Voortgang. Jaargang 15
(1995)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||
‘Men siet hier Sappho herleeven!’
| ||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||
van Roemer Visscher, Anna en Maria Tesselschade, en de geleerde Anna Maria van SchurmanGa naar eind2 - is er een stoet van minder bekende vrouwen, die zich met wetenschap en literatuur bezig houden, zelf schrijven, en een eigen aandeel hebben in het sociaal-culturele leven van de maatschappelijke bovenlaag. Ze doen mee met het populaire uitwisselen van gedichten over allerlei persoonlijke aangelegenheden - van wederzijdse bezoekjes tot bruiloften en sterfgevallen - en dragen lofdichten bij aan de boeken van bevriende auteurs. | ||||||||||||||||||||
Nederlandse Sappho'sBijna iedere vrouw die op literair of wetenschappelijk terrein actief is, wordt wel een keer met de Griekse dichteres Sappho vergeleken. Voor dit artikel beperk ik me tot Nederlandse dichteressen in de periode tot en met de zeventiende eeuw, maar het verschijnsel doet zich voor in heel Europa, tot in onze eeuw toe, en in de laatste twee eeuwen ook in Noord-Amerika. De eerste reïncarnatie van de Griekse dichteres in de Nederlanden is de Antwerpse rederijkster Anna Bijns (1494-1575). In een lofdicht ter aanbeveling van Het tweede boeck vol schoone ende constighe Refereynen (1548) door de Latijnse treurspeldichter en gardiaan der minderbroeders van Mechelen, Lieven van Brecht, noemt deze haar In rithmis Sappho, Lesbia teutonicis [Sappho van Lesbos, in Germaanse verzen].Ga naar eind3 In navolging van Brecht werd zij de ‘Brabantse Sappho’ genoemd.Ga naar eind4 Anna Roemer Visscher (1583-1651) was ‘de Hollandse Sappho’ en ook haar zuster Maria Tesselschade (1594-1649) werd met de dichteres vergeleken. Anna Maria van Schurman (1607-1665) werd de ‘Sappho van haar eeuw’ genoemd. Dat zijn wel de beroemdste Nederlandse Sappho's. Maar vrijwel iedere dichteres die wat pennevruchten in het licht gaf, werd dadelijk met uitbundig enthousiasme geprezen en gelijkgesteld aan de legendarische Griekse dichteres. Dies stoft nu Groningen op uw belauwrde haren,
Als Lesbos op Sapphò [...]Ga naar eind5
schrijft een van haar bewonderaars aan de Friese Titia Brongersma, van wie in 1686 de bundel De bron-swaen of mengeldichten het licht zag. ‘Men siet hier Sappho [...] herleeven,’Ga naar eind6 beaamt een ander. Sibylle van Griethuysen (1620-1665) werd naar haar woonplaats Appingedam de ‘Damster Sappho’ genoemd, en de Dordtse Cornelia van der Hoop bemerkte in haar vriendin en stadgenote, Margaretha Godewijck (1627-1677), een ‘strael van Sappho's licht’.Ga naar eind7 In 1618 schreef Huygens een gedicht over zijn zuster Catharina, die overleden was tijdens zijn verblijf in Engeland. In dit gedicht, getiteld Constantinus Huygens ex magna Britannica redux patriam salutat, noemt hij zijn zuster ‘Sappho, de vierde van de Gratieën, zuster der Muzen’.Ga naar eind8 | ||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
Voor sommigen is het niet voldoende om een gewaardeerde dichteres aan Sappho gelijk te stellen. Het bewonderde klassieke voorbeeld wordt - in overeenstemming met het bekende emulatio-principe - zelfs nog overtroffen: Roem van ons' Eeuw! by wie sal ick u verghelijcken?
Sal't Sappho zijn? ô neen; die moet veer voor u wijcken,
Want hadse schoon u gheest, sy had niet uwe handt,
Die u gheen minder lof verkrijght als u verstandt.Ga naar eind9
Aldus Johan van Heemskerk over Anna Roemer Visscher. En Jacob Steendam schrijft aan Cornelia van der Veer (ca. 1639-?): Geen Saffo leeft in uwen Geest,
Gy schoeydt vry op een beter leestGa naar eind10
Dit lofgedicht is te vinden in de bundel Lauwer-stryt tusschen Catharina Questiers, en Cornelia van der Veer uit 1665, waarin Sappho talloze malen te hulp wordt geroepen om de lofprijzingen aan het adres van de beide bevriende dichteressen, Cornelia van der Veer en Katharina Questiers (1637-1669), kracht bij te zetten. Tweede Saffo in uw dichten
Hoe bestiert Natuur uw geest...Ga naar eind11
schrijft Vondel aan Questiers, nadat hij bijna een halve eeuw eerder ook Anna Roemer Visscher al als Sappho had aangesproken in zijn Ode op de gheboorte van onze Hollandtsche Sappho Anna Roemers.Ga naar eind12 En Joan Blasius (1639-1672), die veel contacten onderhield met geleerde dames, schrijft in zijn Verplichte jaar-groet aan de ver-jarende Hollandsche Pandore Katharina Questiers: Begroet die Sappho. ja, begroet die Tiende
Der Sang-godinnen. neen,
Begroetse al in een;
Gy siet de Negen al, Questiers besiende.Ga naar eind13
Questiers stuurde hem een nieuwjaarskadootje bestaande uit twaalf penningen, waarvan één met de beeltenis van Sappho. Hier maakte Blasius het volgende gedichtje bij: Dit's Sappho, d'eêlste Maagd van Lesbis, die de snaaren
Van haar vergode Harp dee rammelen vol viers.
Haar Rif te Lesbis rust. haar geest en kunste waaren
Aan 't Y, in 't lichaam van de wijse Maagd Questiers.Ga naar eind14
Ook de uitgeefster, dichteres en vertaalster Katharina Lescaille (1649-1711) was voor vele bewonderaars een tweede Sappho, zo blijkt uit de talrijke ge- | ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
dichten op haar overlijden, die opgenomen zijn in haar verzameld werk. Een paar voorbeelden: De koopstad treurt, om dit verlies verslagen
Van haar, waar op zy meerder roems mag draagen,
Dan Lesbos op zyn Saffo.Ga naar eind15
Kathryn, wiers groot vernuft een ieder kon bekooren,
Waar in de Grieksche maagd van Lesbos scheen herbooren.Ga naar eind16
En in de andere gedichten over Lescaille is verder nog sprake van Amstels Saffo, de Duitsche Saffo, Katryne, die geen Grieksche Saffo week, Kathryne, een Saffo onzer dagen, etc. Kortom, voorbeelden te over. Onder de ‘Sappho's’ die ik heb gevonden, zijn er slechts twee die een beroep uitoefenen: de Antwerpse schoolmeesteres Anna Bijns en de Amsterdamse uitgeefster Katharina Lescaille, die de zaak van haar vader voortzette en onder andere door haarzelf vertaalde toneelstukken uitgaf. Voor de meesten echter waren hun wetenschappelijke en/of literaire bezigheden een vrijetijdsbesteding, geen broodwinning.
