| |
| |
| |
Het einde van de Pax Romana en de vredesidee tijdens de laat-Romeinse tijd
Robert Nouwen
Nauwelijks meer dan honderd jaren heeft de Pax Romana in onze contreien geduurd. Vanaf het midden van de derde eeuw verschijnen tijdens opeenvolgende onlusten nieuwe bevolkingsgroepen in het Romeinse Rijk. Zij worden Germanen en Franken genoemd. De eerste invasies waren echte strooptochten. Tegen het einde van de derde eeuw zat Gallië Belgica compleet aan de grond. De Lage Landen waren een grotendeels verwoeste en ontredderde regio. Van de Pax Romana, de Romeinse vrede, bleef in Gallië enkel nog een verre herinnering over. Dit betekent echter niet dat de idee van de vrede niet meer bestond. Integendeel, zowel in teksten als in beelden komt duidelijk naar voor dat het vredesstreven ook tijdens het Dominaat een erg belangrijk thema was en dit ondanks het feit dat de tetrarchie over het Rijk als het ware de staat van beleg had uitgeroepen.
■ De Romeinse muur van Tongeren uit de tweede eeuw: statussymbool of toch een verdedigingsaanleg?
| |
1. De teloorgang van de Romeinse vrede
Sedert het neerslaan van de Batavenopstand in 70 n.C. brak voor onze contreien een vrij lange periode van rust aan. Deze periode wordt aangeduid met de term Pax Romana. Hiermee benoemt men doorgaans de toestand van algemene rust in het uitgestrekte Romeinse Imperium. Tijdens de bewindsperiode van Antoninus Pius (138-161) kende Gallia Belgica zijn grootste bloei. Zijn lange regering, die door vrede werd gekenmerkt, wordt wel eens het hoogtepunt van de gouden eeuw van het Imperium Romanum genoemd. Deze vrede werd in stand gehouden door een superieur leger en een goed georganiseerd bestuurssysteem ondersteund door een pragmatische politiek. De idee en de realisatie ervan waren gegroeid uit het politieke concept van de Pax Augusta die door keizer Augustus via alle toen beschikbare media zo breedvoerig werd gecommuniceerd.
De Pax Romana duurde in Gallia Belgica tot de regering van Marcus Aurelius (161-180). Ver weg, diep in Germania, nam de druk van de stammen geleidelijk toe. Aan de Rijn-limes was hiervan vooralsnog niet direct iets te merken. De eerste ongeregeldheden vonden plaats aan de Donau, honderden kilometers verder. Hier voerden de Romeinse legioenen onder leiding van Marcus Aurelius een bittere strijd met de Marcomanni en de Quaden. Aan de buitenlandse politiek, zoals die tot dan werd gevoerd, kwam een einde. Tussen 165 en 167 doorbraken de Chatti de Rijngrens en vielen in 170 Gallia Belgica binnen. De Chauci maakten tussen 172 en 174 met hun schepen de kustgebieden van Noord-Gallië onveilig. Zij verwoestten er steden en dorpen. In Amiens, Bavay, Tienen en Tongeren vonden de archeologen brandlagen uit de tweede helft van de tweede eeuw terug. Terwaan, de hoofdplaats van de Morini, werd zwaar geteisterd. In Arras, de hoofdstad van de Atrebates, kwamen op diverse plaatsen enorme brandlagen aan het licht. De archeologen dateren deze tussen 160 en 180. Velzeke werd zo zwaar getroffen dat de vicus nooit nog het vroegere welvaartspeil bereikte. En ook de talrijke muntschatten, waaronder deze van Liberchies, wijzen op een erg onrustig klimaat. Als reactie hierop rekruteerde Didius lulianus, die op dat ogenblik in Gallia Belgica legatus Augusti pro praetore was, hulptroepen en richtte hij militaire steunpunten op om de regio onder controle te houden: Maldegem, Aardenburg en misschien ook Oudenburg. In Trier werd tussen 160 en 180 de omwalling met de Porta Nigra gebouwd, in Tongeren de lange muur vermoedelijk tijdens de regering van Commodus (180-192). Eenmaal het Romeinse leger de Chatti en de Chauci had overwonnen en de veiligheid had verzekerd, breekt opnieuw een tijd van economische bloei en welvaart aan. Dit neemt niet weg dat sedert Antoninus Pius een ontwikkeling was
| |
| |
begonnen die niet zou eindigen voor Rome volledig op de knieën lag. Die korte zwakte aan de Rijn-limes tijdens het bewind van Marcus Aurelius was het eerste signaal van wat komen ging.
Maar dit was niet alles! De regering van keizer P. Helvius Pertinax lijkt een voorteken voor de nefast groeiende invloed van het Romeinse leger op het keizerschap. In 193 tot keizer uitgeroepen door de soldaten werd hij nog datzelfde jaar door de praetoriani uitgeschakeld omdat hij de tucht probeerde te herstellen. Na de dood van keizer Alexander Severus in 235 braken voor het Imperium Romanum en ook voor de Lage Landen werkelijk onrustige tijden aan. Aan de basis van deze malaise lag op de eerste plaats de teloorgang van het centrale gezag in Rome. Talrijke burgeroorlogen en een voortdurende troonstrijd, uitvoerig door Herodianus beschreven, waren de tekenen van die tijd. Een verminderde aandacht voor de verdediging van de rijksgrenzen was hiervan het rechtstreekse gevolg. De Germaanse stammen profiteerden van de fundamentele verzwakking van de limes en vielen in verschillende golven het rijk binnen. Deze invallen, zowel over land als over zee, waren echte strooptochten. Zij betekenden het einde van de pax Romana.
