| |
| |
| |
De eerste druk (1963). Uitgave in eigen beheer met op het voorplat een collage van Hermans.
| |
De onverzoenbare woedes van Willem Frederik Hermans
Mandarijnen op zwavelzuur
Jeroen Brouwers
Als ik met dit boek iets toon, is het vooral wat het betekent te schrijven in een land, dat zijn eigen taal haat en veracht en waar de literatuur, de filosofie en de geschiedschrijving aan kleine hoetelaars worden overgelaten.
Mijn leven heeft weinig avontuurlijks. 't Voornaamste avontuur bestaat uit pennestrijd tegen malloten, samenzweerders, boerenbedriegers en imbecielen.
| |
| |
Was getekend: Willem Frederik Hermans.
Was hij de ‘grootste’ na-oorlogse Nederlandse schrijver, zoals tijdens zijn leven al vrij algemeen werd verkondigd?
Ongetwijfeld is dat zijn ambitie geweest, maar deze steeg nog vele treden hoger: volgens Harry Mulisch waande Hermans zich ten slotte de enige schrijver van het Nederlands sprekende taalgebied en dat bestempelde hem, zei Mulisch, tot ‘een mispunt’.
Iemand gaf bij Hermans' dood als zijn mening te kennen, dat de overledene ‘veel geprezen is uit angst’. Relativerend commentaar op Hermans kostte je je kop, je reputatie of dan toch voor vele weken je vredige nachtrust en evenwichtige humeur. Hermans hield er niet van te worden gerelativeerd, sterker: dergelijke brutaliteit strafte hij ogenblikkelijk af met verwoestende toorn, die voor de rest van zijn leven ook nooit meer zou luwen.
Behalve als de enige schrijver van zijn epoque in zijn taalgebied beschouwde hij zich in al zijn meningsuitingen onfeilbaarder dan de paus. Bij de start van zijn schrijfcarrière publiceerde hij het boek (een roman) Ik heb altijd gelijk (1951). Men was dus op de hoogte alsook gewaarschuwd!
Het begincitaat is afkomstig uit de ‘Inleiding’ tot het Supplement (1983) op Mandarijnen op zwavelzuur. Dit door Hermans zelf vervaardigde en in 1964 in eigen beheer in het licht gegeven polemisch geschrift (het zou in diverse drukken en oplagen tot 1985 in de handel blijven) behoort tot de bekendste werken in zijn veelomvattende oeuvre: in ieder geval geldt dit voor de titel, die klassiek en spreekwoordelijk is geworden. Van de inhoud is, behalve door betrokkenen, insiders, liefhebbers, nooit ècht, laat staan gedegen kennis genomen.
Wat in ieder geval als onomstotelijk feit in de Nederlandse literatuurgeschiedenis kan worden vastgelegd, is dat Willem Frederik Hermans de meest vooraanstaande polemist van zijn tijd is geweest. Sommige van zijn meningen, ideeën en opvattingen hebben nooit iets van hun pantserkracht verloren: ettelijke na hem komende twistschrijvers, protesteerders, opstandelingen, querulanten hebben er hun strijdvaardige inspiratie en elan aan ontleend.
Ik ook. Dank u.
| |
Snelle bederfelijkheid
Wat is er de oorzaak van dat Mandarijnen op zwavelzuur door de huidige lezer nauwelijks wordt ingezien? Die oorzaak is het feit dat de inhoud ervan grotendeels onbegrijpelijk is geworden voor niet-ingevoerden in de Nederlandse literaire wereld anno de jaren vijftig van de vorige eeuw. Voor wèl ingevoerden heeft altijd gegolden dat men héél ingevoerd
| |
| |
moest zijn om al het door Hermans ter sprake gebrachte precies te kunnen situeren en doorgronden. Over iets anders dan toentijdse literaire toestanden, kwesties, tijdschriften, schrijvers handelt het boek niet. Het is een veelal geestige, uitermate instructieve handleiding gebleven voor iedere leerling-polemist, maar alle erin aangesneden onderwerpen en bij het aansnijden tot plakjes herleide personen zijn onder korsten stof c.q. meters grafaarde bedolvert geraakt en mettertijd totaal vergeten.