Het is duidelijk dat de vergelijking met de Griekse dichteres nooit gemaakt wordt vanwege een verwantschap in stijl of thematiek. Dichteressen werden zelfs al met Sappho vergeleken in de tijd dat er van Sappho's poëzie weinig of niets bekend was. Uit de hierboven gegeven voorbeelden blijkt dat de benaming ‘Sappho’ voor willekeurig welke dichteres al in de zeventiende eeuw tot een cliché verworden was, wat natuurlijk ook geldt voor de rest van die standaard-verwijzingen naar het klassieke pantheon (Pegasus, de Hengstebron, Minerva, Pallas, Apollo etc. - om maar even bij kunst en wetenschap te blijven). Maar cliché's zijn hun bestaan ooit begonnen als oorspronkelijk beeld, als nieuwe observatie of gedachte. Hoe is het beeld van de dichteres als ‘een Sappho’ ontstaan? Die vraag wil ik hier trachten te beantwoorden: een speurtocht naar de geboorte van een cliché. | ||||||||||||||||||||
Minnares, hoer, tribade: Sappho's biografieOver Sappho's leven is vrijwel niets met zekerheid bekend. De eerste biografische beschrijvingen dateren van een aantal eeuwen na haar dood. De Suda, een Byzantijns lexicon uit de tiende eeuw, geeft het meest uitgebreide biografische overzicht. Hierin wordt verteld dat Sappho's moeder Kleïs heette, terwijl voor de naam van haar vader maar liefst acht verschillende mogelijkheden worden geopperd. Verder wordt vermeld dat Sappho een Lesbische was, afkomstig uit de stad Eresus, een lierdichteres, die leefde ten tijde van de 42e Olympiade (612/608 v. Chr.), als tijdgenote van Alcaeus, Stesichorus en Pittacus. Haar broers heetten Larichus, Charaxus en Eurygius en ze zou | ||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||
getrouwd zijn met de rijke koopman Kerkylas van Andros, van wie ze een dochtertje had, evenals haar moeder Kleïs genaamd. Ze had drie vriendinnen, Atthis, Telesippa en Megara en ze kreeg een slechte naam door het ‘onzuivere’ karakter van haar vriendschap met hen. Anagora van Milete, Gongyla uit Colophon en Eunica uit Salamis waren leerlingen van Sappho. Ze schreef negen boeken met poëzie (epigrammen, elegieën, jambische verzen en sololiederen) en ze vond het plectrum uit. Tot zover de Suda.Ga naar eind17
Tot de biografische overlevering behoort ook het verhaal van Sappho's passie voor Phaon en haar zelfmoord door zich - na zijn afwijzing - op het eiland Leukas van de rotsen te werpen. De legende die hieraan ten grondslag ligt, luidt als volgt: Phaon was een veerman, die met zijn schip de verbinding onderhield tussen Lesbos en het Kleinaziatische vasteland. Op een dag zette hij Aphrodite over, in de gedaante van een oude vrouw. Toen Phaon geen geld wilde aannemen, schonk Aphrodite hem bovennatuurlijke schoonheid en eeuwige jeugd (of een verjongend zalfje, in sommige versies). Deze legende was algemeen bekend, zowel op Lesbos als elders in de Griekse wereld. De koppeling van Sappho aan de legendarische veerman is hoogstwaarschijnlijk ontsproten aan de fantasie van de Attische komedieschrijvers uit de vierde en derde eeuw v. Chr., die Sappho vaker tot onderwerp van hun stukken kozen. Men is het er over het algemeen wel over eens dat deze komedieschrijvers het proces van fictionalisering van de dichteres hebben ingezet. Het is bekend dat er minstens zes toneelstukken met de titel ‘Sappho’ bestaan hebben. De stukken zelf zijn verloren gegaan, maar van sommige is er wel iets bekend over de inhoud. Sommige toneelschrijvers portretteerden haar als hoer, of lieten haar relaties onderhouden met dichters die voor of na haar leefden, zoals Anacreon. In een ander stuk trad zij op als sfinx en gaf zij raadsels op, zoals in de mythe van Oedipus. Volgens de Duitse Sappho-biografe Marion Giebel was Phaon een op Lesbos vereerde halfgod uit het gevolg van Aphrodite, net als Adonis. Het publiek van de Attische komedie wist nog wie Phaon was, en de grap van dergelijke stukken was nu juist dat deze bekende mythologische figuur samen met Sappho, de ‘tiende muze’,Ga naar eind18 optrad als liefdespaar. Latere generaties hebben de grap niet meer begrepen en de verhouding tussen Sappho en Phaon als een historisch gegeven opgevat.Ga naar eind19 Dat het verhaal van Sappho's liefde voor Phaon en van haar tragische zelfmoord eeuwenlang een dominante rol heeft gespeeld in de Sappho-receptie, is vooral te danken aan Ovidius' Heroides, of Heldinnebrieven, een verzameling brieven van beroemde vrouwen aan hun echtgenoot of minnaar. De vijftiende brief is die van Sappho aan Phaon.Ga naar eind20 Opvallend is dat Ovidius de dichteres als enig historisch personage laat optreden in het gezelschap van aan mythen en literatuur ontleende vrouwenfiguren zoals Helena, Penelope, Ariadne en Medea. Sappho beklaagt zich dat Phaon haar in de steek gelaten heeft en kondigt aan van de rotsen te zullen springen wanneer hij weigert bij haar terug te komen. Aanvankelijk dacht men dat het om een authentieke | ||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||
brief van Sappho ging, die door Ovidius in het Latijn was vertaald. Deze opvatting hield niet lang stand, wel beschouwden vijftiende-eeuwse humanisten - zoals bijv. Georgio Merula (1424-1494), die een commentaar schreef op de vijftiende Heldinnebrief - het door Ovidius verhaalde als gebaseerd op historische feiten, dus als bron voor Sappho's biografie. (Ook in hedendaagse beschrijvingen van Sappho's leven wordt Ovidius overigens nog regelmatig als bron gebruikt.) Over welke gegevens Ovidius de beschikking had, is niets met zekerheid te zeggen. De heersende opvatting is dat hij toegang had tot het werk van de dichteres, wat echter niet betekent dat het Phaon-verhaal als biografisch mag worden opgevat.Ga naar eind21 Om haar door de Attische komedieschrijvers ernstig geschade reputatie te redden, bedacht een of andere Hellenistische geleerde dat het Phaon-verhaal een andere Sappho moest betreffen. Ook deze tweede Sappho kwam in de Suda terecht. Van haar wordt verteld dat ze zich uit liefde voor Phaon van de rotsen wierp. Om één en ander nog gecompliceerder te maken wordt bovendien vermeld dat volgens sommigen ook deze Sappho lyrische poëzie schreef.Ga naar eind22 Dit onderscheid tussen twee verschillende Sappho's wordt in later tijden herhaaldelijk opgevoerd, wanneer de behoefte bestaat om de dichteres op het gebied van de zedelijkheid van elke blaam vrij te pleiten.
De Suda is één van de belangrijkste bronnen voor latere levensbeschrijvingen van de dichteres. Zo ontleende Gerardus Joannes Vossius (1577-1649) zijn lemma over Sappho in De veterum poetarum temporibus libri duo, qui sunt de poetis Graecis et Latinis uit 1654 vrijwel geheel aan de Suda. Vossius signaleert dat Sappho door de Attische komedieschrijvers als tijdgenoot van dichters als Archilochus en Anacreon werd afgeschilderd, wat tot foutieve conclusies heeft geleid omtrent haar levensjaren. De Suda geeft hij als bron om haar te plaatsen als tijdgenoot van Alceus, Stesichorus en Pittacus. Hij noemt de verschillende poëtische genres die ze beoefende: epigrammen, elegieën, jamben en monodische poëzie. Ook het onderscheid tussen de twee Sappho's nam Vossius uit de Suda over. Vossius' beschrijving dient weer als bron voor veel auteurs na hem. De classicus Jacobus Gronovius (1645-1716) bijvoorbeeld, verwijst voor de biografie van Sappho naar Vossius in zijn omvangrijke compilatorische werk over de Griekse oudheid, Thesaurus Graecarum Antiqvitatum (1697-1702).Ga naar eind23 Wel vult hij deze informatie aan met een Latijnse vertaling van de biografie van Sappho uit Abrégé des vies de poètes grecs uit 1664 van Tanneguy Le Fèvre. Le Fèvre omschrijft hierin Sappho's Ode aan de geliefde onomwonden als een ‘ode van zestien regels gericht aan een meisje op wie ze verliefd was’. Volgens hem was Sappho ‘amoureus aangelegd, en, niet tevreden met wat andere vrouwen vinden in het gezelschap van mannen, wilde zij minnaressen hebben’.Ga naar eind24
Hoewel Ovidius' Heldinnebrief over Sappho's liefde voor Phaon gaat, is dit werk, naast de Suda, waarin gesproken wordt over haar ‘onzuivere’ vriend- | ||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||
schappen met vrouwen, één van de belangrijkste externe bronnen voor Sappho's homoseksualiteit. In de Heldinnebrief zegt Sappho dat de Lesbische meisjes die ze vroeger beminde, haar niet meer kunnen bekoren sinds ze haar zinnen op Phaon heeft gezet. In de vertaling van Vondel: O meiskens van Lesbos, die aen zee woonende eenen naem kreegt door myne lier, o maegden, die getrout zyt, of nogh zult trouwen: o dochters, die van my tot myn schande bemint zyt, komt niet meer luisteren naer myn lierspel. Faon heeft al wat u te voren behaegde met zich genomen [...].Ga naar eind25
Dit gegeven vinden we terug in Commentarivs in Huberti Goltzii Graeciam, insvlas, et Asiam minorem, uit 1620, van de arts, historicus en dichter Ludovicus Nonnius (Luis Nunez, fl. 1555-1646).Ga naar eind26 De Nederlandse arts en geograaf Olfert Dapper (1636-1689) vertaalt weer vrij letterlijk uit Nonnius in zijn Naukeurige beschryving der eilanden in de archipel der Middelantsche zee van 1688. Hierin vertelt hij dat de Mytileners haar afbeeldden op munten. Een van die penningen, aldus Dapper, [...] vertoont twee vrouws-perzonen: de eene is nakend, zittende in de schoot of op de knien van eene andere, die ook voor nakend is, en slechts een kleet om het achterlijf geslagen heeft, waer door Sappho uitgebeelt wort: want Sappho vervolghde eertijts jonge meiskens, en beminde de zelve, gelijk ook jonge knechtkens, onbeschaemdelijk. Waerom zy van de Latijnen Tribas, dat is, Vryfster, genoemt wert.