De eerste slachtoffers van deze Germaanse strooptochten vielen onder de burgerbevolking. Een opgraving in Krefeld-Gellep bracht in 1981 verscheidene bijzondere graven van mensen en paarden aan het licht. Zij lagen in snel gegraven kuilen en bijgaven ontbraken volledig. In het plaatselijke mithraeum, het heiligdom ter ere van de Perzische licht- en zonnegod Mithras, troffen archeologen de stoffelijke resten van zestien personen en twee paarden aan. Onder de doden bevonden zich vrouwen en kinderen. Geen van allen waren een natuurlijke dood gestorven. Zij waren de vermoedelijke slachtoffers van schermutselingen. Sommige overledenen droegen nog enkele objecten bij zich. Een vrouw omklemde een stoffen buideltje met vier zilvermunten. De jongste munt werd tijdens de regering van keizer Valerianus (254-260) geslagen. Deze graven kunnen
■ Slachtoffers van de Germaanse invallen, zuidwestelijk grafveld van Tongeren
wij zonder twijfel in verband brengen met de eerste Frankische invallen kort na het midden van de derde eeuw. Tijdens het archeologisch onderzoek van het zuidwestelijk grafveld van Tongeren kwamen vergelijkbare begravingen aan het licht. Minder spectaculair, maar even dramatisch zijn de vondsten van stoffelijke resten in Velzeke en Aardenburg. Vooral 258/9 was een echt rampjaar. De Franken trokken ten noorden en ten zuiden van Keulen de Rijn over, overrompelden Germania Inferior, verwoestten talrijke militaire kampen en burgerlijke nederzettingen en drongen tenslotte door tot in Spanje. De veelvuldige vondsten van muntschatten, van verlaten villa's en van verwoestingen in nederzettingen wijzen inderdaad op een zeer onrustige en woelige fase in de geschiedenis van de Germaanse en Gallische provincies.
De eerste Frankische raids maakten aan het Romeinse bewind duidelijk dat de grenzen van het Imperium erg kwetsbaar waren geworden en dat in de Gallisch-Germaanse provincies bijzondere maatregelen noodzakelijk waren. Onder meer de kustgebieden kregen met strooptochten af te rekenen. De bloeiende handelsnederzetting te Brugge werd als gevolg van de Germaanse invallen omstreeks die tijd opgegeven. De zee bleek niet steeds een bondgenoot. Postumus (260-269) heeft het tij even kunnen keren. Als restitutor Galliarum had hij in 260 de macht naar zich toe getrokken en legde daarmee de basis voor een rijk dat tot in 273 zou blijven bestaan. Hij voerde een politiek gericht op het herstel van de oude grenzen en van de vroegere welvaart. Hij slaagde er in de Frankische invallen gedurende een korte tijd te bedwingen. In 268 vermoordden woedende soldaten Postumus omdat zij Mainz niet mochten plunderen. Na zijn dood begonnen de invasies opnieuw. In de periode 268-270 werd de kustvlakte ontruimd. De kampen van Oudenburg en Aardenburg zouden het wel nog even uithouden. Maar circa 275 gingen ook zij ten gronde. In 275/76 volgden de zwaarste invallen sedert lange tijd. Franken en Alamannen doorbraken de grens. Trier, Tongeren, Nijmegen, Doornik, vrijwel alle grote vici en een groot deel van de villae werden platgebrand en complete streken werden ontvolkt. Geen enkele regio bleef van deze benden gespaard.
Met de regering van keizer Diocletianus (284-305) breekt een periode aan die wordt gekenmerkt door wisselende kansen. Sterke Romeinse invloed wisselt af met
| |
| |
zwakte en op iedere zwakte reageerden de vrije Germaanse stammen meestal onmiddellijk met plunderingen en invallen. Keizer Diocletianus zelf voerde een krachtig herstelbeleid. De grondslag van het bestuur werd de tetrarchie waarbij het rijk onder twee Augusti en twee Caesares werd verdeeld. Het bestuur van onze gewesten werd waargenomen door Maximianus die een groot deel van zijn energie moest steken in de verdediging van de limes. Ook maakte Diocletianus een aanvang met de hervorming van het leger. Opvallend is de Germanisering van de troepen. Dit fenomeen was niet nieuw. Maar de onophoudelijke oorlogen van de derde eeuw verplichtten de keizers er toe de ontstane hiaten op te vullen met Germaanse rekruten. Zij behielden gedeeltelijk hun traditionele bewapening en strijdwijze. Ondertussen behartigden Constantius Chlorus en Maximianus de verdediging van de grenzen en de oorlogvoering tegen de invallers terwijl Carausius de leiding had gekregen over de classis Britannica, de Britse vloot.