Waarmee meteen de snelle bederfelijkheid van het genre polemiek is aangegeven. Er zal bij de definitieve herdruk van Mandarijnen op zwavelzuur in Hermans' Verzameld werk (waarvan daarjuist het eerste deel is verschenen) heel wat moeten worden uitgelegd in duizenden voetnoten, annotaties en hele hoofdstukken vergende verklaringen.
Wie weet nog wie J.B. Charles is geweest?
Voordat Mandarijnen op zwavelzuur in boekvorm verscheen, was het de bedoeling dat de schotschriften als een serie afzonderlijke brochures zouden worden uitgegeven door Hermans' uitgever Geert van Oorschot. Het is bij één Van Oorschotuitgave gebleven: de uitgever liet het verder afweten na het geweldige krakeel dat het pamflet veroorzaakte. Deze eerste publicatie (1955) onder de reekstitel Mandarijnen op zwavelzuur (Het geweten van de Groene Amsterdammer of Volg het spoor omhoog) ging over J.B. Charles, pseudoniem van de latere hoogleraar criminologie Willem H. Nagel, schrijver van het boek Volg het spoor terug (1953). Om te beginnen was dat een rotboek, volgens Hermans (waar hij ongelijk in had) en die J.B. Charles deugde voor geen halve cent, opnieuw volgens Hermans (en ook hierin vergiste hij zich opzettelijk), want onderhavige Charles was een vurige propagandist van ‘De Derde Weg’. Wie weet nog wat dat voor geestesbeweging is geweest? In de ogen van Hermans vormden de aanhangers ervan een club rondom het weekblad De Groene Amsterdammer, bestaande uit politiek-naïeve tinnegieters met volstrekt abjecte ideologieën (waar hij ook al niet voor honderd procent gelijk in had).
Op het geschrift kwamen tal van woedende reacties, onder meer in Het Parool van de hand van H.A. Gomperts, later literatuurprofessor te Leiden. Voor de talloos veel miljoenen die uiteraard ook niet meer weten wie H.A. Gomperts is geweest, hier Hermans:
‘...de luie Gomperts die, tientallen jaren deftig doende op zijn Leidse leerstoel, nooit, zelfs niet over zijn bejubelde meesters Ter Braak en Du Perron, iets aan het licht gebracht heeft dat de moeite van het onthouden waard is.’
Al had hij niet steeds ten volle gelijk, in de veelheid der gevallen had hij het meer dan overtuigend wèl, zoals in het geval Gomperts, dit is: de latere Gomperts, die als Leids hoogleraar aan het begin heeft gestaan van een treurige verdruiling in de literatuurwetenschap. Er lopen wat krotenkokers rond in de letterenfaculteiten van Nederlandse universiteiten, met name aan de letterenfaculteit te Leiden, waar de ene mistige randfiguur na de andere uit
| |
| |
de ‘Gompertsschool’ op die zo prettig warm gehouden ‘leerstoel’ mag plaatsnemen. Over het slag letterenprofessors waartoe Gomperts behoorde schreef hij: ‘Geen andere bedoeling kan deze ouwelbakkers toegeschreven worden dan deze: zonder een mond open te doen, zonder een voet te verzetten, hun op niets gebaseerde verachting te tonen voor de Nederlandse boeken waaraan ze hun boterham verdienen.’
Al mijn vijanden worden hoogleraar! riep Hermans uit. Hijzelf, in hetzelfde jaar waarin de tegen J.B. Charles gerichte brochure verscheen aan de universiteit van Amsterdam cum laude gepromoveerd tot doctor in de wiskunde en natuurwetenschappen, heeft deze status nooit bereikt, men heeft hem integendeel uit het bescheten universitaire milieutje weggepest. Het mensdom dankt er vele pagina's bliksemend geschrijf van ‘Willem de Verschrikkelijke’ aan, ook wel ‘het beest’ genoemd, ook wel ‘de beul’.
