Recensies
De modernistische code uitgebreid
Hans van Stralen, Onbestemd verblijf. Een onderzoek naar het semantisch veld bewustzijn in modernistische literatuur. Uitgeverij Quine, f 36,75
Wie enigszins vertrouwd is met de secundaire literatuur over het modernisme zal bij lezing van de ondertitel van de hier besproken dissertatie meteen denken aan een andere studie. In Het modernisme in de Europese Letterkunde (1984) van Douwe Fokkema en Elrud Ibsch vormen de semantische velden bewustzijn, observatie en onthechting immers het ‘semantisch universum’ van de modernistische tekst. Onbestemd verblijf (1990) is te zien als een precisering van deze semantische velden waarbij, zoals de ondertitel al aangeeft, vooral het fenomeen bewustzijn in modernistische teksten centraal staat.
Hans van Stralen vat het modernisme grotendeels conform de denkbeelden van Fokkema en Ibsch op. In hun boek definiëren zij het modernisme als een in de jaren 1910 tot 1940 dominerende stroming, voornamelijk bestaande uit prozaschrijvers, waartoe Joyce, Woolf, Larbaud, Proust, Gide, Svevo, Musil, Van Bruggen, Du Perron en Mann gerekend worden. Terecht onderscheidt Van Stralen ook een aantal modernistische dichters, waaronder Rilke en Valéry. Hoewel de auteur van Onbestemd verblijf hiermee in belangrijke zin afwijkt van Fokkema en Ibsch, is zijn houding ten opzichte van deze auteurs op dit punt weinig polemisch. Kritisch staat Van Stralen wel ten aanzien van de door hen onderscheiden semantische velden. De hiërarchische ordening van deze velden maken Fokkema en Ibsch aanschouwelijk door het semantisch universum voor te stellen als een reeks concentrische cirkels, waarvan ‘bewustzijn’ de kern vormt en waaromheen zich de velden ‘observatie’ en ‘onthechting’ in willekeurige volgorde groeperen. De hier geponeerde hiërarchische relatie tussen de velden is volgens Van Stralen onjuist. In zijn visie dienen observatie en onthechting niet naast of onder het fenomeen bewustzijn gesitueerd te worden, maar zijn zij als vormen van het reflexieve bewustzijn te kenschetsen. Deze opvatting wordt reeds in de eerste pagina's van de studie verwoord en vindt zijn uitwerking in de rest van het proefschrift.
In zijn ‘Preambule’ formuleert Van Stralen een theorie over bewustzijn. Hij introduceert hiermee gelijktijdig een begrippenapparaat waarmee in de studie gewerkt wordt. Met behulp van de bewustzijnstheorie wordt aangetoond dat de modernistische visie op het bewustzijn radicaal verschilt van die van de symbolisten. Aangezien de relatie symbolisme-modernisme nog steeds een punt van verwarring vormt (vergelijk bij voorbeeld W.J. van den Akkers De zanger zonder weerga (1988), p. 20/21), biedt Van Stralen hiermee een aardige invalshoek voor het onderscheiden van symbolistische en modernistische teksten.
Het eerste hoofdstuk van de studie behandelt een aantal filosofisch-psychologische bewustzijnstheorieën ‘rondom het modernisme’, te weten de denkbeelden van Bergson, James, Nietzsche en Sartre. Het rijkelijk vage ‘rondom’ houdt de vraag open in hoeverre deze filosofen de schrijvers rechtstreeks beïnvloed hebben. Van Stralen acht deze vraag echter alleen van belang in het geval zij de onderzoeker aanzet tot het vinden van relevante - intertextuele - analogieën tussen de verschillende teksten. Zo is het feit dat Proust colleges volgde bij Bergson slechts biografisch interessant, wanneer er tussen de teksten van de twee auteurs geen intertextuele verbanden aangetoond kunnen worden. Aan dit punt wordt in de dissertatie wel erg veel aandacht geschonken. Wellicht had de onderzoeker kunnen volstaan op te merken, dat filosofische en literaire teksten nu eenmaal verschillende soorten teksten zijn (n'en déplaise Derrida) en niet op hetzelfde niveau functioneren. Proust moest de door Bergson onderwezen ideeën op literair niveau vormgeven, zodat de vraag naar beïnvloeding inderdaad van relatief belang is. Het denken over het bewustzijn ontwikkelt zich, via Bergson, James, Nietzsche en Sartre, in de richting van een steeds instabieler en vluchtiger opgevat Ego. Deze ontwikkeling is ook terug te vinden in de modernistische werken en wordt door Van Stralen weergegeven in een gefaseerd model. Uiteraard laat de (literaire) werkelijkheid zich nooit volledig vastleggen in modellen en schema's, zoals de auteur zelf inziet. Van Stralen onderkent de relatieve waarde