In 305 deed Diocletianus afstand van de troon. Dit betekent in feite ook het einde van de tetrarchie. In 312 versloeg Constantijn (306-337) immers Maxentius in de veldslag bij de Milviusbrug en verwierf zo de alleenheerschappij. Van zodra hij in 306 aan de macht kwam, was Constantijn verplicht om opnieuw tegen de Franken ten strijde te trekken. De opstanden van de Germanen werden door de keizer brutaal onderdrukt. De legerhervormingen die keizer Diocletianus reeds had aangevat werden verder gezet. De Germanisering van het leger zette zich door. De verdedigingslinie langs de kust, de Litus Saxonicum, en de verdedigingslinie langs de weg Keulen -Tongeren - Bavay - Boulogne-sur-Mer kregen spoedig vaste vorm. Inmiddels waren de Frankische invallen niet tot strooptochten beperkt gebleven. Vanaf de vierde eeuw hadden zij ook een aanzienlijke migratie tot gevolg. In 310 werden zelfs krijgsgevangenen van over de Rijn naar verlaten domeinen in Belgica Secunda en Germania Secunda gedeporteerd.
De opvolger van Constantijn, keizer Constans (337-350), ondervond opnieuw ernstige moeilijkheden vanwege groepen invallers. De schriftelijke bronnen berichten dat de Franken vanaf ca 340 weer in beweging waren. Aan deze situatie heeft de Romeinse overheid blijkbaar niet dadelijk het hoofd kunnen bieden. Tekenend hiervoor is een redevoering die Libanius in 348/9 hield. De vrede met de Franken waarvan sprake is, werd nergens toegeschreven aan een schitterende overwinning van de keizer, maar leek eerder een gevolg van concessies vanwege de Romeinen. Toen keizer Constans tijdens een legeropstand in 350 werd vermoord, volgden opnieuw grootscheepse invallen. De verbonden troepen van de Franken en de Alamannen verpletterden de Romeinse strijdkrachten. De jaren omstreeks 355 kunnen wij vergelijken met de crisisperiode van 275 en met die van 406.
Julianus, die later keizer werd, heeft aan deze invallen een tijdelijk einde kunnen maken. Eerst heeft hij de rust binnen de grenzen hersteld. In 356 versloeg hij de Alamannen te Straatsburg en heroverde hij Keulen. In 357/8 veroverde zijn generaal Severus twee castella langs de Maas die door Franken werden bezet. Deze maakten waarschijnlijk van de troebele situatie ten gevolge van de usurpatie van Magnentius in de jaren 350-353 gebruik om ook hun gebied over Toxandria uit te breiden. Hierdoor hadden zij het verdrag, dat zij vermoedelijk omstreeks 341 met de Romeinen hadden gesloten, gebroken. Het verdrag werd niet vernieuwd. Wel mochten zij zich blijvend in Toxandria vestigen. In 360 wordt Julianus keizer. Op een inscriptie uit het jaar 361 /2 wordt hij wegens zijn successen in de strijd tegen de invallers met de eretitels Germanicus Alamanicus Francicus vereerd. In 363 sneuvelt Julianus echter in de strijd tegen de Perzen.
Het werk van keizer Julianus hield niet lang stand. Kort na zijn dood begonnen de invasies opnieuw en de toestand in onze gewesten verslechterde aanzienlijk. Het laatste kwart van de vierde eeuw was een moeilijke tijd. Interne moeilijkheden verzwakten verder de Romeinse macht in Gallië. De invallen verergerden deze toestand in hoge mate. Niettemin slaagde het Romeinse bestuur er telkens in zich te herstellen. Hiervoor deed het wel een beroep op ‘buitenlandse’ officieren. Zo kon de Frankische generaal Arbogastus de grenzen van Noord-Gallië herstellen. In 406 vond de catastrofe van de St.-Sylvesternacht plaats. Bij massale invallen van Germanen, Vandalen, Sueven en Burgonden werd de Rijngrens bij Mainz doorbroken en werden grote delen van het Romeinse grondgebied door binnendringende stammen overstroomd. Keulen en Trier ontsnapten wel aan de totale verwoesting. Maar de Romeinse troepen waren te onmachtig om de moordende benden tegen te houden. In 410 veroverde Alaric Rome. Na deze invasies kon de Romeinse macht zich niet meer herstellen.
In het noorden van Gallië groeide tijdens de vijfde eeuw langzaam de macht van de Franken. Zij werden stilaan de belangrijkste factor in Gallië. En hoewel Germaanse vorsten hun diensten aan Rome bleven aanbieden, gingen zij steeds gemakkelijker een onafhankelijke positie innemen. Een mooi voorbeeld hiervan is Childeric, Frankisch koning en tegelijk Romeins officier. Zijn opvolger Clovis bouwde het Frankische rijk uit tot een ware grootmacht. Childeric was hiervan echter wel de wegvoorbereider. In de Frankische sagen gold hij als de dapperste krijger van zijn tijd. In 481 of 482 stierf Childeric. Zijn graf, uitzonderlijk door de rijkdom ervan, werd in 1653 te Doornik ontdekt. Inmiddels had Odoaker in 476 de macht van Romulus Augustulus, de laatste keizer van Rome, overgenomen. De val van het West Romeinse Rijk was een feit. Een nieuw tijdperk kon beginnen.