Op die ene Van Oorschotbrochure deed Hermans in eigen beheer nog een tweede volgen: De Mandarijnenpers (1955), waarin hij van leer trok tegen alle ‘lasteraars’ die zijn paskwil tegen Charles in afkeurende zin hadden becommentarieerd. In de uiteindelijke boekpublicatie van 1964 - er was geen uitgever voor te porren geweest - bracht hij al zijn polemische oprispingen vanaf 1945 bijeen, dat waren er zowat vijftig uit zo'n twintig jaar kwaadsappig chagrijn. Een labyrint van teksten, toestanden, personen, alles voorbij, alles verdampt, waarin men, literair-historisch gesproken, zonder gedegen inside-kennis, gegarandeerd verdwaalt.
| |
De mannen van Forum
De namen Ter Braak en Du Perron zijn gevallen. Hermans' in Mandarijnen op zwavelzuur bijeengebrachte bitsigheden zijn voor een groot deel tegen deze beiden gericht: ze behoren tot ‘de canon’, al valt te vrezen dat ook hun meer dan vijfentwintig delen omvattende verzamelde werken en brieven door niet velen meer worden opengeslagen.
Menno ter Braak, die leefde van 1902 tot 1940? In de ogen van Hermans zou Ter Braak als ‘denker’ weinig belangwekkender zijn geweest dan het carbonpapier van Friedrich Nietzsche. En als boekbespreker was ter Braak, vond Hermans, alleen maar zogenaamd ‘gezaghebbend’: hij zou voornamelijk literaire couveusekindjes van mindererangs pennevoerders hebben gerecenseerd. Ter Braaks eigen romans, twee stuks: door de gehaktmolen ermee, waarna het gehakt aan de hond mag worden gevoerd.
Eddy du Perron, 1899-1940? Een spelbederver en ruiteningooier als Hermans zelf, die zich aan Du Perron verwant moet hebben gevoeld. Uit het prille begin van Hermans' schrijversleven dateert zelfs een artikel van zijn hand dat ‘E. du Perron als leermeester’ heet. Du Perron was de eerste biograaf van de ook door Hermans onvoorwaardelijk bewonderde Mul- | |
| |
Menno ter Braak (1902-1940)
E. du Perron (1899-1940)
tatuli die zich bij het dynamiteren van reputaties en heilige huisjes al evenmin onbetuigd heeft gelaten. Ook in die zin was Du Perron de ‘voorloper’ van Hermans: in 1976 kwam hij zelf met de biografie De raadselachtige Multatuli.
Op het sympathiserende leermeesteropstel volgde de ‘vadermoord’ op Du Perron. Diens roman Het land van herkomst (1935) - Hermans zou dit omvangrijke werk zeven keer hebben doorgenomen - bestond uiteindelijk, zo luidde zijn bevinding, toch eigenlijk maar uit een ongestructureerde zooi uiteenlopende teksten, terwijl een roman, decreteerde Hermans, streng gearrangeerd en gecomponeerd diende te zijn. Hermansdogma: in een roman hoort geen mus uit de dakgoot te vallen zonder oorzaak en gevolg, zonder dat de schrijver het beredeneerd heeft gewild en er een duidelijk blijkende romantechnische bedoeling mee heeft gehad. (De bijbelkundigen onder ons herkennen deze mus uit het evangelie van Matteüs 10-29.)