Sappho wordt ook aangehaald als voorbeeld van ‘tribadie’ in De la generation de l'homme ou tableau de l'amour conjugal, een voorlichtingsboek op het gebied van huwelijk en seksualiteit, verschenen in 1685 in Amsterdam. Auteur hiervan was de Franse arts Nicolas Venette (1633-1698), hoogleraar in de anatomie en de chirurgie in La Rochelle. Dit boek was erg populair. In Nederland werd het tot eind achttiende eeuw herdrukt, in Frankrijk ook de hele negentiende door en zelfs nog in de twintigste eeuw.Ga naar eind28 Na een uiteenzetting over de clitoris als zetel van de vrouwelijke lust, oppert Venette dat Sappho waarschijnlijk zo losbandig was omdat ze zo'n grote clitoris had. Ik citeer uit de Nederlandse vertaling, die in 1687 verscheen onder de titel Venus minsieke gasthuis: Men siet boven aen dese Nymphen een deelken, dikwils ontrent een halve vinger lank, 't welk d'ontleeders Clitoris of de kittelaer noemen, en ik sou | ||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||
konnen seggen, het vyer of het woeden der liefde te wesen. [...] Dit deel misbruiken de geile vrouwen seer dikwils. Sappho van Lesbos sou noit soo verfoeielijkken achting verkregen hebben, indien haer dit deel had kleinder geweest.Ga naar eind29
Over de lesbische liefde zegt hij verder: Men heeft'er andere gesien, die vreesende de moeielijke gevolgen van liefde, hare wellusten namen met de Dochteren, als of die Mannen geweest hadden; en dit is het dat de Dichter Martialis aen Bassa bitterlijk verwyt. Men weet noch dat Megille het selfde verwyt verdiende; en dat Sappho van Lesbos menigte Dienstmaegden by haer had tot diergelijkke bedryvens.Ga naar eind30
In teksten afkomstig uit verschillende wetenschapsgebieden - (literair-)historisch, geografisch, numismatisch, medisch - waarvan hierboven een aantal voorbeelden de revue gepasseerd is, wordt telkens geput uit hetzelfde (tamelijk beperkte) reservoir van gegevens: Sappho's afkomst van het eiland Lesbos, namen van familieleden, de periode waarin ze leefde, iets over de poëtische genres die ze beoefende en de verschillende uitvindingen die aan haar worden toegeschreven, zoals de sapphische versmaat, het plectrum en de mixolydische toonaard. Verder haar reputatie vanwege losbandig gedrag (met partners van beiderlei kunne), het Phaon-verhaal, en het onderscheid tussen de twee Sappho's. Het zijn uiteraard haar vermeende seksuele escapades, met Phaon, met haar vriendinnen, of met allebei, die de gemoederen het meest in beroering brengen en waarover de meningen het meest uiteenlopen. Waar het haar biografie betreft, gaat de aandacht vaak meer uit naar Sappho als minnares, dan naar Sappho als dichteres. Maar hoe zat het met de kennis van haar werk in deze periode? | ||||||||||||||||||||
Sappho's poëzieSappho's poëzie werd door Alexandrijnse geleerden uit de vierde eeuw v. Chr. verzameld in negen boeken, samen ongeveer twaalfduizend verzen, maar daar is helaas weinig van over. We bezitten nog slechts één volledig gedicht en een aantal fragmenten, variërend in lengte, het meeste zeer gehavend. Hoewel dit niet onomstotelijk bewezen is, zijn er aanwijzingen dat handschriften van Sappho's poëzie in de vierde eeuw door toedoen van Byzantijnse geestelijken op de brandstapel terecht zijn gekomen, en dat ze ook in de eeuwen daarna nog verschillende malen ten prooi zijn gevallen aan de drang tot censuur van geloofsijveraars en moralisten. In ieder geval zijn er geen teksten van haar in middeleeuwse handschriften overgeleverd en had men in de middeleeuwen nog slechts een zeer vaag beeld van Sappho als een legendarische dichteres.Ga naar eind31 Tot aan het begin van onze eeuw berustte de kennis van Sappho's poëzie slechts op indirecte overlevering. Humanistische geleerden ontdekten in metrische handboeken en in taalkundige en literatuurtheoretische geschriften citaten | ||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||
van de dichteres.Ga naar eind32 Hiertoe behoren, naast een aantal korte fragmenten, Sappho's twee bekendste gedichten. De zgn. Ode aan Aphrodite (fragment 1) is overgeleverd door Dionysius van Halicarnassus, een geschiedschrijver en rhetor uit de eerste eeuw v. Chr. die het gedicht citeert in zijn literair-theoretische werk Over woordschikking (De compositone verborum). Het is het enige gedicht van Sappho dat in zijn geheel is overgeleverd. De Ode aan de geliefde (fragment 31), is bewaard gebleven doordat het als stijlvoorbeeld wordt geciteerd in Over het verhevene (De sublimitate), een poeticaal traktaat dat lange tijd aan Longinus werd toegeschreven.Ga naar eind33 Helaas breekt de auteur zijn citaat af na de eerste regel van de vijfde strofe.