| |
2. Beelden van strijd en macht
De Romeinse vrede... ze lijkt niet echt aanwezig in de laat-Romeinse keizerlijke ‘communicatie’ in vergelijking met bijvoorbeeld deze van Augustus. Literatuur, architectuur, epigrafische teksten en munten ondersteunden de ideologie van de eerste keizer en zijn politieke programma. Keizer Augustus droeg via alle media die hem ter beschikking stonden een ware vredesideologie uit, weliswaar gesteund op de macht en de kracht van het Romeinse leger. De Res gestae divi
| |
| |
Augusti, de Ara Pacis en de Marstempel op het forum van Augustus droegen helder en duidelijk de kern van de boodschap uit: de keizer was de garantie voor vrede, rust en overvloed. Wanneer sedert de tweede helft van de tweede eeuw de druk van barbaarse volkeren op de rijksgrenzen geleidelijk aan toeneemt, zien wij dat tegelijk een andere boodschap wordt verspreid. De triomfzuil van Marcus Aurelius op de Piazza Colonna te Rome herdenkt de strijd tegen en de overwinning op de Germaanse stammen aan de Donau. De Romeinen worden nog steeds als superieure militairen afgebeeld. De barbaren zijn doorgaans naakt en herkenbaar door hun lange haren en halsbanden. Maar anders dan bij voorbeeld op de zuil van Trajanus lijkt hier de aandacht voor de gruwelen van de oorlog een veel grotere rol te spelen. De onthoofding van Germaanse gevangenen is geen triomf, maar een weergave van menselijke wreedheid. Het is trouwens opmerkelijk op hoevele sarcofagen beelden van oorlog voorkomen. Dit is misschien het gevolg van de toegenomen militaire activiteit aan de Romeinse grenzen.
■ Sarcofaag van de Via Tiburtina in Rome (Rome, Museo Nazionale)
■ Triomfzuil van Marcus Aurelius, Rome, Piazza Colonna
Eén van de meest treffende voorbeelden hiervan is de sarcofaag van de Via Tiburtina te Rome die dateert van omstreeks 190 n.C.. De veldheer stormt te midden van het gevecht op de vijand in. Het beeld is vol geweld en wreedheid. De expressie op de gezichten suggereert emotie en angst. De oorlog roept een gevoel van onbehagen op. Iets meer dan een halve eeuw later werd de schitterende Ludovisi-sarcofaag gebeeldhouwd. Deze imposante grafkist beeldt een veldslag tussen Romeinen en Germaanse barbaren uit. Centraal in het strijdgewoel vuurt de veldheer hoog te paard zijn troepen aan. De chaos van de strijd wordt opgeroepen door verwrongen bewegingen en emotionele gelaatsuitdrukkingen van stervende barbaren die de dood in ogen zien. Het zijn beelden afkomstig uit een tijdperk van oorlog en onzekerheid.
Halverwege de derde eeuw slaagde geen enkele keizer er nog in om zonder militaire steun zichzelf te handhaven. Het is de periode van de soldatenkeizers. Hun regeringen duurden kort en eindigden vaak gewelddadig. Aan de rijksgrenzen braken ondertussen voortdurend conflicten uit met de barbaarse naburen. Ook de Rijngrens en daarachter onze contreien kregen hun deel in deze ellende. Er bestond geen enkele politieke stabiliteit, en dus ook nauwelijks interesse voor kunst en voor het verfraaien van steden. Er werd nauwelijks gebouwd en de kunstproductie stelde met uitzondering
| |
| |
■ Porfieren beeldengroep van de tetrarchen Venetië, San Marco
van het portret en sarcofagen ook niet veel voor. Temidden van die chaos dus stond de keizer, doorgaans een ruwe militair, die ook als dusdanig werd uitgebeeld. Scherp gegroefde gelaatsuitdrukkingen waren tekenend voor het realisme van deze periode, voor de vastberaden gevoelloosheid ook van deze lieden die noodgedwongen vooral met het veilig stellen van de eigen wankele positie bezig waren. Sedert het einde van de derde eeuw echter werd de keizer in porfier gebeeldhouwd. Met de regering van Diocletianus (284-305) werd getracht aan de chaos het hoofd te bieden. De boodschap van monumentale bouwwerken en beelden was er een van stabiele macht. Dit vertaalde zich in helderheid, uniformiteit, eenvoud en afstandelijkheid, uitdrukking van keizerlijke ideologie. Eén van de mooiste voorbeelden hiervan is de porfieren beeldengroep van de tetrarchen ingemetseld in de San Marco te Venetië. Deze beeldengoep in donkerrode Egyptische purpersteen, die uitsluitend was voorbehouden voor de keizers, is gekenmerkt door een ver doorgevoerde stilering die de opvatting over het ambt van de keizer perfect uitdrukt. Niet de man die het bekleedt,
■ Basilica van Constantijn Trier
maar het ambt is belangrijk. Vandaar dat deze groep zo veel aandacht schenkt aan de boodschap van gelijkheid en eendracht. Macht en stabiliteit is de boodschap die de kunst van het Dominaat wil uitdragen. Die stabiliteit is de voorwaarde voor orde en rust. Een schitterend voorbeeld hiervan in onze contreien is de Basilica Constantiniana in Trier. Keizer Constantijn liet deze circa 310 bouwen als onderdeel van het keizerlijke paleis enige tijd nadat Trier de noordelijkste hoofdstad van het Romeinse Rijk was geworden. De magistrale ruimte diende wellicht als keizerlijke audiëntieruimte. Op de bezoeker die deze imposante zaal binnentrad en in de verre absis de keizer zag tronen moet dit een onuitwisbare indruk van majesteit hebben gemaakt. Met de porfieren sarcofaag van Constantia, de dochter van Constantijn, wordt een bijkomende dimensie toegevoegd. Hier vloeien heidense en christelijke motieven in elkaar over. De voorstelling van krullende wijnranken, cupido's die druiven persen, pauwen en schapen, vinden evenzeer een plaats in een traditie die teruggaat op een uitbeelding van vrede, rust en welvaart in het Romeinse rijk als in de nieuwe beeldentaal van het rechtgeaarde christelijke geloof. De symboliek van het idyllische landleven voor de ‘vrede’ zagen wij voor het eerst verschijnen op de Ara Pacis. Nu wordt het na zo lange tijd van geweld en onrust opnieuw opgenomen.