Ter Braak en Du Perron waren de gangmakers van Forum (1932-1935), het tijdschrift van ‘de vent’: deze geeft in zijn schrijverij in de eerste plaats blijk van eigen ‘karakter’, zonder zich voornamelijk bezig te houden met ‘de vorm’, waarmee voorgangers als De Tachtigers de Nederlandse letteren voor decennia hadden verziekt. Hoe konden ‘ventschap’, ‘persoonlijkheid’, ‘karakter’ het duidelijkst blijken? Uit schrijfuitingen die de publicist als het ware op zijn eigen huid tatoeëert, als daar zijn het dagboek en de brief (heden zou de column hieraan kunnen worden toegevoegd), voorts de autobiografie, de memoires,
| |
| |
de anekdotische huisjeboompjebeestje-schrijvelarij. Alles uit de school van Stendhal en diens ‘egotisme’, waar Du Perron het had opgepikt. Hermans verwees deze genres knarsetandend naar de mesthoop, in Mandarijnen op zwavelzuur aldus:
In dagboeken en brieven dacht Du Perron, toont de schrijver zich zoals hij werkelijk is. Impliciet axioma: de schrijver zoals hij werkelijk is, vormt betere lectuur dan wat de schrijver verzint of de schrijver die zich verkleedt. Arrangeren, componeren is verderfelijk. Trucage, liegen en komediespelen zijn woorden waarmee het aangeduid moet worden.
Polemiseren is: chargeren, overdrijven, pletten. Hoe heftiger hoe leuker. Belachelijk maken, simplificeren: allemaal toegestaan. Hoe scherper de karikatuur, hoe duidelijker de essentie van de ergernis.
Dat Du Perron het bovenstaande helemaal niet ‘dacht’, zeker niet zoals Hermans het weergeeft: dondert niet, dan werd het wel gedacht door iemand die Du Perron kende en ook in Forum publiceerde of zo, - alles één pot nat en hetzelfde lood om hetzelfde oud ijzer. Wie polemiseert moet vooral niet met zeven brillen op en met in iedere hand een vergrootglas aandachtig gaan zitten nuanceren. Het idee stond hem niet aan, dat idee kwam uit Forum-kringen en van die kringen maakte Du Perron deel uit, punt!
| |
Mandarijnen en epigonen
Het moet zo zijn geweest, dat Hermans in zijn jonge jaren zich wonderwat had voorgesteld van ‘schrijver zijn’, dat hij voor een verheven roeping hield, en van ‘de literaire wereld’ die, naar hij aanvankelijk kan hebben gedacht, zou zijn bevolkt met uitsluitend integere kunstenaars en onbaatzuchtige minnaars de schone letteren. Zijn verontwaardiging, verbittering en woede over de integendeel laffe, verraderlijke realiteit was er des te groter om. Zo kwam hij tot zijn wraakzuchtige commentaren op het literaire gedoe en zijn schrijvende tijdgenoten die dit gedoe beheersten als ‘mandarijnen’ (eertijds in China hooggeplaatste staatsambtenaren).
Deze machtsbekleders zetelden in jury's tot toekenning van literaire prijzen en gaven zo'n prijs dan uitgerekend, de gore schande!, aan J.B. Charles voor diens prul Volg het spoor terug (Hermans bedoelde stiekem: in plaats van aan mij voor mijn prachtroman Ik heb altijd gelijk). Of ze waren uitgever, zoals bijvoorbeeld die Van Oorschot, de bangbroek die zijn (Hermans') scheldbrochures niet verder durfde uit te geven. Wat gaf ‘Oorwurm’ dan wèl uit? De Verzamelde Werken van ‘dooie schrijvers’ met wie hij geen ruzie meer kon maken. Het mandarijnengebroed zat in commissies waar het bedisselde wie en wat in aanmerking kwam voor toelagen, subsidies, een ridderorde, een reisbeurs, een schrijfopdracht. Dankzij vriendjes in dergelijke commissies toucheerde zo'n gehaaide Van
| |
| |
Oorschot vette geldsommen om er het verzamelde geouwehoer van de dooie oppermandarijnen Ter Braak en Du Perron mee te financieren. Mandarijnen waren ook redacteuren van literaire tijdschriften, ‘hoernalisten’, boekbesprekers. Ze konden ook hoogleraar zijn: Gomperts!, die verder zo'n beetje alle hier opgesomde mandarijnenfuncties bekleedde. Nog gruwelijker: de mandarijnhoogleraar die daarenboven katholiek was, zoals de Vondelpastoor Anton van Duinkerken. Deze opperde het nodig Hermans voor het gerecht te doen dagen wegens belediging van de universele roomse parochie, omdat in Ik heb altijd gelijk iemand oreert:
De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk. Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten!