In de laatste decennia van de vijftiende eeuw wordt in Italië een aantal werken gedrukt waarin fragmentjes van Sappho of gegevens over haar te vinden zijn, waaronder de al genoemde Suda en de Griekse Anthologie van Maximus Planudes uit 1301. Het is echter in Frankrijk, waar men aan het begin van de zestiende eeuw begint met het uitgeven van Griekse teksten, dat Sappho's enige complete gedicht, fragment 1, voor het eerst in druk verschijnt. In 1546 wordt de Ode aan Aphrodite gepubliceerd in Robert Estiennes Griekse editie van het werk van Dionysius van Halicarnassus. In 1554 voegt Robert Estienne's zoon Henri hetzelfde gedicht, samen met het zgn. ‘maanfragment’, waarvan tegenwoordig wordt betwist of het wel van Sappho is, en wat fragmenten van Alceus, toe aan zijn Grieks/Latijnse uitgave van de gedichten van Anacreon, overigens nog zonder Latijnse vertaling. In volgende edities voegt Henri Estienne Latijnse vertalingen (van de hand van Hélias Andréas) toe aan de Griekse tekst van de Ode aan Aphrodite. De Ode aan de geliefde was niet opgenomen in Estienne's Anacreon-uitgave van 1554, maar toch werd ook dit gedicht nog datzelfde jaar bekend door de Longinus-uitgave van Robortello, de editio princeps van deze tekst, verschenen in Basel. Bovendien nam Marc-Antoine de Muret het gedicht op in zijn commentaar op Catullus - diens Carmen 51 is een vertaling van Sappho's ode -, verschenen in Venetië slechts enkele weken na Robortello's Longinusuitgave. Muret beweert, in feite dus ten onrechte, de eerste te zijn die Sappho's gedicht onder de aandacht brengt van een groter publiek. Vervolgens voegde Estienne fragment 31 toe aan de tweede druk van zijn Anacreon-uitgave, uit 1556, samen met de navolging door Catullus. En in 1560 nam hij Sappho's gedichten op in zijn uitgave van negen Griekse lyrici. Inmiddels had hij uit verschillende bronnen zoveel mogelijk nieuwe fragmenten en verwijzingen naar het leven van de dichteres verzameld en de tweede druk van deze uitgave is opnieuw aangevuld met nieuw materiaal. Doordat hij haar gedichten opnam in zijn editio princeps van Anacreons poëzie, een uitgave die met grote gretigheid ontvangen werd door de Pléiadedichters, begint bij Henri Estienne de invloed van de dichteres op de Westeuropese literatuur. De eerste Sappho-bewerking in het Nederlands is weer | ||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||
ontleend aan één van die Pléiade-dichters, namelijk Ronsard, maar daar kom ik nog op terug. Nog één vroege editie van Sappho's werk wil ik noemen, waarin ze gepresenteerd wordt in het gezelschap van andere dichteressen. In 1568 verschijnt bij Plantijn in Antwerpen de bundel Carmina novem illustrium feminarum, waarin naast dat van Sappho het werk van de Griekse dichteressen Erinna, Myro, Myrtis, Corinna, Telesilla, Praxilla, Nossis en Anyte is opgenomen.Ga naar eind34 | ||||||||||||||||||||
Sappho in NederlandWat betreft vertalingen en bewerkingen van Sappho's poëzie is er in het Nederlands in de zestiende en zeventiende eeuw niet zoveel voorhanden. De Zuidnederlandse dichter Jan van der Noot liet zich inspireren door de Pléiadedichter Ronsard, die de Ode aan de geliefde vertaalde, zich baserend op de tekst die door Estienne in het licht was gegeven. Van der Noot volgt echter slechts in de eerste acht regels Ronsards Sappho-vertaling. De laatste zes regels ontleent hij aan andere sonnetten van Ronsard.Ga naar eind35 Die eerste acht regels luiden: Dan ben ick een half Godt, wanneer ick ben geseten
By mijn Meestersse goedt, en daer so med gemake
Heur goey maniren sie, en hoore heur sute wt-sprake,
Die dan ooc altemedt gebroken, en vergheten
Wordt, met een suet gelach, oft suchten quaet om weten.
In heur schoon ooghen suet daer ic altijdt na hake
Mercke ick de liefde reyn, die maect dat ick dus blake,
Die my euen gedicht' deurwondt na sijn vermeten.Ga naar eind36
Het is niet in gedichten met titels als Lof Jesu Christi dat men verwacht echo's te vinden van Sappho's poëzie. Toch baseerde Jacobus Revius zich voor dit religieuze gedicht eveneens op de Ode aan de geliefde, of eigenlijk op Catullus' bewerking ervan. Het is te vinden in de Over-ysselsche sangen en dichten (1630) en begint als volgt: Hy is op aerden God gelijck
Die stadichlijck
O Iesu, soeckt u claer aenschijn
Die alle dagen
Neemt zijn behagen
By u te sijn.Ga naar eind37
Dat Revius zich door Catullus heeft laten inspireren, blijkt uit het opschrift, de beginregel van Carmen 51: Ille mi par esse deo videtur.Ga naar eind38 Een Nederlandse vertaling van de Ode aan Aphrodite is te vinden in het liedboekje Amsterdamsche Pegasus uit 1627, onder de titel Ode van Sapho, | ||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||
aen Venus.Ga naar eind39 De vertaling is van M. Campanus (pseudoniem van Matthijs van Velden), die de sapphische versmaat handhaafde, maar van het object van de liefde van de dichteres - zoals lang gebruikelijk - een man maakte. Meer heb ik tot dusver niet kunnen vinden aan zestiende- en zeventiendeeeuwse Sappho-vertalingen en bewerkingen.
Ovidius' brief van Sappho aan Phaon is in het Nederlands beschikbaar sinds het midden van de zestiende eeuw. Ongeveer in dezelfde tijd dat in Frankrijk de eerste edities van Sappho's odes van de pers kwamen, vertaalde de factor van de Antwerpse rederijkerskamer De Goudsbloem, Cornelis van Ghistele, de Heroides in het Nederlands (1553). In de tweede druk uit 1559 voegde de vertaler door hem zelf geschreven antwoordbrieven (‘responsive epistelen’) toe. Phaon schrijft Sappho dat hij niet vanwege gebrek aan liefde is weggegaan, maar om hun eigen bestwil. In tegenstelling tot wat zij denkt, zit hij niet achter de Siciliaanse schonen aan, want die halen het niet bij haar. Hij raadt haar aan om zich op de studie te storten, want hard werken is de beste remedie tegen liefdesverdriet. Latere vertalingen zijn onder andere die van Abraham Valentijn (1678) en Vondel (pas verschenen in 1715).Ga naar eind40
Dat Nederlandse auteurs het Phaon-verhaal kenden, blijkt uit vele verwijzingen. In één van Bredero's liederen uit zijn Boertigh, amoreus, en aendachtigh, groot lied-boeck prijst de dichter een niet met name genoemd meisje om haar helder verstand en haar ‘vloeyend gedicht’. Hij spreekt haar aan als Sappho. Zichzelf vergelijkt hij, als minnaar, met Phaon, wanneer hij zijn lied besluit met de smeekbede aan zijn geliefde om hem niet in de steek te laten: Maar siet, dat ghy, o Sappho! my
U Phaon niet verlaat.Ga naar eind41
Cats gebruikt Sappho in zijn Ongelijck houwelick van Crates en Hipparchia (in het tweede deel van Proefsteen van de trouwring) als illustratie bij de opvatting dat ook vrouwen het initiatief mogen nemen in de liefde: Een vryster heeft de macht, soo wel als eenig man,
Te nemen haar gerief daar sy het vinden kan.
[...]
Heeft Dido niet gevrijt, en met geheele sinnen
Aeneas aen-geleyt, om haer te komen minnen?
Heeft Sappho bovendien niet Phaon aen-gesocht,
En door een soet gevley, tot haren wil gebrocht?Ga naar eind42
Daniel Jonktys zet in Heden-daegse Venus en Minerva de voor- en nadelen van liefde en wetenschap tegen elkaar af. De dienst van Minerva maakt je vroeg oud. Venus daarentegen prijst zichzelf aan als degene die de mensen jong houdt: | ||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||
Maer die zijn loop beleyt in't vreugdig Minne-mallen,
Die zal de zoette jeugd zoo schittig niet ontvallen.
Ik ben d'albastre zalf die Phaon heeft verjonkt;
Door wien, in Sapphô's hert, de liefde wierd ontvonkt.Ga naar eind43
Cornelis Liens (1580-1636), drost van St. Maartensdijk, heeft het over Sappho en Phaon in zijn Eerste en tweede deel van de kleyne werelt uit 1655, een eigenaardig, nogal duister dichtwerk in een geforceerde, maniëristische stijl dat onder andere handelt over de liefde.Ga naar eind44 Over Sappho schrijft Liens: Poëte-Sappho saft-toon-soete-ryme-liere
Mint Phaon weer-lief: (ick sangh Saphe-versjes viere.)
Waer 't wissel-schoon ontbrack; lust-plaetste wel-geval,
Zyrene-soet-mont song musijck; seer lief-getal.
