Pierre Brachin wordt in 1958 eerst bedankt voor de toezending van zijn artikel in De Vlaamse gids. Vervolgens schrijft Bordewijk dat hij dat artikel met evenveel aandacht las als Brachins bijdrage in De gids. Nadere precisering is voor de geadresseerde natuurlijk overbodig, maar niet voor de tegenwoordige lezer, die tevergeefs zoekt naar een noot die de exacte en volledige titelbeschrijving van beide teksten geeft. Een brief uit 1963 aan de auteur W.A. Wagener sluit af met de zin: ‘Ik las een aankondiging over Uw Rotterdam onherroepelijk en wens U veel sukses. Gelukkig kan Ter Braak er zich niet meer mee bezig houden.’ Niet alleen ontbreekt iedere informatie over, naar ik aanneem, het toneelstuk, ook de geruststelling die dan volgt krijgt geen enkel commentaar. Slechts wie de strekking kent van Ter Braaks oordeel over Wageners vooroorlogs proza kan, denk ik, Bordewijks woorden op hun juiste waarde schatten...
Ernstiger dan dit soort frequent voorkomende omissies is het ontbreken van annotaties die in voorkomende gevallen de correspondentie van kritisch, problematiserend commentaar hadden kunnen voorzien. Ik geef daarvan twee voorbeelden. Büro Rechtsanwalt Stroomkoning is de Duitse vertaling die in 1939 van Bordewijks roman Karakter verscheen. Die uitgave komt enige keren in de brieven ter sprake, zoals ook Bordewijks weigering, in 1947, ‘enig werk van mij in het Duits vertaald aan een Duits of Oostenrijks uitgever toe te vertrouwen, zelfs al zou ik daarmede veel kunnen verdienen’. Dit ferme anti-Duitse standpunt had op zijn minst genuanceerd moeten worden door de uitkomsten van recent onderzoek dat onder meer aantoonde dat vertaler en uitgever van Büro Rechtsanwalt Stroomkoning geen onberispelijke reputatie hadden. De vertaler bewerkte de roman zodanig dat hij in alle opzichten paste binnen het in Duitsland voorgeschreven nationaal-socialistische literatuurbeleid.
In 1954 ontvangt de heer A.C. Niemeyer een brief waarin Bordewijk zijn grote waardering uitspreekt over diens artikel in De gids. Men kan die instemming volkomen begrijpen: nog steeds behoort ‘Bordewijk als de auteur van het magisch realisme’ uit 1953 tot de beste literatuur over Bordewijks oeuvre. Maar hoe zou Bordewijk (en de redactie van De gids) gereageerd hebben als hij geweten had wat een biografische aantekening had kunnen onthullen? Deze Niemeyer publiceerde in de oorlogsjaren onder dezelfde naam in Nieuw Nederland, het culturele maandblad van de NSB, dat werd uitgegeven door Nenasu, de Nederlandsche Nationaal-Socialistische Uitgeverij.
Zoals ik aangaf, zijn de bezorgers van Bordewijks nagelaten documenten als ze die wèl van een toelichting voorzien soms weinig fortuinlijk. Ik ga dan voorbij aan de genreaanduiding in de noot bij brief 72, waar de verhalenbundel Bij gaslicht een roman wordt genoemd. Eerder doel ik op de toelichting bij brief 57 uit 1953, waarin Bordewijk een lezer antwoordt op een vraag die betrekking moet hebben op de relatie tussen jodendom, assimilatie en Nederlandse nationaliteit zoals hij die zag. ‘De Staat’, aldus Bordewijk in zijn brief, ‘de nationaliteit, het “volk” gaan m.i. boven kwesties van ras (of geloof).’ In een noot wordt geopperd dat deze lezer zijn vraag formuleerde naar aanleiding van Bordewijks bespreking van Adriaan van der Veens roman Het wilde feest. Ik geloof daar niets van. Deze briefschrijver zal tot het stellen van zijn vraag zijn gekomen door de