De Nederlandse literaire wereld van vlak na de oorlog was één corrupte bende in de visie van de zojuist daarin aangetreden Hermans, - één groot web van op macht en voordeel azende gluiperds, elkaar likkende en aaiende halftalenten, belangrijkdoeners, praatjesmakers, één uitgestrekte zandbak vol epigonen, wier ogen pijn deden als ze recht in het felle licht van een authentiek talent moesten kijken, zeg maar in de als briljanten stralende aureolen rondom een wereldgenie als Willem Frederik Hermans in persoon.
Na dit mandarinaat in kaart te hebben gebracht, hoofdstuk I van Mandarijnen op zwavelzuur, begon hij aan de portrettering der epigonen: hoofdstuk II.
Alle mandarijnen, - plusminus een hele à een halve generatie ouder dan Hermans, die zelf in 1944 debuteerde, - hadden vóór de oorlog in de ademuitstoot van Menno ter Braak en Eddy du Perron vertoefd en waren geïnfecteerd met het niet diep genoeg de grond in te heien ideeëngoed van beider tijdschrift Forum. ‘Dus’ waren ze zonder uitzondering: ‘epigonen’. En wel van twee naar zijn besef al te overschatte types, summa summarum schrijvers van niks en ‘karakters’ van niks, wier postume voortbestaan Hermans zijn hele verdere leven zou blijven verketteren om daarmee hun epigonennageslacht, dat hem onvermoeid de voet dwarszette, even onvermoeid te blijven terugjennen. Het woord ‘sadistisch’ zou hier op zijn plaats zijn, het komt voor in de titel van het volgende Hermansboek waarin, zo staat in het ‘Vooraf’, ‘conclusies [worden] getrokken waar de lezer geen plezier in heeft’.
Hij was een vaardig chirurg, die er niet voor terugdeinsde, nu en dan de cirkelzaag en het koppensnellersmes te hanteren.
Zelfs de zielige zelfmoord van Ter Braak (op 14 mei 1940, de datum, waarop ook Du Perron overleed, deze aan angina pectoris) heeft hij niet nagelaten tamelijk smakeloos belachelijk te maken om de epigonenkliek op stang te jagen. In zijn verhaal ‘Het grote
| |
| |
medelijden’ (in de bundel Een wonderkind of een total loss, 1967) herkent men in het als een dode schrijver opgevoerde personage Otto Verbeek onmiddellijk Menno ter Braak, omtrent diens laatste uren krijgt men te lezen: ‘Verbeek vroeg zijn broer, een medicus, om een spuitje. Maar de medicus [...] gaf hem slaaptabletjes die hij gedeeltelijk weer uitbraakte. Zo werd zijn heldendood een grote smeerboel.’ Hieraan voegde Hermans met zijn gefnuikte hoogleraarsambitie nog smalend toe: ‘De broer is nu professor.’
| |
Het lijstje van Menno ter Braak
In deel 4 van Ter Braaks Verzameld werk had hij diens nagelaten dagboek(!)notities ‘Journaal 1939’ nauwlettend bestudeerd, vlammen spuwend om de passage waar Ter Braak een overzichtje verschafte van schrijvende tijdgenoten die hij rekende tot respectievelijk een ‘fausse génération’ en ‘de werkelijk veelbelovenden’. Door Ter Braak ‘van werkelijk belang’ geacht werden: ‘Gomperts, Van Lier, Van der Veen, Vasalis, Morriën’.