In worstel Min, niet min bedreven; loogh Man-vrouwe;
Weer Vrouwe-Man; vrijf-wijf; wis-conste-Tribas trouwe;
Lijf-dertel wissel-lust vont dese Maegt Poët.Ga naar eind45
Dus Sappho beminde Phaon, maar bedreef ook de liefde met vrouwen. Schreef Liens ‘Sappho-versjes’ waarin ‘wissel-schoon’ ontbrak? Bedoelt hij met wissel-schoon de afwisseling van mannelijk en vrouwelijk rijm, als metafoor voor de liefde tussen man en vrouw? Of is die ‘ick’ niet de dichter zelf, maar Sappho? In ieder geval beschrijft Liens Sappho's erotische betrekkingen met vrouwen. Bij het woord ‘tribas’ geeft hij als noot: Tribas est fricatrix. Vrijf-wijf, een verwijzing naar de lesbische seksuele praktijk.Ga naar eind46
Ook bij Nederlandse dichters die zich van het Latijn bedienden, vinden we verwijzingen naar de Griekse dichteres. Hoewel ik niet systematisch op zoek geweest ben naar Sappho-reminiscenties in de neolatijnse dichtkunst wil ik hier een uitzondering maken voor Caspar Barlaeus (1584-1648), hoogleraar in de filosofie aan het Amsterdamse Athenaeum. Hij verkeerde in literaire kringen, was vaak te gast op het Muiderslot, en maakte Maria Tesselschade tevergeefs het hof toen ze weduwe was geworden. Hij noemt Sappho en Phaon meer dan eens in zijn Latijnse gedichten, onder andere in een gedicht ter gelegenheid van het huwelijk van Stephanus vander Hagen en Maria Reael,Ga naar eind47 al lijkt het niet erg tactvol om op een bruiloft naar een dergelijke tragisch eindigende liefdesgeschiedenis te verwijzen. Ook in de Tessalica, de gedichten die hij schreef voor Maria Tesselschade, zijn een paar verwijzingen naar het liefdespaar te vinden. Eén van die gedichten gaat over Tessels huis en tuin: In domum hortumque Mariae Tesselae.Ga naar eind48 Hierin zegt Barlaeus dat Tessels tuin zo'n heerlijk oord is dat veel beroemde paren daar wel graag hadden willen vertoeven, zoals Hero en Leander, Pyramus en Thisbe, Mars en Venus, Sappho en Phaon, en Theseus en Ariadne. In een ander gedicht beschrijft hij Tessel wanneer ze zich juist heeft laten aderlaten: In Tesselam à venae sectione exanimem.Ga naar eind49 Hoe de arme Tessel | ||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||
zich nu voelt, zo stelt hij zich voor, is te vergelijken met Niobe die zojuist haar kinderen heeft verloren, of Sappho vlak voor haar fatale sprong.
Verwijzingen naar de dichteres in Nederlandse literaire teksten blijken dus meestal het verhaal van Sappho's liefde voor de legendarische veerman en haar zelfmoord te betreffen. Maar wanneer een dichteres als ‘tweede Sappho’ geprezen werd, doelde men natuurlijk niet op de ongeremde hartstocht van de Griekse dichteres, hetzij voor de onwillige veerman, hetzij voor de Lesbische schonen. De kuisheid van de Hollandse Sappho's - in tegenstelling tot die van de Griekse oerdichteres - staat buiten kijf. Aan wat voor Sappho dacht men dan wèl? | ||||||||||||||||||||
Vrouwenlof en -lasterDoor de Italiaanse humanisten werd de discussie hervat over de intellectuele ontwikkeling van meisjes en vrouwen. Het Renaissance-ideaal van de veelzijdig ontwikkelde persoonlijkheid werd door velen ook voor vrouwen als mogelijk en zelfs wenselijk gezien. Een vaak aangevoerd argument in dit verband was, dat studie vrouwen uit de hogere kringen die hun leven sleten in luxe en ledigheid zou afhouden van frivoliteiten en de verlokkingen van de zonde.Ga naar eind50 Biografieën van historische personen en tijdgenoten waren populair bij de humanistische schrijvers en hun publiek, een belangstelling voor het individu die we ook weerspiegeld zien in de populariteit van de portretkunst. Naast de talrijke werken die verschenen met de levensverhalen van beroemde mannen, beschouwde Boccaccio het ontbreken van een dergelijk werk over vrouwen als een gemis. Zo had Petrarca in zijn De viris illustribus als bijzonder geval slechts één vrouw opgenomen: de Assyrische koningin Semiramis. Boccaccio was de eerste die een werk in het genre van De viris illustribus schreef dat uitsluitend over vrouwen handelt: De mulieribus claris (ca. 1360),Ga naar eind51 een boek met biografieën van vrouwen, waaraan een vrouwelijk lezerspubliek positieve voorbeelden kon ontlenen. Het enige werk dat als voorbeeld in aanmerking kwam, Plutarchus' De virtute mulierum, kende hij niet. (Plutarchus vergelijkt beroemde mannen met aan hen gelijkwaardige vrouwen; zo stelt hij Sappho naast Anacreon). Boccaccio ontleent zijn vrouwen - op één na, namelijk Eva - niet aan de christelijke maar aan de klassieke traditie. Veel aandacht schenkt hij aan vrouwen die zich met wetenschap en kunst bezighouden. De kern van deze groep bestaat uit Sappho, Thamaris, Yrene, Leuntium, Martia, Cornificia en Proba. De bronnen waarop Boccaccio zich kon baseren voor zijn biografieën van deze vrouwen zijn echter zeer gebrekkig, zo al niet non-existent. Het bijzondere van Boccaccio's vita is, dat Sappho door hem niet alleen als dichteres, maar ook als geleerde vrouw beschreven wordt. | ||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||
Sappho, afkomstig van Mytilene op Lesbos, moet wel van nobele geboorte geweest zijn, stelt Boccaccio, want anders zou ze niet zoveel liefde voor de wetenschap hebben gekoesterd. Behalve bijzonder geleerd was ze ook bedreven in muziek en poëzie. Hierom verdient ze geprezen te worden. Aan de andere kant treft haar blaam vanwege haar ongebreidelde passie voor een jonge man, die ze echter zelfs met haar zoet gezang - in de door haar speciaal met dit doel uitgevonden versmaat, de sapphische strofe - niet tot wederliefde wist te bewegen. Zo luidt, kort samengevat, Boccaccio's vita. Boccaccio ziet talent, wilskracht, moed en doorzettingsvermogen als noodzakelijke eigenschappen van een dichter. Een dichter wordt niet zozeer door de Muzen geïnspireerd, als wel als beloning in hun midden opnomen. Een dergelijke visie ligt waarschijnlijk ook ten grondslag aan het feit dat dichteressen, behalve een tweede Sappho, ook vaak de Tiende Muze werden genoemd: door hun prestaties verhieven zij zichzelf tot Muze. Christine de Pisan ontleende veel van haar vitae van geleerde vrouwen in Le livre de la cité des dames aan Boccaccio. Maar terwijl Boccaccio de positieve exempla ziet als uitzonderingen op een overheersend negatief vrouwbeeld, als voorbeelden van vrouwen die zich met veel inspanning en discipline hebben weten te ontworstelen aan de beperkingen van hun geslacht, draait Christine de Pisan de argumentatie om. Bij haar zijn de positieve vrouwenfiguren voorbeelden van een positief vrouwbeeld en een hulpmiddel om mannelijke vooroordelen ten opzichte van vrouwen te bestrijden.Ga naar eind52 In de titel van het hoofdstuk over Sappho wordt zij dichteres en filosofe genoemd. Ze was niet alleen mooi, schrijft Christine, maar ook bijzonder intelligent, bedreven in alle kunsten en wetenschappen. Zelf schreef ze ook een groot aantal geleerde werken. Dan volgt een passage die Christine de Pisan naar eigen zeggen aan Boccaccio ontleent. Hij vertelt, in mooie bewoordingen, hoe Sappho door haar niet aflatende ijver in de studie steeds op de Parnassus verkeerde en in het gezelschap van de Muzen werd toegelaten. Ze bestudeerde grammatica, logica, rhetorica, geometrie en arithmetica, en componeerde melodieën volgens de regels der harmonie. Tot zover naar parafrase van Boccaccio. Christine vervolgt met de mededeling dat Sappho's wetenschappelijke en literaire werken nog steeds bekend zijn, maar alleen door zeer ontwikkelde geesten begrepen kunnen worden. Ze schreef poëzie in vele genres, onder andere in de naar haar genoemde sapphische versmaat. Horatius vertelt dat toen Plato overleden was, men gedichten van Sappho onder zijn hoofdkussen vond. Na haar dood werd de dichteres door de inwoners van Mytilene met een bronzen standbeeld geëerd.Ga naar eind53 Ook hier vinden we dus weer de nadruk op Sappho's geleerdheid, naast haar dichterlijk talent, haar discipline in de studie, en het feit dat zij door de Muzen als gelijkwaardig in hun gezelschap werd opgenomen. Van Phaon geen spoor. Opvallend is ook de mededeling dat Sappho's (nooit bestaan hebbende, wetenschappelijke) boeken nog steeds bekend zijn, wat de presentatie van Sappho als geleerde extra overtuigend maakt. | ||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||
In navolging van Boccaccio en Christine de Pisan verscheen in de vijftiende en zestiende eeuw een groot aantal van dergelijke exempla-boeken, vaak uitgebreid met vrouwen uit de Bijbel, uit de latere christelijke traditie (heiligen, martelaressen) en contemporaine voorbeelden. Naast algemene exempla-boeken, verschenen er vanaf de zeventiende eeuw ook gespecialiseerde catalogi van geleerde vrouwen.Ga naar eind54 Deze werden vaak speciaal ingezet als ondersteuning in de discussie over de intellectuele capaciteiten van vrouwen, en hun recht om zich met studie bezig te houden.