Wanneer wij de laat-Romeinse munten in dit verhaal betrekken, wordt het beeld van de officiële communicatie wel duidelijker. Op de keerzijde van de munten zien wij geregeld boodschappen verschijnen die zowel te maken hebben met de strijd aan de rijksgrenzen als met de zege-ideologie van de keizers. Enkele voorbeelden maken dit onmiddellijk duidelijk. Op geregelde tijdstippen worden overwinningen op de Germanen gecommuniceerd. Een munt van Marcus Aurelius van het jaar 177 verwijst naar de overwinningen van de keizer-filosoof op de Germanen - ‘DE GERMANIS’. Eén van zijn officiële eretitels op dat ogenblik is GERM(anicus), overwinnaar van de Germanen. Op de keerzijde staan de buitgemaakte wapens van de vijand, op een hoop verzameld, afgebeeld. Geregeld verschijnt de boodschap VICTORIA GERMANICA op de keerzijde. Dit is onder meer het
| |
| |
geval op sestertius van Maximinus Thrax (236) en een antoninianus van Probus (278). De sestertius van Maximinus Thrax vermeldt voor de naam en de titulatuur van de keizer ‘MAXIMINVS PIVS AVG(ustus) GERM(anicus)’. Op de keerzijde staat de godin Victoria. Aan haar voeten zit een geboeide Germaanse gevangene. De munt herdenkt de succesvolle campagnes die Maximinus Thrax voerde tegen de Germanen in 235-236.
Het succes van deze campagnes was voor de keizer van essentieel belang om zich de loyauteit van de legioenen te verzekeren. Zij vormden immers de basis van zijn macht ten overstaan van de senaat waarvan hij volledig vervreemd was. Op de antoninianus van Probus zitten twee gevangen genomen Germanen voorovergebogen aan de voet van een tropaeum. Deze munt werd geslagen naar aanleiding van de overwinning van de keizer in 278 op de Alemannen, de Burgundi en de Vandalen aan de Rijn. Een aantal van dergelijke munten werd onder meer in Lyon geslagen. Dit was bijvoorbeeld zo voor de antoninianus van Carus (282-283) en de antoninianus van Carinus (283-285). Op de keerzijde staat de godin Victoria met aan haar voeten een gevangene. Als legende lezen wij VICTORIA AVGG(ustorum), de overwinning van de Augusti. Deze munten werden vermoedelijk geslagen naar aanleiding van de overwinningen van de beide keizers op de Germaanse stammen in Pannonië. Het resultaat van deze acties was de PAX AVG(usta), de vrede van de keizer. Carausius droeg deze boodschap meermaals uit. De godin Pax wordt afgebeeld met een olijftak in de rechterhand en een scepter in de linker. Maar de politieke context van zijn communicatie had waarschijnlijk minder te maken met de Germaanse dreiging. Carausius, een Menapiër van geboorte, werd commandant van een vloot die haar thuishaven in het Engelse Kanaal had. In die hoedanigheid was hij belast met de bescherming van de kusten tegen Frankische en Saksische piraten. Na verloop van tijd riep hij zichzelf tot keizer uit en kreeg daarin de steun van de drie Romeinse legioenen in Brittannië, en één in Gallië. Het resultaat was SAECVLI FELICITA(s), waarmee de voorspoed van de tijd wordt aangegeven. Naar gelang de klemtonen die de keizer wilde leggen, komen op de keerzijde van de munten nog andere boodschappen voor: VBERITAS
AVG(usta) of overvloed op een antoninianus van Quintillus (270 n.C.), SECVRITAS REIPVBLI-CAE met de afbeelding van een Victoria op een koperen munt van Valens (367-378) of GLORIA ROMANORVM op een centenionalis van Magnentius (350-353). De boodschap is erg duidelijk: voorspoed, overvloed, veiligheid en roem. De legenden op de munten expliciteren de beelden die deze boodschap uitdragen. Eigenlijk presenteren de keizers zich hier op een wijze die ook in volle pax Romana niet zou hebben misstaan.