Rudie van Lier (wie?) liet Hermans in zijn Mandarijnen onbecommentarieerd al was het talentje van deze vrijetijdsrijmelaar geringer dan een molecuul en zou hij Ter Braak des te schamperder hebben kunnen honen om zijn pijnlijke gebrek aan inzicht: Van Lier was een zwager van Hermans en misschien overwoog deze om het tenminste in familiekring nog een beetje gezellig te houden.
De dichteres Vasalis heeft nooit een mandarijnenhoed gedragen en zich integendeel altijd zoveel mogelijk buiten het literaire circus gehouden, maar alleen omdat zij in het rijtje van Ter Braak figureerde wekte dat Hermans' drift en moest ze voor de bijl. In dezelfde moeite door werd Victor van Vriesland (wie?) met het hakwerktuig onthalsd omdat hij Vasalis' dichtkunst in de krant al te dikdoenerig had geprezen. Deze Van Vriesland, vond Hermans, kwam bovendien, evenals die andere mandarijn, Jan Greshoff (wie?), veel te vaak voor in de meer dan elfhonderd brieven omvattende correspondentie Ter Braak- Du Perron, wat uiteraard niet kon deugen. En ten derde was onderhavige Van Vriesland ‘doctor’, zij het in de onderkaste ‘honoris causa’, en ook dat feit c.q. die ijdelheid diende streng te worden afgestraft - niet één keer, maar onaflatend, ononderbroken.
Hermans was een terriër die alles verscheurde wat van nabij of in de verte met het tijdschrift Forum te maken had gehad, die broedplaats in stinkende modder waaruit iedereen tevoorschijn was gekomen die hij, terecht of niet, als ‘vijand’ zou gaan ervaren.
Een legioen vijanden, een heel boek vol, Hermans leek door uitsluitend vijanden (later ook nog door ‘gevaarlijke gekken’) te worden omringd. Het word ‘paranoia’ vormt de titel van weer een ander aan zijn brein ontsproten boek. Vijanden die daarenboven, zoals Hermans dacht aan te tonen, in de letteren niets voorstelden, niets hadden gepubliceerd of verkondigd dat niet gemakkelijk belachelijk kon worden gemaakt en die, al stonden
| |
| |
ze op hun tenen op hoge stelten en waren ze honderd keer mandarijn, nooit zelfs maar bij benadering de machtige grootheid van zijn eigen aanwezigheid zouden weten aan te raken. ‘De Forumgeneratie, die zo vlijtig aantoonde hoe snel de generatie van Tachtig versleten was, heeft geen ogenblik vermoed dat zijzelf nog sneller verslijten zou.’
En de drie overige heren op Ter Braaks lijstje, H(ans) A. Gomperts en de beide Adrianen: Van der Veen en Morriën, vóór de oorlog bevriend met ‘de mannen van Forum’ en na de oorlog met de nog jeugdige Hermans, werden voorgoed en meedogenloos zijn bêtes noirs. Juist deze drie hadden het felst gereageerd op de J.B. Charlesbrochure en in hun kranten Hermans' geschrijf eensgezind in twintig-punts kapitalen ‘FASCISTISCH’ genoemd, wat in de katholieke pers al eerder was gebeurd naar aanleiding van Ik heb altijd gelijk. Zo kort na de oorlog: Hermans moet zich hebben gevoeld of er een achtergebleven vijandig tankbataljon over hem heen daverde. Ook dit aspect, de ‘tijdsomstandigheden’, zal bij het annoteren van Mandarijnen op zwavelzuur weer helemaal opnieuw naar de oppervlakte moeten worden geploegd, wil het nageslacht er enig benul van krijgen.
Alledrie ex-vrienden hebben op Hermans' tegen hen gerichte woede weleens iets teruggezegd - Morriën bijvoorbeeld met een pamfletje: De gruwelkamer van W.F. Hermans of ik moet altijd gelijk hebben (1955) - maar het leek op mierengeknisper onder het knallen van de donder. En: Hermans blééf pesten.
