| |
| |
| |
Samenstelling Geert Swaenepoel
Bibliotheek
Filosofie en religie
Jan Knops (red.)
Living, Reflecties over diversiteit en identiteit, Mens & Cultuur Uitgevers, Gent, 2006, 148 p. € 20
Fotografe Karin Borghouts ging op bezoek bij vierentwintig Brusselse families van diverse etnische origine. Telkens nam ze een foto van hun living. Samen met enkele citaten van kinderen over geluk, vriendschap en dood illustreren de foto's de ‘way of living’ van deze gezinnen. ‘Toon me waar je woont en ik zal je zeggen wie je bent’. De identiteit van de bewoners kan afgelezen worden aan de inrichting van hun interieur. Niet alleen de dominante aanwezigheid van het tv-toestel valt op, maar evenzeer het feit dat huiskamers overwegend op elkaar lijken. Elke huiskamer is een variatie op een andere huiskamer. Daardoor komen ze niet vreemd, maar vertrouwd over. Het verschil in culturen wordt grotendeels geneutraliseerd. ‘Wat in het ene interieur tekenen zijn van een bepaalde herkomst, zijn in het andere interieur herinneringen aan bepaalde omzwervingen. Zo kan een Marokkaanse waterpijp zowel een teken zijn van het eigene als van het vreemde,’ schrijft filosoof Dieter Lesage. In tijden van polarisatie en provocatie is dit drietalig boek een eigenzinnige manier om te werken aan een leefbare en tolerante multiculturele samenleving. Er bestaan geen vreemdelingen, alleen mensen die elkaar nog niet ontmoet hebben. Deze reflecties over diversiteit en identiteit onder leiding van Jan Knops dragen alvast bij tot de ontmoeting tussen mensen en culturen.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Patricia de Martelaere
Taoïsme, De weg om niet te volgen. Ambo, Amsterdam, 2006, 175 p. € 16,95
Het taoïsme is een van de hoofdstromingen van de klassieke Chinese filosofie. Maar wordt het ook begrepen? De prachtige, poëtische en vaak paradoxale teksten hebben aanleiding gegeven tot tal van interpretaties. Patricia de Martelaere doet alvast haar uiterste best om het taoïsme begrijpbaar te maken voor de buitenstaander aan de hand van concrete tekstfragmenten. Het taoïsme is geen theoretische filosofie, maar een praktische levenshouding waarbij het lichaam uitdrukkelijk centraal staat. Om thuis te komen in deze leer zijn zowel een kennis van de Chinese taal, cultuur en geneeskunde als een grondige vertrouwdheid met de filosofie vereist. Bovendien komt de waarheid van het taoïsme pas aan het licht in het beoefenen ervan. Voor westerlingen blijft dit alles een exotisch terrein waarin we nooit echt thuis zullen zijn. Het is en blijft Chinees, letterlijk en figuurlijk. Loont het dan wel de moeite om zich hierin te verdiepen? Daarop antwoordt deze vlotte schrijfster en filosofe: ‘Begrijpen we onze eigen Plato of Herakleitos dan zo goed? Om nog maar over onze hedendaagse Lacan en Derrida te zwijgen. We kunnen het maar proberen’. Zoals de dalai lama adviseert, zou iedereen beter bij zijn eigen (mystieke) traditie blijven en die leren doorgronden. Voor de westerling is de oosterse wijsheid een weg om niet te volgen.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
Dagmar Eichberger, red.
Dames met Klasse. Margareta van York | Margareta van Oostenrijk.
