Vlissings redens lust-hof, beplant met seer schoone en bequame oeffeningen
(1642)–Anoniem Vlissings Redens lust-hof– Auteursrechtvrij
[Folio Aa2r]
| |
Refereyn Van vier seventhien Regels,
| |
[Folio Aa2v]
| |
Ga naar margenoot+Ick was voor desen als een Olijf-boom vol vruchten,
Dat yder over hem moest verwonderen seer,
Hoe sijn gingh alle dinck in mijn landt sonder duchten:
Maer nu eylaes! Hoe jammerlick magh elck suchten,
Ga naar margenoot+Over den armen staet van dese landen teer,
Door des vyandts practijck, 't welck altijdt blijckt en meer;
Doe ick was stil en fijn, en hadde goede ruste,
Quam haest gedreven aen een groot onstuymich weer,
Die al mijn schoone vrucht door quade vyer uytbluste,
Ga naar margenoot+Daer te vooren elck hert en ziel het lichaem kuste,
Maer zijn nu gantsch verdeylt om te verbreken meest
Mijn steeden groot en sterck, onder ander met luste
Waren in vreedens band verknocht met Godes geest,
Zijn nu des hoomoets vol om gaen ter Bruylofs-feest,
En des broodts eeten sal, soo men wel kan betoonen
Dat de Apostelen noyt en hebben soo geweest.
Geluckigh is het Landt daer sulcke volck'ren woonen.
Beneffens dat mijn volck noch leeft in grove sonden,
Zijnder noch menschen nieuw, gesinde Leeraers fel
Die mijn verderven soeckt met haer Leer ongebonden:
Hoe wel hebben geleert d'Apostelen tijdt en stonden,
Van sulcke Leeraers snoot onder 't volck Israel,
Die haer verbinden vast aen den grooten Babel,
Stellent al in oproer by Burgers ende Boeren,
Door haer raetslagen vaslch gemaeckt met den duyvel,
Om sulcke tijranny van Ducdalf in te voeren,
Als Leeuw en Tijgers fel sy op de Schapen loeren:
Och! wat een jammer groot is dat in 't herte my
Datter soo veel in 't landt maken verwerde snoeren,
Hierom merckt noch op die mijne Schapen zijn,
Ghy vrome Herders trouw stellen voor Godts aenschijn
Lincken als sterren klaer door het eeuwigh bekroonen,
En met den Bruydegom drincken den klaren wijn,
Geluckigh is het Landt daer sulcke volck'ren woonen.
Zeger Moyaert. 't Best is goet. |
|