Henricus Cornelius Agrippa von Nettesheim (1486-1535) schaarde zich in de rijen supporters van vrouwen met zijn De nobilitate & praecellentiâ foeminei sexus [...] libellus, geschreven in 1509, maar pas gepubliceerd in 1529. Het werd vertaald in het Nederlands onder de titel Vande edelheydt ende voortreffelickheyt des Vrouwelicken gheslachts (1601). Sappho noemt hij, met een aantal andere vrouwen, als een van de voorbeelden onder het kopje ‘welsprekendheid en poëzie’, en hij laat hierop volgen: Ende ware het den vrouwen hedensdaeghs niet verboden sciencien ende consten te leeren, daer souden nu oock vrouwen sijn veel gheleerder ende cloecker van verstande dan de mans.Ga naar eind55
Opvallend is dat er onder deze ‘exemplarische’ vrouwen veel zijn die zowel figureren in de boeken van de verdedigers van vrouwen als in de meest misogyne traktaatjes, waarin zij de universele minderwaardigheid en zondigheid van de vrouw moeten demonstreren. Deze dubbele functie wordt onder andere vervuld door Semiramis, Clytemnestra, Dido, de koningin van Sheba, Cleopatra, Judith, en ook, vanwege haar vermeende losbandigheid, door Sappho.Ga naar eind56 Sappho als negatief voorbeeld is te vinden in De la bonté et mauvaisie des femmes uit 1571 van Jean de Marconville (1520-1574). De Nederlandse vertaling, verschenen in 1596 onder de titel Der vrouwen lof ende lasteringe, werd verschillende malen herdrukt. Dit boek bestaat uit twee delen, één over de positieve en één over de negatieve eigenschappen van vrouwen. Sappho zoeken we tevergeefs in het hoofdstukje over geleerde vrouwen, waar wel de dichteressen Corinna en Theano worden genoemd. Zij is te vinden in het tweede deel, onder het hoofdstuk over de onkuisheid en wellustigheid van vrouwen: Sappho, die aldereerst de Sapphijcksche versen ghevonden heeft, was ontsteken metter liefden van Phaon, ende en is deur heur geleertheyt niet meer afgetrocken gheweest vander wellustigher minnen, dan Leontia, de welcke verlieft was opten Philosooph Metrodorus.Ga naar eind57
Ook Nederlandse auteurs zongen mee in het koor van lofprijzingen. In De lof der vrouwen van Johan van der Does (1622) vinden we Sappho als exemplum voor de geleerde vrouw: | ||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||
Dat Vrouwen oock tot hoogh gheleertheyt comen souden,
Indien sy haren gheest daer toe begheven wouden:
Aen Sappho blijckt, en meer, die in gheleertheyt tort,
Wie't zy, toont dat aen wil en niet aen gheest en schort,
Zijt ghy d'outheyt hier in beswaert gheloof te gheven,
Ghy sult licht zijn ontlast, by die noch zijn int leven,
Siet Anna Roemers gheest, en siet haer wercken aen,
Sy dringt door waerse wil, en nieuwers voor blijft staen.Ga naar eind58
Naast Sappho, als hèt voorbeeld van een geleerde vrouw in de oudheid wordt hier Anna Roemer Visscher gesteld, als eigentijds voorbeeld. In de lof op deze ontwikkelde en getalenteerde dochter van Roemer Visscher waren anderen hem voorgegaan. M.A. SchenkeveldGa naar eind59 heeft laten zien dat Daniel Heinsius in zijn lofdicht Aan de eerbare ende konstrijke Ionckvrou Anna Roemer Visscher, in Nederduytsche poemata (1616), als eerste een geleerde vrouw in klassieke termen verheerlijkt, waarmee hij de toon zet voor de traditie van lofliederen op dichteressen en geleerde vrouwen. Andere dichters volgen zijn voorbeeld en schrijven lofdichten op Anna Roemer Visscher, waarbij ze veel aan Heinsius ontlenen. De vergelijking met Sappho treffen we bij Heinsius nog niet aan; wel noemt hij haar de tiende van de Muzen, de eretitel die ooit door Plato aan Sappho werd verleend. Sappho zelf doet haar intrede in het gedicht van Jacob Cats in Maeghdenplicht (1618). Vondel volgt met zijn Ode op de gheboorte van onze Hollandtsche Sappho Anna Roemers (1620). Anna Roemer Visscher, de eerste van een lange reeks vrouwen die in lofliederen geprezen wordt om haar geleerdheid en haar dichterlijke gaven, was in feite ook de eerste Hollandse Sappho in de Noordelijke Nederlanden. De enige die haar voorging, de Antwerpse rederijkster Anna Bijns, de Brabantse Sappho, blijft in vele opzichten - qua tijd, plaats en oeuvre - een beetje een buitenbeentje temidden van de andere Sappho's. | ||||||||||||||||||||
Geleerdheid en kuisheidKuisheid is de deugd die bij vrouwen aan alle andere deugden voorafgaat. Daarom moeten degenen die Sappho als voorbeeld nemen voor de artistiek en intellectueel ontwikkelde vrouw wel een oplossing vinden voor haar slechte reputatie vanwege onkuisheid. Cats is van mening dat geleerdheid en losheid van zeden niet samengaan. In het opdrachtgedicht van zijn Maegdenplicht, gericht aan Anna Roemer Visscher, zegt hij: ‘Geen [Maegt] isser oyt gheleert, en geil met een gheweest’Ga naar eind60 Zes vrouwen uit de oudheid dienen als voorbeeld van vrouwen die zowel geleerd als eerbaar waren. Eén van hen is Sappho: Ghy brengt my Sappho voort: maer Sappho, wiens ghedichte
Noch huyden is bekent, is niet geweest de lichte
| ||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||
Die Phaon, Venus wicht, oneerlijck heeft bemint,
Maer een, die tucht en eer ten hooghsten had besint.Ga naar eind61
Om Sappho's kuisheid geloofwaardig te maken, neemt Cats hier zijn toevlucht tot de veelgebruikte truc van de twee Sappho's: de kuise dichteres en de Sappho die zich vanwege een onbeantwoorde liefde voor de jonge veerman Phaon van de rotsen wierp. Zoals we hierboven zagen, nam ook Vossius dit aan de Suda ontleende gegeven op in zijn levensbeschrijving van de dichteres. Cats' directe bron voor zijn exempla van geleerde vrouwen was De Institutione foeminae Christianae uit 1523 van de Spaanse humanist Juan Luis Vives, een pleidooi voor een Christelijk-humanistische opvoeding voor meisjes.Ga naar eind62 Dit werk, opgedragen aan Catharina van Aragon - Vives was leraar van zowel de Engelse koningin als van haar dochter Mary - werd enorm populair en er verschenen voor het einde van de zestiende eeuw zo'n veertig herdrukken en vertalingen in het Engels, Nederlands, Frans, Duits, Italiaans en Spaans.Ga naar eind63 Vives brengt dezelfde scheiding aan tussen de kuise dichteres Sappho en de onkuise minnares van Phaon als Cats doet.Ga naar eind64 In een Nederlandse vertaling die in 1554 in Antwerpen verscheen onder de titel Die Institutie ende leeringe van een Christelijcke Vrouwe, is het hele voorbeeld van Sappho weggelaten, net als een aantal andere voorbeelden uit de klassieke oudheid. De vertaler vat de betreffende passage als volgt samen: ... ende die groote differencie der duechden ende dier sonden, ist dat ghy wel doorsoeckt ende doorleest dye gesten van ouden tijden ghy en sult niet vele vrouwen vinden die gheleert hebben gheweest, dat die selue ooc zijn gheweest onsuyuer, ende al waert dat ghy daer eene vondt, hy souder wederom twee hondert vinden ter contrarien...Ga naar eind65
Misschien waren er praktische redenen voor deze omissie; het lijkt me ook niet onmogelijk dat de vertaler het niet verstandig vond om de aandacht te vestigen op Sappho met haar dubieuze reputatie.