De laat-Romeinse beeldentaal verwijst dus naar een welbepaalde idee van vrede die wordt gekarakteriseerd door stabiliteit, veiligheid, voorspoed en overvloed. Deze vrede is niet vrijblijvend, maar staat in duidelijke relatie tot een militaire macht met de keizer aan het hoofd. Op die wijze is de keizer, die dominus was, de voorwaarde voor orde en voorspoed. De geschiedenis leert ons echter dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de boodschap en een werkelijkheid waarin onrust en geweld een belangrijke plaats innemen. Dat komt onder meer via de sarcofagen tot uiting. Ondanks het feit dat de Romeinen als overwinnaars uit het strijdperk treden, bekruipt de toeschouwer een gevoel van onbehagen, veroorzaakt door het leed van de overwonnenen. De vrede wordt niet zonder smart gerealiseerd.
| |
3. Vredescommunicatie tijdens de vierde eeuw
Stemt dit beeld van de vrede ook overeen met de literaire nalatenschap, met de literatoren, de historici en de panegyrici? Omstreeks 371 schreef Ausonius (ca. 310-ca. 395), gevierd leraar en dichter, zijn lied van de Moezel. Nadat hij zowat dertig jaar aan de universiteit van Bordeaux had gedoceerd, werd hij rond 365 naar Trier geroepen om er de leraar te worden van de jonge Gratianus. In zijn Mosella bezingt de auteur de rivier die stroomt langs Augusta Treverorum, toen de hoofdplaats van het bestuursdistrict van de Treveri en tegelijk keizersresidentie. De stad had haar welvaart onder meer te danken aan de visrijke en drukbevaren Moezel. Op de hellingen langs de rivier strekten zich, net als nu, de weidse wijngaarden uit waar tussen rijke aristocraten hun luxueuze villa's bouwden. De wijngaarden en de villa's, de visvangst en de handel zijn de grote thema's van dit gedicht. Het werkje heeft geen propagandistische bedoeling en het was zeker geen lofzang op de keizer. Het is ‘slechts’ een doorvoelde lofzang van de Moezel, die schitterende rivier die zo veel goeds schenkt. Het gedicht is geen weerspiegeling van de werkelijkheid.
De gebeurtenissen van de derde eeuw waren ook in de regio rond Trier te dramatisch geweest. Maar de onbevooroordeelde lezer wordt ingenomen door een gevoel van rust en welvaart die deze tekst uitstraalt, door het idealiserende portret van het platteland en de uitvoerige beschrijving van de schitterende villa's. Dit neemt echter niet weg dat nog recente gebeurtenissen in de tekst opduiken. De volgende passage is in dat licht erg belangrijk:
Spreid nu je blauwe bochten, Rijn, wijd open, je glasgroen feestgewaad, maak plaats vrij voor je nieuw water, want een broederstroom zal jou doen zwellen. En zijn schat ligt niet in louter golven. Want hij komt van bij de wallen van de keizerlijke stad (Trier), hij zag van zoon en vader de gedeelde triomfen na hun zege op de vijand nabij de Neckar en bij Ladenburg en bij de Donaubron, die in Latijnse kronieken onbekend bleef. Dit bericht van overweldigende wapenfeiten heeft jou zojuist bereikt. Snel voert de Moezel een ander aan, steeds nieuwe lauweren. Vloei samen verder als een tweelingstroom en stort u in de purperen zee. Vrees niet, jij, heerlijk schone Rijn, de mindere te lijken: afgunst is een gastvriend vreemd. In eeuwigheid geniet je naam en faam: geen zorg daarom, neem vaderlijkje broer op. Je bedding, rijk aan water, rijk aan nimfen, vrijgevig voor jezelf en voor de Moezel, zal na zijn splitsing tussen zijn twee armen je waters ruimte geven en hen langs gedeelde banen dooreen rij van monden in zee doen vloeien. En je kracht zal groeien, waarvoor de Franken en Chamaven en Germanen beven: dan word jij beschouwd als echte grens.
| |
| |
De tekst heeft enige uitleg nodig. Met de gedeelde triomfen van de zoon en de vader verwijst Ausonius naar de overwinning van Valentinianus op de Alamannen in 368. Tijdens deze campagne werd de keizer vergezeld door de jonge Gratianus die hij in 367 tot medekeizer had benoemd. Reeds sedert 365 waren er in Gallië en aan de bovenloop van de Rijn conflicten met de Alamannen. Militaire actie ondersteunde diplomatieke initiatieven. Maar ondanks alle inspanningen slaagde Valentinianus er niet meer in de grens tot aan de Neckar te verzekeren. Wel kon hij de Rijngrens beveiligen en versterken en een omvattende reorganisatie van de grensverdediging doorvoeren. De verwijzing naar de keizerlijke triomfen in dit lied is daarom niet onbelangrijk. Het thema van rust en welvaart wordt erg pertinent gerelateerd aan de militaire acties van de keizer. Maar er is meer. De twee laatste verzen brengen een veilige grens in verband met vrees. Wanneer de Franken, Chamaven en Germanen beven, dan zal de Rijn een echte grens zijn.