Davidsfonds, Leuven, 2005, 368p. € 49,5
Op het einde van de vijftiende eeuw en tijdens het begin van de zestiende eeuw was de stad Mechelen de uitvalsbasis van de werksfeer en van het hof van Margareta van York en Margareta van Oostenrijk. De Dijlestad was toen de zetel van het bestuur van respectievelijk de Bourgondische en Habsburgse Nederlanden. In het kielzog van de politieke macht trokken ook vele kunstenaars naar de vorstelijke residentie, met een hoogstaande ambachtelijke productie in Mechelen tot gevolg. Beide vorstinnen die een halve eeuw lang een stempel drukten op de stad, waren de protagonistes van een tentoonstelling die in de herfst van 2005 (17 sept.-18 dec.) in het gerenoveerde brouwgebouw Lamottm te Mechelen liep en een onderdeel vormde van het evenement ‘Mechelen 2005. Stad in vrouwenhanden’. Hoofddoelstelling van deze tentoonstelling was het ontdekken van het cultureel belang van deze opmerkelijke dames die leefden op het snijvlak van de middeleeuwen en de renaissance. Vooral de wijze waarop zij hun vrouw-zijn konden handhaven in de doorgaans door mannen gedomineerde wereld van politieke macht, diplomatie en lobbywerk stond centraal. Deze publicatie verscheen naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling en is bedoeld als een catalogus-handboek. De redactie was in handen van Dagmar Eichberger, een Duitse kunsthistorica en deskundige m.b.t. Margareta van Oostenrijk, die ook de wetenschappelijke coördinatie van de tentoonstelling voor haar rekening nam. Enerzijds omvat dit boek 150 korte notities die aan afzonderlijke tentoongestelde objecten zijn gewijd, anderzijds zijn er 16 langere bijdragen, die net zoals de tentoonstelling zelf gerangschikt werden volgens een vijftal thema's, nl. Mechelen, stad in vrouwenhanden; familie, diplomatie en dynastieke banden; vrouwenzaken en rolmodellen; vrouwen, religie en geletterdheid,
en tenslotte verzamelen als kunst en de wonderen van de wereld. Voor de notities en de essays tekenden in totaal meer dan 40 auteurs, stuk voor stuk uitgelezen specialisten ter zake. De teksten bieden een intrigerend, gevarieerd en rijk gestoffeerd beeld van de leefwereld van de twee vorstinnen. De royale illustraties in kleur en de piekfijn verzorgde uitgave door het Davidsfonds maken van deze publicatie een vorstelijk boek.
[Brigitte Meijns]
| |
Michel Roscam Abbing
Rembrandt. Leven en werk van de grootste schilder aller tijden, Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht, 2006, 64 p. €42,50
Dat er tijdens het Rembrandtjaar een uitzonderlijk aantal wetenschappelijke werken, catalogi en handige gidsen over Rembrandt, zijn oeuvre en zijn omgeving verschijnen, wekt geen verwondering. Een feestjaar zorgt daar telkens voor. De uitgave die hier wordt aangehaald, springt zeker qua vormgeving en rariteit uit de band. Dit boek van de Rembrandt-kenner dr. Michel Roscam Abbing, die al meer dan twintig jaar over deze kunstenaar publiceert, is in feite een vertaling uit het Engels. Het interessante van dit boek is niet dat het spectaculaire nieuwe gegevens over de Hollandse schilder bevat, dat het vlot leesbaar is of dat zijn werk vanuit een andere invalshoek wordt toegelicht, wel in de presentatie. Op diverse plaatsen in deze rijkelijk en fraai geïllustreerde uitgave werden namelijk losse bladen of dito boekjes in het juiste formaat toegevoegd als bijlage. Het gaat om originele documenten, waaronder rekeningen, inventarissen of de achterkant van één van zijn etsen, die als het ware letterlijk werden gekopieerd en die zorgen voor het nodige bewijsmateriaal bij de tekst. Achteraan werd een hertaling van die zeventiende-eeuwse documenten afgedrukt. Ze werden in papieren mapjes, omslagen of speciaal gemaakte gleuven ingestoken. Een foedraal voor dit boek is aldus geen overbodige luxe. Per twee bladzijden behandelt auteur Michel Roscam Abbing, die in Amsterdam woont, een bepaalde onderwerp hoofdzakelijk in chronologische volgorde. Zowel biografische thema's, bespreking van bepaalde schilderijen of elementen uit zijn omgeving, zoals zijn (rariteiten)verzameling, komen hier aan bod. Korte en verhelderende kadertekstjes smukken het geheel verder. Het werd een aangenaam lees- en kijkboek.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Mark Heiremans
Art Ceramics. Pioneers in Flanders 1938-1978. Arnoldsche Art Publishers, Stuttgart, 2006, 182 p. € 45
Naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Joost Marechal -Perignem - Amphora’ in het Gentse Museum voor Design (28 april - 25 juni 2006) schreef Mark Heiremans een grondige, in het Engels gestelde studie over de pioniers in Vlaanderen op het gebied van de keramiekkunst. Zoals de expositie is het boek in drie delen opgebouwd, waarin achtereenvolgens het oeuvre van Joost Maréchal, de vernieuwende impulsen die uitgingen van het atelier Perignem Amphora in Beernem en de hoge creativiteit van Rogier Vandeweghe en het door hem geleide keramische centrum in Sint-Andries bij Brugge uitgebreid en deskundig geanalyseerd worden. Als glaskunstenaar begon Maréchal te experimenteren met glazuren en startte hij van 1937 of 1938 af een keramiekproductie. Tijdens de jaren vijftig en zestig ontpopte hij zich als een belangrijk vernieuwer die o.m. de gebroeders Vandeweghe impulsen gaf. In hun in 1947 opgerichte werkplaats Perignem greep een interessante ontwikkeling plaats die de auteur stap voor stap volgt. Veel aandacht schenkt hij ook aan de talrijke medewerkers die er kwamen werken en vakkennis opdoen. In 1956 begon Rogier Vandeweghe met zijn vrouw Mirana Pyck een eigen bedrijf. Het groeide weldra uit tot een belangrijk centrum, eerst Amphora (1960-1964), dan Amphora-Finippon (1964-1997) genoemd. De hoge kwaliteit van Vandeweghes objecten vond toen internationale weerklank; b.v. de Premio Faenza, hem in 1964 in de Italiaanse stad verleend, was nooit eerder aan een Belgische deelnemer toegekend geworden. Vreemd is dat in de nochtans erg omvangrijke bibliografie het standaardwerk Keramiek in Vlaanderen. Hedendaagse keramisten en hun werk (Lannoo, 1986, 160 blz.) niet wordt vermeld. Des te vreemder is dit, omdat de conservator van het Museum voor design, Lieven Daenens, aan het prestigieuze Lannooboek heeft meegewerkt. Een ernstige omissie van de auteur in een overigens bijzonder gedegen studie.
