brengen in het beeld dat Hanssen van Scholte schetst. Opvallend is dat Helleke van den Braber recentelijk, in In 1934, Nederlandse cultuur in internationale context, Scholte zonder verdere bronvermelding als NSB'er en Kultuurkamerkopstuk neerzet. (Van den Braber 2010) Scholte lijkt, door het ontbreken van een duidelijk portret, onder geschiedschrijvers vogelvrij te zijn verklaard. Een eerste aanzet tot een wat duidelijker portret is dus geen overbodige luxe. | |||||||||||||||||
Zwart of grijsHet is eenvoudig Scholte in de literatuurgeschiedenis te reduceren tot een voetnoot in Ter Braaks leven, temeer daar Scholte vóor de oorlog slechts enkele matig ontvangen dichtbundeltjes, en na de oorlog níets literairs meer gepubliceerd heeft.Ga naar voetnoot2 Evenwel speelde Scholte een grote rol in het begin van Ter Braaks carrière. Scholte en Ter Braak kwamen waarschijnlijk voor het eerst met elkaar in aanraking op de Universiteit van Amsterdam. Binnen de redactie van Propria Cures werd steeds één nihilist toegelaten, vanaf 1922 was dit Henrik Scholte, die Propria Cures volgens Carel Peeters: ontegenzeggelijk nieuw leven [had] ingeblazen met zijn talrijke artikelen over literatuur, film en toneel. Maar hij had ook voor de nodige ergernis gezorgd. Hij publiceerde herhaaldelijk controversiële artikelen waar de rest van de redactie niets van wist. (Ter Braak 1978: 7) Wanneer Scholte zijn functie neerlegt, polst hij Ter Braak, die sinds juni 1923 regelmatig aan het blad bijdraagt, als zijn opvolger, volgens Hanssen omdat Scholte zijn concurrent Dick Binnendijk de plaats niet gunde. De manier waarop Hanssen Scholte introduceert in deze anekdote in Ter Braaks biografie, is meteen al vrij gekleurd. Hij noemt hem ‘de grootste schertsfiguur van alle vrienden van Ter Braak’, ‘slordig en groezelig’, ‘een bizar product’ van zijn ouders, | |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
‘zelfingenomen’ en behept met ‘de gave zichzelf te pousseren’. (Hanssen 2000: 192, 197) Bij deze beschrijvingen staan helaas geen bronvermeldingen, en wiens waarnemingen of opinies Hanssen in deze passage verwerkt heeft, blijft dus onduidelijk. Aan het eind van deze introductie blikt Hanssen alvast vooruit op Scholtes leven: Met zijn meestertitel zou Scholte weinig uitrichten; hij noemde zich zijn leven lang journalist en letterkundige en paste zijn uiterlijk - vettig haar, fluwelen jasje - meteen in zijn studententijd aan die begeerde status aan. Ook daarin botste hij met Ter Braak, die qua kleding onberispelijk oogde. Er lagen nog tal van botsingen tussen Ter Braak en Scholte in het verschiet, maar door zijn kwalijke houding tijdens de oorlog verspeelde Scholte datgene waar hij het meest aan hechtte: zijn reputatie. Na 1945 had hij geen schijn van kans meer tegen Ter Braak, ook al was die dood. (Hanssen 2000: 198) Hanssen verwijst na dit citaat naar Venema, die Scholte bespreekt in De kleine collaboratie, en onomwonden stelt dat hij ‘fout’ was. (Venema 1990) Er zijn weliswaar meerdere aanwijzingen dat Scholte tijdens de oorlog geen held was en zich wat te veel en te makkelijk met Duitsers inliet (zie bijv. Hartmans 2007), maar het bewijs dat Venema voor zijn oordeel levert, is weinig overtuigend: een brief waarin Scholte gevraagd wordt als lid van de Kultuurkamer, zonder aanwijzingen dat hij daar ook daadwerkelijk lid van is geworden - laat staan dat hij, zoals Van den Braber beweert, een kopstuk is geweest. Scholte schreef onder andere voor het Duits georiënteerde amusementsweekblad Cinema en Theater en werkte voor de filmmaatschappij van NSB'er Egbert van Putten: Nederland Film. Deze keuze voor ‘pro-Duitse’ baantjes was eerder pragmatisch dan principieel: er moest brood op de plank komen, en door zijn deels Duitse achtergrond - zijn moeder was een Duitse en zijn vader was hoogleraar germanistiek - kon Scholte in Duitsland met een zekere vrijheid in zijn eigenlijke vakgebied werkzaam blijven. Daarom lijkt me dit moeilijk als echte collaboratie te beschouwen. Maar Scholte was volgens Venema vóór de oorlog al ‘fout’, zoals blijkt uit zijn introductie: ‘Ter Braak heeft ook veel te stellen gehad met Henrik Scholte, (...) al komt dat in de publikaties niet echt tot uiting.’ (Venema 1990: 146) Venema schetst vervolgens een beeld van de ‘foute’ Scholte op basis van citaten uit de briefwisseling van ‘de goeden’, nota bene Ter Braak en Du Perron. Maar valt een dergelijke goed/fout-verdeling jaren voor de oorlog al te maken? Carel Peeters schrijft hierover: Ter Braak nuanceerde zijn politiek-culturele mening zorgvuldig, in tegenstelling tot Henrik Scholte, die vóór Ter Braak en nog tijdens zijn redacteurschap, veel grover en met meer poeha te werk ging. (...) Ter Braak noemde zich eens ‘een kind van deze fascistische tijd’ en had het wel eens over ‘edel-fascisme’ in niet al te ongunstige zin. In het milieu van P.C. werd het woord ‘fascisme’ te hooi en te gras gebruikt. (Ter Braak 1978: 26) | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
Zowel Scholte als Ter Braak schrijven in Propria Cures al regelmatig over film. Beiden zijn enthousiast over de filmavant-garde en geven blijk van een fel anti-Amerikanisme, waarbij Amerika gelijkgesteld wordt aan Hollywood, waar film vooral als een commercieel product wordt beschouwd. Met name voor Ter Braak staat bioscoop Tuschinski symbool voor het kwaad, hetgeen hem in zijn artikelen een aantal keren tot uitgesproken antisemitische kwalificaties zal brengen. Hanssen acht het echter ‘ondenkbaar dat Ter Braak ooit, zoals Scholte en ook wel zijn beste vriend Binnendijk deden, ostentatief in een zwart hemd op straat gelopen heeft als teken van fascistische sympathieën.’ (Hanssen 2000: 221-222) Ter Braak was namelijk totaal niet geïnteresseerd in politiek en waakte er dan ook steeds meer voor om politieke termen te gebruiken in zijn vooral cultuurfilosofisch getinte stukken. Niettemin illustreert dit voorbeeld de tijdgeest van de jaren twintig en het jeugdige elan waarmee de nieuwe generatie zijn plek veroverde. Ook Ter Braak voorvoelde aanvankelijk niet waartoe het fascisme en antisemitisme kon uitgroeien, al had hij het eerder door dan Scholte. | |||||||||||||||||
Carrière en samenwerkingScholte en Ter Braak zijn beiden nauw betrokken bij de oprichting van de Filmliga Amsterdam en later de landelijke Filmliga. Voorzitter Scholte stelt het manifest ‘Het gaat om de film’ op, Ter Braak neemt de taak van secretaris-penningmeester op zich. Linssen schetst een zeer lezenswaardige algemene geschiedenis van de Filmliga, waarin ook de persoon Scholte vrij uitgebreid aan bod komt. (Linssen 1999) Hoewel er regelmatig enige ironie in haar beschrijvingen van Scholte valt te lezen, gaat zij toch liefdevol met haar onderwerp om. Al te grote subjectiviteit weet Linssen te vermijden door veel uit Scholtes dagboeken te parafraseren en te citeren. De lezer trekt zelf de conclusie dat enige ambitie en hoogmoed Scholte niet vreemd was. Tekenend hiervoor is de in het Duits vertaalde spreuk van Markies de Sade die Scholte als motto in zijn dagboek had geschreven: ‘Immer der Stärkere sein - das ist das ganze Geheimnis des Lebens.’ Daarnaast laat zij sterk naar voren komen dat Scholte het weliswaar duidelijk niet van zijn literaire of visionaire talent moest hebben, maar met zijn enthousiasme en organisatorische talent toch de motor was van een aantal initiatieven waarbij Ter Braak betrokken is geraakt en achteraf gezien zeker garen heeft gesponnen. Linssen noemt Scholte eigenlijk een van de weinige Liga-voormannen wier naam geen geschiedenis heeft gemaakt. (...) ook in de meer gespecialiseerde literatuur over de Filmliga komt de rol van Scholte eigenlijk nergens uitgebreid aan bod. (...) Maar het is de vraag of de Liga zich zonder het vuur van Scholte ooit tot zo'n hecht gestructureerde en wijdvertakte organisatie had kunnen ontwikkelen. (Linssen 1999: 36) Ook de tegenstelling tussen de wendbare, immer zoekende Scholte en de principiële Ter Braak schetst zij helder en niet per se in het nadeel van Scholte: ‘Scholte doet zijn best’, concludeert Linssen. Ondanks zijn ijdelheid en de vaak jaloerse gevoelens beschrijft Scholte zijn waardering voor Ter Braak in zijn dagboek: ‘Ik waardeer hem | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
meer en objectiever dan hij mij. Aan mij zal het niet liggen als er een conflict mocht ontstaan, dat dan uitsluitend in persoonlijke motieven zijn oorsprong vindt.’ (Hanssen 2000: 362) Eind 1931 treden Scholte, Ter Braak en mede-oprichter Leo Jordaan terug uit de Nederlandsche Filmliga en gaan zij verder als redactie van het van de Liga losgeweekte, gelijknamige tijdschrift. Het wordt vooral het blad van Scholte en Jordaan, die er, vanuit hun veel ruimere filmopvattingen, een blad voor de ‘betere bioscoopfilm’ van maken. Ter Braak zal al in april 1932 zijn redacteurschap neerleggen. Een conflict om een bijdrage van Du Perron aan het blad is daarbij de directe aanleiding. | |||||||||||||||||
Principes en verwijderingIn 1930 raakt Ter Braak bevriend met Du Perron. Hij lijkt hierdoor in een nieuwe levensfase te komen, waarin literatuur weer belangrijker lijkt te worden dan de film. Of was het schrijven over de noviteit film sowieso vooral een manier geweest om een positie te verwerven in het culturele leven?Ga naar voetnoot3 De oprichting van Forum, in september 1931, is hoe dan ook een volgende stap richting de literatuur en weg van de film. Du Perron staat negatief tegenover de ‘snobistisch-idiote’ Liga-mentaliteit, en spoort Ter Braak aan er afstand van te doen.Ga naar voetnoot4 Ter Braak daagt Du Perron hierop uit een ‘leeken’ stukje over film in te sturen naar het blad, om zijn collega's te ‘choqueeren’, en staat in voor de plaatsing ervan. Du Perron schrijft een zeer negatief artikel over de film Shanghai Express, een film met Marlene Dietrich, die op Scholte en Jordaan juist veel indruk heeft gemaakt. Scholte verrast Ter Braak door zonder overleg de bijdrage van Du Perron niet te plaatsen, maar te vervangen door een - uiteraard zeer positief - artikel over de film van eigen hand. Ter Braak schrijft een venijnige reactie voor de volgende Filmliga en dreigt in een brief aan Scholte met ‘uittreden’. In de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron is uitgebreid te lezen met hoeveel genoegen dit conflict uitgespeeld wordt. (Ter Braak en Du Perron 1962: 167-169) Ter Braak trekt zich op 5 april 1932 terug uit de redactie. Na deze breuk lijkt de vriendschap tussen Ter Braak en Scholte definitief bekoeld, hoewel Ter Braak nog wel sporadisch voor Filmliga schrijft. Ongewild treden zij echter kort daarna opnieuw tegen elkaar in het strijdperk. In 1933 worden Scholte én Ter Braak namelijk beiden gevraagd om te solliciteren naar de vacature van medewerker voor literatuur en toneel bij Het Vaderland. Ter Braak had de | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