De voorwaarde voor vrede is dus vrees. Dit lied staat niet alleen. Dezelfde gedachte vinden wij ook terug bij de historicus Ammianus Marcellinus (ca. 330-ca. 395). In zijn Romeinse geschiedenis, waarvan de bewaarde delen de jaren 353 tot 378 omvatten, brengt Ammianus Marcellinus verslag uit van de verwezenlijkingen van Julianus. Nadat Julianus de Alamannen had bewongen, besloot hij naar Keulen op te rukken. Deze stad was net voor zijn aankomst in Gallië verwoest. De geschiedenis gaat dan als volgt:
Na Agrippina binnengerukt te zijn is hij, Julianus, niet daarvandaan gegaan, voordat hij de vrede verzekerde door de vorsten der Franken vrees in te boezemen.
Wanneer wij deze passage lezen, is het goed te weten dat Ammianus Marcellinus grote bewondering had voor Julianus. De historicus bekleedde verantwoordelijke functies in het leger en hij had Julianus wellicht reeds in Gallië ontmoet waar de jonge Caesar in opdracht van keizer Constantius II met succes tegen de Alamannen streed.
Hij had een hoge opvatting van het keizerschap en Julianus was voor hem het type van de ideale keizer. Bovendien kende hij groot militair succes door de herovering van Keulen op de Franken. Naar dit succes verwijst de hoger geciteerde tekst. Voor ons exposé is vooral de opmerking belangrijk dat de vrede wordt verzekerd door het inboezemen van vrees. Hoewel Ammianus Marcellinus als een ernstig historiograaf doorgaat, vertolkt hij hierin een uitgesproken Romeins standpunt.
De idee van de vrede zien wij vrij geregeld opduiken bij de ‘Panegyrici Latini’. Deze naam is gegeven aan een verzameling van twaalf lofredes op Romeinse keizers van het einde van de derde en van de vierde eeuw. De auteurs, vaak onbekend gebleven, waren voornamelijk van Gallische origine. Als historische bron moeten de panegyrici met de grootste omzichtigheid worden benaderd. Deze redevoeringen bieden immers een mooie doorsnede van propaganda ten gunste van de keizer. Maar dat wil tegelijk zeggen dat zij om die reden juist voor ons onderwerp zo interessant zijn. De idee van de vrede wordt geplaatst tegenover de onlusten die de geprezen keizer bedwongen heeft. Die onlusten van de derde eeuw hadden er voor gezorgd dat in grote delen van Gallië landbouwwinningen verwoest waren en akkers braak waren komen te liggen. De archeologische opgravingen van dergelijke landbouwdomeinen spreken voor zich. Het verwondert daarom niet dat het terug in cultuur brengen van deze braakliggende landbouwdomeinen één van de weerkerende themata was van de panegyrici. Enkele voorbeelden kunnen hier volstaan. Het eerste citaat is afkomstig uit een lofrede ten gunste van Constantius Augustus en werd gehouden op 1 maart 297.
‘Door uw overwinningen, onoverwinnelijke Caesar, bloeit al wat onbewoond is in het gebied van Amiens, Bayeux, Troyes en Langres weer op, doordat de barbaar daar als boer werkt.’......... ‘Door uw macht, Augustus Maximianus, heeft de Frank de braakliggende akkers bebouwd, zo groent nu weer opnieuw door uw overwinningen, Caesar Constantius, al het land dat dun bevolkt was door boeren uit den vreemde’.
Enkele kernbegrippen zijn in deze tekst belangrijk. Op de eerste plaats zijn dit de overwinning en macht van de keizer. Hierdoor is het mogelijk geworden dat braakliggende landerijen weer worden bewoond en bewerkt. Het land wordt zo opnieuw vruchtbaar. In feite sluit deze tekst aan bij de bucolische beeldensymboliek. Wijnranken, vruchtbaarheid en overvloed staan symbool voor vrede. Dezelfde thematiek komen wij ook tegen in de volgende lofrede voor Constantius Augustus van 310.
‘Wat zal ik nog eens spreken over stammen diep uit Francia, die weggesleept zijn, nu niet meer uit die streken, die de Romeinen vroeger binnen waren gevallen, maar uit hun oorspronkelijke, eigen gebieden, van de uiterste kusten van het barbarenland, om neergezet te worden in verlaten streken van Gallië en om de vrede van het Romeinse Rijk door hun arbeid te bevorderen’.
Maar deze passage gaat nog een beetje verder. Het werk op het land en de opbrengsten ervan worden expliciet met de vrede in verband gebracht. Stammen worden uit hun woongebieden weggesleept en geknecht om in Gallië verlaten streken te bevolken, er de landerijen te bewerken en zo de vrede van het Romeinse Rijk te bewerkstelligen. Dat vrede en voldoende voedsel nauw samengaan is eigenlijk een belangrijke gedachte die in deze teksten aanwezig is. Mensen die over onvoldoende voedsel beschikken zijn een onzekere factor en bedreigen rust en veiligheid. Maar uiteindelijk kunnen wij toch enkel besluiten dat de voorwaarde voor vrede vooral ligt in angst en vrees. De lofrede ter ere van Maximianus Augustus, die Mamertinus hield in 291, sluit voor wat dat betreft ook nauw aan bij de hoger geciteerde passage uit Ammianus Marcellinus. Dit blijkt uit de volgende passage:
Ook wat geschied is uit ontzag voor Uw wapenen, als het ware resultaat van Uw oorlogvoeren, ga ik voorbij, n.l. het feit dat de Franken met hun koning (Gennobaudes) kwamen om vrede vragen.