Cats vervolgt met een voorbeeld uit zijn eigen tijd van een maagd die ‘eerbaer, en niet te min gheleert’ is, en dat is Anna Roemer Visscher. Zij wordt door hem ook ‘de thiende vande Neghen [Muzen]’ genoemd, een benaming die hij wel aan Heinsius zal hebben ontleend. Net als Vives en Cats onderscheidt de Dordtse arts Johan van Beverwijck in Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts (1639)Ga naar eind66 twee Sappho's: Daer zijnder twee van die naem geweest, beyde uyt het eylandt Lesbos, de oudtste uyt de stadt Eressus, die de leer-meestersse was van de poëterssen, Apagora, Gongvla, ende Evnoea. Dese heeft eenige Musijck-instrumenten gevonden, als oock het Dicht, dat na haer Sapphicum genoemt wert. Sy hadde een groote bevalligheyt in 't dichten, ende na het schrijven van Strabo, en is niemant haers gelijck geweest. D'andere was van de stad Mitylene, veel jonger als de eerste. Sy heeft onder veel andere dichten, een deftigh gemaeckt | ||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||
aen haren vryer Phaon [doelt hij op de Heldinnebrief? mp] ende wert wel te recht gehouden voor de negenste onder de Lyrische poëten.Ga naar eind67
Maar in tegenstelling tot bovengenoemde auteurs gebruikt Beverwijck deze redenering niet om onderscheid te maken tussen een kuise en een onkuise Sappho. Hij verzet zich tegen de koppeling tussen geleerdheid en kuisheid. Hij geeft toe dat Sappho's ‘geyligheyt’ haar een slechte naam heeft bezorgd, maar, zo schrijft hij, als het al waar is dat ze niet erg kuis leefde, dan nog moet dat losgezien worden van haar geleerdheid. Dat er af en toe geleerde vrouwen voorkomen die het zo nauw niet nemen met de zeden, is geen argument tegen geleerdheid bij vrouwen in het algemeen: Wat belangt de geyligheyt van de Griecsche Sappho, by aldien daer wat aen is, sulcx en moet niet op de Geleertheyt, maer op haer eygene lossigheyt geleyt werden. Behalven dat het een slechte reden zoude wesen, om eene, die men in soo veel duysent jaren kan aenwijsen, al de geleerde Vrouwen te beschuldigen.Ga naar eind68
Hij zou heel veel tegenvoorbeelden kunnen geven, zegt hij, maar hij beperkt zich tot dat van Anna Maria van Schurman, ‘een eenigh ende noyt genoegh gepresen exempel, niet minder van Eere ende Deught, als Geleertheyt.’Ga naar eind69 Hij citeert een lofdicht op Schurman, door hemzelf in het Latijn geschreven, maar hier weergegeven in de Nederlandse vertaling van Cats. Hierin wordt een parallel getrokken tussen Sappho en Schurman: wat Sappho voor Griekenland gedaan heeft, namelijk zorgen dat de Muzen daar hun verblijf namen, heeft Schurman voor Nederland bewerkstelligd: Dat Griecken was beroemt, en dat de negen Musen,
Wt haren Helicon, daer quamen eerst verhuysen,
Was Saphoos daet alleen; maer dat haer Hollant viert,
En Sy ons gasten zijn, heeft Schurmans ons bestiert.Ga naar eind70
Overigens drijft Beverwijcks stadgenoot Daniel Jonktys in zijn Heden-daegsche Venvs en Minerva de spot met degenen die zich met het probleem van Sappho's liefdesleven bezighouden. Mensen die Minerva dienen in plaats van Venus vragen zich allerlei zinloze dingen af, zoals of ‘Sappho, 't Geestig Dier, placht in 't gemeen te koten’ [= ontuchtig leven]. Jonktys heeft dat weer van Seneca. Blijkbaar zijn er ook altijd mensen geweest, die beseften dat de vraag naar Sappho's seksuele escapades niet relevant is. Maar dit terzijde.Ga naar eind71 | ||||||||||||||||||||
De zorg voor het linnengoed en het maken van verzenHet werk van CatsGa naar eind72 en Beverwijck valt binnen de ‘matrimoniale’ traditie die teruggaat op de opvattingen van humanisten als Erasmus en Vives over | ||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||
de rol van de vrouw als huisvrouw en moeder, die vanaf eind zestiende eeuw ook in Noord-Nederland gangbaar worden.Ga naar eind73 Zij geven richtlijnen voor gedrag en levenswijze voor vrouwen in de diverse stadia van hun leven: als maagd, getrouwde vrouw, moeder en weduwe. De betekenis van intellectuele ontplooiing, van artistieke of literaire bezigheden is ondergeschikt aan de belangrijkste rol van de vrouw: die van echtgenote en moeder. Zo wordt Anna Roemer Visscher door Johanna Coomans, in een lofdicht in de Zeeusche nachtegael, geprezen om haar bedrevenheid in kunst en wetenschap, maar tegelijkertijd beklaagd vanwege haar maagdelijke status. Haar wordt als hoogst bereikbare geluk het moederschap toegewenst, want echte kinderen gaan boven papieren nageslacht.Ga naar eind74 Jacob Cats noemt het maken van verzen een van de prijzenswaardige kundigheden van vrouwen, en het is tekenend dat deze activiteit in zijn betoog (in het vierde deel van het Hovwelyck, over de getrouwde vrouw), is ingebed tussen de zorg voor het linnengoed en het verzorgen van de tuin. Vrouwen die van elk dichterlijk talent gespeend zijn, moedigt hij aan om te lezen, maar dan wel stichtelijke lectuur. Een eerbare vrouw dient zich verre te houden van werkjes ‘die met een dertel jock de lusten gaende maecken’. Studie dient vooral de deugdzaamheid te bevorderen.Ga naar eind75 Zelfs de meest fervente supporters van vrouwen willen niet graag dat vrouwen zich onttrekken aan hun plicht als huisvrouw en moeder, of dat ze ambities gaan ontwikkelen met betrekking tot loopbanen in het openbare leven. Van Beverwijck, die de vrouw als gelijkwaardig, en in sommige opzichten zelfs superieur aan de man voorstelt, gaat heel ver in zijn mening dat vrouwen niet minder geschikt zijn voor het uitoefenen van openbare ambten dan mannen.Ga naar eind76 Daniel Joncktys legde overigens mooi het gratuite van dergelijke opinies bloot, in zijn aanval op Van Beverwijck getiteld Der mannen opper-waerdigheid beweert. Mooipraterij zoals van Van Beverwijck verandert niets aan de realiteit, stelt hij, want zelfs die zou zijn privileges niet opgeven ten gunste van de vrouwen: 'T is hoe 't is, der mannen haen is Konink: en 't staet te bedenken, dat zy tot den einde toe den meester zullen maeken. Zelfs Dr Beverwijk, die alleen de opper-waerdigheid der vrouwen heeft konnen uyt-zien, en zoude voor de wijste van haer allen, op 't raed-huys, niet williglijk zijn kussen ruymen.Ga naar eind77