voorkeur van kunstredacteur G.H. 's-Gravesande, alias G.H. Pannekoek. Hanssen vat deze langslepende nek-aan-nekrace als volgt samen: De grote kandidaat van de directie was echter Henrik Scholte - daar is hij weer -, die geen middel ongebruikt liet om bij Het Vaderland te komen. In feite had hij al een stilzwijgende afspraak met E.A.L. de Lang, directeur van Het Vaderland, dat híj de opvolger van Borel zou worden. Hij legde bezoeken af, schreef ellenlange brieven, schakelde de hoofdredacteur van de N.R.C. in - want sedert de verkoop van het blad in 1924 aan de ‘notoire courantier’ H. Nijgh stond Het Vaderland onder toezicht van de N.R.C. - en probeerde de commissarissen van de Haagse krant voor zich te winnen. Zo niet Ter Braak, hij bracht geen bezoek, hield zich buiten het gekonkel en wachtte af. (Hanssen 2001: 189) Uiteindelijk, na lang in spanning te hebben gezeten, krijgt Ter Braak de baan. Hanssen schrijft vervolgens: Henrik Scholte, de afgewezene, verwerkte de gebeurtenissen op zijn manier door een mythe in het leven te roepen waarin hij de goedheilige was die eigenlijk zijn neus voor het baantje ophaalde. In een mondeling onderhoud over Ter Braak verklaarde hij later: ‘Ik heb Ter Braak nog die baan kunnen bezorgen, f 6.000 per jaar was me eigenlijk te weinig, bovendien had ik dan moeten verhuizen.’ (Hanssen 2001: 197-198) De volgende passage uit de briefwisseling Ter Braak - Du Perron vindt Hanssen helaas níet vermeldenswaardig: Ik moet tot restauratie van Scholte's reputatie zeggen, dat hij mij vandaag een zeer hartelijke felicitatie zond, met een oprecht ‘sans rancune’ (oprecht: hoop ik). (Ter Braak en Du Perron 1962: 218) De oprechtheid van Scholte valt wellicht te betwijfelen. Toch vind ik het typerend dat Hanssen niet de moeite neemt om melding te maken van deze brief (Scholte aan Ter Braak, 7 november 1933) of de passage waarin Ter Braak deze brief noemt. Dat Scholte zich de mindere wist van Ter Braak komt met name in Linssens portret duidelijk naar voren. Hij zal zich derhalve beseft hebben alles uit de kast te moeten halen om deze race met Ter Braak te winnen. Deze ambitie lijkt me geen diskwalificatie van de persoon Scholte. De laatste keer dat er sprake is van schriftelijk contact tussen Scholte en Ter Braak, althans voor zover overgeleverd, is in 1939, als Scholte een emotionele brief aan Ter Braak schrijft naar aanleiding van een uit de hand gelopen polemiek tussen Ter Braak en de rechts-liberaal Doe Hans, hoofdredacteur van het Haagse dagblad De Avondpost, en het daaropvolgende dreigende ontslag van Ter Braak bij Het Vaderland. Het is de tijd van het ook in Nederland sterk opkomende nationaal-socialisme, | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
waartegen Ter Braak zich met hand en tand verzet. Niettemin komt het steeds dichterbij, zelfs binnen Het Vaderland, waarvoor Ter Braak nog steeds kronieken schrijft. Vooral in de buitenlandredactie zitten dan nogal wat sympathisanten van het nationaal-socialisme, waaronder Hendrik Krekel,Ga naar voetnoot5 overigens onder leiding van E. de Lang, de directeur die zich in 1933 fel tegen de benoeming van Ter Braak verzette en liever Scholte had gehad. Tussen Ter Braak en De Lang heerst dan ook een groot wederzijds wantrouwen. Wanneer Krekel in de zondagkrant van 19 maart 1939, naar aanleiding van de Duitse bezetting van Praag, al te openlijke nationaal-socialistische uitspraken doet, stuurt Ter Braak, namens zijn zieke hoofdredacteur C.M. Schilt, een protestbrief naar P.C. Swart, de hoofdredacteur van de NRC, waar Het Vaderland in die tijd deel van uitmaakt. De Lang wordt naar aanleiding van de brief van zijn ondergeschikte op het matje geroepen en de NRC-directie maant hem om ‘voortaan in geen enkel artikel meer blijk te geven van welke levensbeschouwelijke of politieke voorkeuren dan ook’. Swart, ook al geen Ter Braak-liefhebber, houdt vanaf dat moment een oogje in het zeil. Wanneer Ter Braak in de polemiek met Hans een politiek gevoelige term laat vallen - hij verwijt Hans een ‘mentaliteit die soms dicht in de buurt komt van de fascistische’ - grijpt eerst De Lang en daarna Swart hard in. In een brief sommeert Swart Ter Braak terug te keren ‘tot het terrein der zuivere letteren en zich vooral niet [te bemoeien] met alles wat politiek of religie betreft’. Wanneer Ter Braak Swart telefonisch