| |
| |
De voorwaarde voor vrede is ontzag voor de wapens van de keizerlijke troepen, van het Romeinse leger. Dit ontzag is een direct gevolg of beter nog het resultaat van militaire actie tijdens de oorlog. In feite is dit een erg imperialistische gedachte. De zegevierende Romeinse keizer legt immers de voorwaarden voor de vrede op. Vrede wordt gerealiseerd vanuit (militaire) macht. Het is erg opvallend hoe nauw deze idee aanleunt bij de Augusteïsche communicatie over oorlog en vrede. De dreiging van dat machtige Romeinse leger zet zoveel jaren later de Frankische vijand er toe aan om over vrede te onderhandelen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Libanius in een rede voor Constantius en Constans van 348/9 de vrede koppelt aan de figuur van de keizer:
De stammen van de Franken deden talrijke aanvallen en voordat de eerste troep voldoende teruggeslagen was, viel een tweede troep aan. Maar ook deze aanvallen moesten eens ophouden, hun onrust zou bedaren, immers de keizer verscheen, die hun onblusbare begeerte naar strijd deed verkeren in een verlangen naar vrede, alleen doordat hij toonde, dat zijn eigen strijdlust groter was dan die van hen. Dus wachtten zij zich ervoor slaags te raken, maar het ontzag voor hem kon het resultaat van een oorlog bewerken; niet hieven zij hun handen meer op om speren te slingeren, maar zij strekten hun handen uit, smekende om een vrede. In de persoon van de keizer worden al de gedachten rond vrede samengebracht: ontzag, macht, militaire daadkracht. Alleen reeds het feit dat de keizer toonde dat zijn strijdlust groter was, deed de vijand om vrede smeken. De keizer persoonlijk herstelt de vrede te land en ter zee. Dit betekent ondertussen niet dat de vrede ook werkelijkheid was. De waarheid is in deze lofredes soms ver weg. Het midden van de vierde eeuw was zeker in onze contreien één van de woeligste periodes uit de Romeinse geschiedenis met legeropstanden en Germaanse invallen. Het archeologisch onderzoek toont dit trouwens duidelijk aan.
In dezelfde redevoering van Libanius wordt aan het begrip vrede nog een dimensie toegevoegd. Het is een erg verhelderende passage die veel zegt over het Romeinse wereldbeeld:
Zij (de Franken) hebben van ons heersers gekregen, als het ware opzichters over hun doen en laten. Hun dierlijke woede afleggend, hebben zij menselijke rede aangenomen, hun ongebonden begeerte laten varen en de trouw aan een eenmaal afgelegde eed op prijs leren stellen. Maar zeker zijn zij verheugd geweest over de rust, daar de noodzaak tot oorlog door de bezworen verdragen was verdwenen.
In deze tekst vertolkt de redenaar een duidelijk Romeins standpunt. Vrede en rust komen tot stand wanneer men de dierlijke woede en begeerte aflegt en de menselijke rede laat zegevieren. De menselijke rede houdt in dat men trouw is aan verdragen en eden en dat op de instandhouding ervan controle wordt uitgeoefend. Deze verdragen en controle worden opgelegd door Rome. Dit blijkt duidelijk uit de tekst. In feite zegt deze tekst niets meer dan dat er enkel vrede kan zijn indien men de Romeinse wereldorde aanvaardt. In het licht van de huidige internationale situatie is deze idee verrassend actueel. Vrede is enkel een opgelegde vrede volgens de spelregels van de machtigste.
| |
Besluit
Wanneer de dichter Claudianus in 399 het consulaat van Stilicho bezingt, dan geeft hij als het ware een synthese van de laat-Romeinse wereldorde:
Gij (Stilicho) dwingt de volken aan de Rijn rustig te zijn, zo, dat de Saliër reeds de landen bewerkt en de Sygamber het zwaard omsmeedt en kromt tot sikkel en de reiziger, als hij de oevers ziet, niet weet, welke oever Romeins is, zodat reeds de bewoners van Belgica hun vee weiden over de stroom zonder dat de Chauken zich vertoornen en de kudden uit Gallië de bergen van de Franken doorzwerven, dwars over de Elbe.
Deze tekst is een schitterend voorbeeld van de laat-Romeinse ideologie en propaganda. Claudianus was de gunsteling van Flavius Stilicho, één van de machtigste mannen aan het hof van keizer Honorius. Hij was de laatste echt klassieke dichter en zijn werk is een belangrijke bron voor de geschiedschrijving van de vierde en vijfde eeuw. Aan het keizerlijke hof bezong hij als hofdichter, poeta laureatus, in breedvoerige verzen de res gestae van zijn beschermers Honorius en Stilicho terwijl hij in polemische gedichten afrekende met hun persoonlijke tegenstanders. Maar propaganda kan ook als een zeepbel uit elkaar spatten. Nog geen 10 jaar later, tijdens de Sylvesternacht van 406, werd de Rijngrens door binnenvallende stammen doorbroken. Zo er al iets restte van de vrede, dan was die illusie nu volledig weg.
|
|