Kortom, ook al tonen veel mannen zich voorstander van studiemogelijkheden voor vrouwen, hun levenssfeer wordt beperkt tot die van huis en haard, en hun mogelijkheden worden niet wezenlijk verruimd. Toegegeven, de geleerde Anna Maria van Schurman - die haar intelligentie in dienst stelde van een zeer behoudende, dogmatische theologie - was tot in alle uithoeken van Europa bekend en zij correspondeerde met internationale geleerden over (voornamelijk theologische) vraagstukken waarbij haar mening op waarde werd geschat. Maar bij alle lofprijzingen wordt telkens weer de nadruk gelegd op het uitzonderlijke van haar prestaties. A. Agnes Sneller | ||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||
wijst erop dat Anna Maria van Schurman door haar mannelijke tijdgenoten zozeer als een unicum werd gezien, dat haar optreden geen gevolgen had voor de mogelijkheden van andere vrouwen.Ga naar eind78 Frappant is ook dat de uitgeefster Katharina Lescaille, in de vele gedichten op haar overlijden, net als de andere dichteressen geroemd wordt om haar ‘vernuft’ en haar dichtkunst, maar nergens geprezen wordt om het feit dat zij zelfstandig en met succes een beroep uitoefende. Hoewel er in Nederland veel vrouwen zelfstandig in handel en bedrijf zaten, werd dit steeds meer afgekeurd als strijdig met de nieuwe opvattingen van de specifieke rol van de vrouw binnen het huisgezin. Onder andere Cats laat zich nogal negatief uit over zakenvrouwen.Ga naar eind79 Het paradoxale feit doet zich dus voor dat bij alle lof voor de capaciteiten van vrouwen hun reële situatie helemaal niet verbeterde; in bepaalde opzichten betekenden de door de humanisten gepropageerde opvattingen over het huwelijk zelfs een achteruitgang, zoals voor de status van de werkende vrouw. Er is een schrijnende discrepantie tussen de uitbundige lofzangen op ook de meest schamele prestaties en de reële mogelijkheden die voor vrouwen openstonden. Spies wijst erop dat men vaak te weinig oog heeft voor het aspect van ‘academisme, geleerdheidsvertoon, intellectueel spel’, dat bij dergelijke discussies een rol speelt.Ga naar eind80
Terug naar Sappho. Wat waardeerde men nu zo in die dichteressen die in de ogen van hun tijdgenoten stuk voor stuk de Griekse voormoeder evenaarden of zelfs overtroffen? Een ‘Sappho’ is een vrouw die zich intellectueel en artistiek ontplooid heeft op de manier zoals dat over het algemeen wenselijk werd geacht voor de vrouwen uit de hogere maatschappelijke klassen, die veel vrije tijd hadden. Een Sappho schrijft gedichten binnen de aanvaarde conventies, bespeelt een instrument of zingt, voert een gevatte en intelligente conversatie en correspondentie. Houdt zij zich bezig met wetenschappelijke studie, dan mag deze niet strijden met eventuele verplichtingen aan man en kinderen. Opvallend is dat Sappho's reputatie vanwege haar ‘losse zeden’, haar passie voor Phaon, haar erotische avonturen met vrouwen - verhalen die allemaal bekend blijken te zijn, onder andere uit Ovidius, en die we in uiteenlopende teksten tegenkomen - Sappho's voorbeeldfunktie blijkbaar niet konden aantasten. Maar zoals we al zagen, gold dit voor meer van de ‘exemplarische vrouwen’: de achterliggende visie op de vrouw bepaalde de betekenis van het exemplum, en niet andersom. Doordat Boccaccio en Christine de Pisan haar als geleerde hebben geïntroduceerd, kon Sappho fungeren als het voorbeeld bij uitstek voor de vrouw met wetenschappelijke en/of artistieke ambities. Vanaf dat moment bestond er een aan de tot norm verheven klassieken ontleende legitimatie voor het beoefenen van dichtkunst en wetenschap door vrouwen. Dat het juist Sappho is geworden die die voorbeeldfunctie is gaan vervullen, heeft mijns inziens vooral te maken met het feit dat Sappho in de oudheid al een onaantastbare reputatie had: zij gold als de dichteres, zoals Homerus de dichter was. Daar- | ||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||
bij zijn de bronnen met betrekking tot het handjevol andere dichteressen uit de oudheid wier namen zijn overgeleverd, zoals Praxilla, Anyte of Erinna, zo mogelijk nog schaarser dan die over Sappho. De vergelijking met Sappho schept een suggestie van vrijheid voor de betreffende dichteres, die zonder praktische consequenties kan blijven vanwege de afstand tussen de dichteres en het Griekse ideaal. Het beeld van zo'n eigentijdse ‘Sappho’ was niet gebaseerd op wat er van de oorspronkelijke Griekse dichteres bekend was, maar werd ingevuld vanuit een christelijkhumanistisch ideaal. Met verwijzing naar dit ‘exemplum’ werd vrouwen tegelijkertijd het kader gewezen waarbinnen haar activiteiten zich dienden af te spelen, zonder te strijden met de eerbaarheid, en in dienst van de haar voorgeschreven rol van echtgenote en moeder. Sappho stond in de exempla-boeken als navolgenswaardig voorbeeld. Vergeleken worden met een dergelijk voorbeeld betekende een geslaagde ‘imitatio’. | ||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||
BijlageIk laat hier de Ode aan Aphrodite (fragment 1) en de Ode aan de geliefde (fragment 31) volgen, beide in de vertaling van Paul Claes.Ga naar eind81 | ||||||||||||||||||||
Ode aan AphroditeFonkeltronige onsterfelijke Aphrodite,
listenvlechtend kind van Zeus, ik bid u,
overweldig niet met kwelling en kommer
mijn hart, almachtige,
maar kom hierheen zoals in vroeger tijd,
toen u mijn stem van ver vernam en
mij verhoorde en het gouden verblijf
van uw vader verliet
op uw wagenspan. Sierlijk voerden
snelle mussen u met fladderende vleugels
over de donkere aarde uit de hemel neer
door de dampkring.
Snel waren zij hier. En u, zalige, gleed
een glimlach over het goddelijk gelaat
toen u vroeg wat mij nu weer bedroefde,
en wat ik nu weer riep,
en wat mijn uitzinnig hart het vurigst
verlangde: ‘Wie moet ik ertoe brengen
jou opnieuw haar liefde te schenken? Wie,
Sappho, doet je onrecht?
Ontvlucht ze je, spoedig volgt ze jou,
wil ze geen geschenken, ze geeft er zelf,
bemint ze je niet, spoedig bemint ze jou
tegen haar eigen wil...’
Kom ook nu weer bij me, verlos me van
dit drukkend verdriet, vervul al wat mijn hart
vervuld wil zien, en wees andermaal
mijn medestrijdster.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||
Ode aan de geliefdeGelukkig als de goden lijkt
mij de man die vlak
tegenover jou zit en luistert
naar je mooie stem
en lieve lach zodat plots
mijn hart in mijn borst bonst
zodra ik naar je kijk
stokt mijn stem
mijn tong is gebroken
een licht vuur loopt door
mijn huid, ik zie niets meer
mijn oren suizen
zweet stroomt van mij af
een beven bevangt me
ik ben groener dan gras
het lijkt of ik dood ga
maar alles is te dragen
als...
| ||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||
|
|