Zo voorzag hij zijn Mandarijnen van karikaturale plaatjes die hij uit allerlei publicaties had geknipt, waarmee hij zijn slachtoffers en bepaalde literaire verschijnselen nog extra belachelijk typeerde. (Voorbeeld: plaatje van een hoop door elkaar kronkelende pieren, voorzien van het onderschrift ‘vereniging van letterkundigen’.) Was het portret van ‘Henri Albert Gomperts’ in de eerste druk nog op postzegelformaat, in volgende edities werd het almaar kleiner afgedrukt, tot het ten slotte op de nagel van een kinderpink zou passen. Kinderachtig? In de liefde en de polemiek doet alles ertoe. Hermans heeft niet meer mogen meemaken dat in 2000 nog postuum een boek van ‘Plucky Gomperts’ zou worden uitgegeven (Een kern van waarheid), waarin de gewezen professor het zou hebben over ‘intellectueel antisemitisme’ in de denkwereld van zijn gevenereerde Forum-leermeester Ter Braak...
| |
Ontmoedigend en verdrietig
Het twintig jaar na Mandarijnen op zwavelzuur verschenen Supplement, aanzienlijk dunner, handelt hoofdzakelijk over Fryderyck Weinreb. Wie? Een oplichter uit de oorlog, die opzienbarende, voor een niet onbelangrijk deel verzonnen ‘memoires’ uit zijn pen had gewrongen, geredigeerd en bij hoog en bij laag verdedigd door twee weer andere adepten uit de Ter Braak- en Gompertsschool. De ene was Renate Rubinstein, columniste bij Vrij
| |
| |
Nederland, de andere Aad Nuis, literatuurrecensent bij Haagse Post, ook politiek actief en zelfs Kamerlid. Rubinstein schrok bij de verdediging van Weinreb (en allengs meer en meer van zichzelf) niet terug voor schandelijke leugens en lasterpraatjes, die door Aad Nuis, met wie ze eerder getrouwd was geweest, werden goedgepraat, rechtgebreid, weggemasseerd. Hermans vond dat ze allebei in het openbaar hun excuses moesten maken, wat ze weigerden, hetgeen weer nieuwe kolen op Hermans' woedevuur stapelde, enzovoort. Eindeloos enzovoort. Voer voor de schrijvers van de voetnoten en annotaties, die er waarschijnlijk voor jaren werk aan zullen hebben. Hermans raakte er niet over uitgepolemiseerd, almaar dóórmeppend, dóórhamerend, dóórdrammend, helaas: ten slotte tot vervelens toe. Maar: hij had gelijk.
De meest vooraanstaande polemist van zijn tijd. Wat met Mandarijnen op zwavelzuur begon, is voortgezet in tal van latere essaybundels, maar ook in verhalen en romans: zeker de helft van Hermans' overwegend sublieme oeuvre is polemisch. Hij had niets tegen ruzies, schreef hij, ‘zolang ze literaire producten opleveren’.
Over Mandarijnen op zwavelzuur verzuchtte hij in het Supplement: ‘Ik vind het, achteraf, een ontmoedigend en verdrietig boek.’ Hoezo? Omdat ‘het niet veel ten goede heeft uitgericht’: het heeft amper tot mentaliteitsverandering geleid, er is zo goed als niets veranderd omdat de soep nog altijd wordt gekookt en uitgedeeld door ‘scribenten die voor denkers van betekenis willen worden gehouden, die voor minister, Kamerlid, professor of journalistieke zedenmeester willen blijven spelen’.
‘Toegegeven,’ concludeerde hij, ‘al mijn boeken zijn eigenlijk in hoofdzaak verdrietig.’
Jeroen Brouwers is een van de belangrijkste Nederlandse schrijvers en wordt zowel in Nederland als in Vlaanderen zeer gewaardeerd. In 1992 ontving hij de Orde van de Vlaamse Leeuw vanwege zijn inspanningen voor de integratie van Noord en Zuid. In 1993 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. Dit essay is uitgesproken door Jeroen Brouwers in het kader van De schrijver als lezer van Studium Generale op 18 oktober.
|
|