benadert, wordt hij door hem afgesnauwd en hij ontvangt terstond een dreigende brief van NRC-directeur Nijgh.Ga naar voetnoot6 Ter Braak dient hierop zijn ontslag in. De affaire spreekt zich rond en levert Ter Braak veel steun op. In de berichtgeving over het conflict in diverse andere kranten overheerst het beeld van Ter Braak als slachtoffer van een wraakactie van de met het fascisme sympathiserende directeur De Lang.Ga naar voetnoot7 Naar aanleiding van een soortgelijk bericht in dagblad Het Volk stuurt Scholte Ter Braak een onverwachte steunbetuiging: (...) Ik weet ook, dat Isabell, die altijd veel meer aan jouw kant stond, en een groote sympathie had voor jouw geestelijke weerbaarheid, door deze gang van zaken ten zeerste getroffen zou zijn. Een andere merkwaardige parallel in ons leven is echter, dat deze vrouw, voor wie je bij ons huwelijk getuige bent geweest, juist op dezen dag met de kinderen naar Amerika gaat: hetzelfde Amerika, dat je tien jaar geleden en bijna op den dag van ons huwelijk in twee pagina's, die tusschen jou en haar een in al | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
hun contrast scherp ingesteld contact te weeg brachten, ‘hebt afgewezen’.Ga naar voetnoot8 Je hebt haar verleden jaar bij Chez Eliza eens gezegd, dat je thans in je hart eigenlijk het liefst in Amerika zou zijn. Mocht dat ooit zoo ver komen, zoek dan mijn gescheiden vrouw in San Francisco op. De wetenschap, dat zij op dit keerpunt van je leven aan jouw zijde zou staan, is iets, dat ik wil dat je weet. (Brief Scholte aan Ter Braak, 8 mei 1939) Of Ter Braak Scholtes brief beantwoord heeft, of dat de twee elkaar nadien nog gesproken hebben, is niet bekend. Hoe dan ook vormt deze brief een mooi sluitstuk van een briefwisseling die voortdurend vragen oproept over concurrentie op persoonlijk en zakelijk vlak en de waarde van vriendschap en principes. De morele strijd tussen Ter Braak en Scholte blijft daarbij toch eigenlijk onbeslist. | |||||||||||||||||
‘Natuurlijke rivalen’De eigenzinnige, kritische denker Ter Braak en de ambitieuze, pragmatische organisator Scholte lijken wat hun carrière betreft veel aan elkaar te danken te hebben. Of er van een echte vriendschap sprake is geweest, is niet duidelijk. Hoewel de twee lange tijd veel met elkaar optrokken en samenwerkten, leken bij beiden hun ambities daarvoor de belangrijkste drijfveer. De introverte, sociaal onhandige Ter Braak liftte mee met de talrijke ondernemingen van Scholte; Scholte zal snel door hebben gehad dat Ter Braak als schrijver en essayist duidelijk meer talent had dan hijzelf. Zijn dichtbundels uit die tijd flopten zonder uitzondering, terwijl Ter Braaks werk al vroeg regelmatig controverse opriep. Uit Scholtes dagboeken uit die tijd blijkt zowel bewondering als jaloezie ten opzichte van Ter Braak. (Zie bijv. Hanssen 2000: 362) In zijn eerdergenoemde felicitatiebrief naar aanleiding van Ter Braaks aanstelling bij Het Vaderland beschreef Scholte hen als ‘andermaal en misschien nog niet voor de laatste maal de natuurlijke rivalen in het leven’, en in zijn al eerder geciteerde steunbetuiging aan Ter Braak van 8 mei 1939 schrijft hij: Mocht ik nog eens op directe wijze tegenover jou in het strijdperk treden, weet dan, dat ik het zal doen met een overtuiging, die zich op dit oogenblik wederom dieper dan ooit in mij wortelt, n.l. van eerbied voor jouw blazoen en een gevoel van naijver bijna op de wijze, waarop jij jouw wapens zuiver hebt weten te houden. Het is ook om deze morele superioriteit - die het duidelijkste bleek uit Ter Braaks principiële stellingname tegen het nationaal-socialisme - dat Ter Braak nog steeds geroemd wordt. Scholte zal daarentegen nog lang achtervolgd worden door zijn oorlogsverleden. | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
Literatuur
|
|