[Jaak Fontier]
| |
Piet Boyens
Valerius de Saedeleer. De tuin der afwezigen. Lannoo, Tielt, 2006, 192 p. € 30
Naar aanleiding van de retrospectieve Valerius de Saedeleer, die tussen 23 september en 26 november 2006 in het Museum van Deinze en de Leiestreek in Deinze liep, werd voor het eerst een grondige monografie over deze kunstenaar gepubliceerd door een specialist ter zake: Piet Boyens. Valerius de Saedeleer is afkomstig uit Aalst, volgde les aan de academie van Gent en ontdekte net zoals vele anderen toen het pittoreske dorp Sint-Martens-Latem. Daar ontmoette hij verschillende kunstenaars en wordt aldus gerekend tot de eerste Latemse groep. Over de meeste van die schilders en beeldhouwers verscheen intussen een monografie. Nu dus ook over Valerius de Saedeleer. Iedereen kent hem terecht als de grote Vlaamse landschapsschilder uit
| |
| |
het eerste kwart van de twintigste eeuw. Zijn oeuvre evolueerde van impressionistisch naar een sterk uitgezuiverd beeld met grote technische bagage. Hij bouwde zijn schilderijen zorgvuldig op, laag na laag, minutieus uitgewerkt in ontelbare nuances. Ze zijn steeds mensenloos. Juist die stilte roept een spirituele geladenheid op. Ook het golvende landschap in de omgeving van Tiegem, waar hij vervolgens verbleef, of dit van Wales, waarnaar hij tijdens de Eerste Wereldoorlog vluchtte, evenals de weidse heuvels rond Etikhove, waar hij uiteindelijk ging wonen, zette De Saedeleer met veel kracht op doek. Een schilderachtige hoeve in de sneeuw, een vergezicht maar bovenal ontbladerde en pure bomen kregen zijn diepgaande aandacht. Juist die zuiverheid blijft ons boeien. Deze rijkelijk geïllustreerde uitgave helpt ons daar nog meer bij.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Marc Ruyters
Roger Raveel en de Nieuwe Visie. Uitgeverij Snoeck, Gent, 2006, 456 p. € 65
Centraal in Roger Raveel en de Nieuwe Visie staat de gedachte dat het Raveels manier van kijken, zien, ervaren en denken was die ertoe bijdroeg dat hij zo'n hoogstpersoonlijke stijl ontwikkelde en kwam tot schilderijen die ‘uitvloeiden’ in de omgeving. Dichter en kunstcriticus Roland Jooris introduceerde in dat verband de benaming ‘Nieuwe Visie’, een vlag waaronder ook gelijkgestemde kunstenaars als Raoul De Keyser, Etienne Elias en Reinier Lucassen voeren. Met zijn vieren beschilderden ze onder leiding van Raveel in 1966-1967 de muren in de keldergangen van het kasteel van Beervelde - een perfecte illustratie van de manier waarop schilderij en omgeving in elkaar opgingen. Jooris onderscheidt verder twee grote periodes in Raveels oeuvre: zijn ‘verborgen’ leven, van eind jaren 40 tot Beervelde, en zijn ‘openbare’ leven, in de jaren daarna. Dat verborgen leven wijst op het gebrek aan erkenning waaronder Raveel lange tijd leed als gevolg van zijn vernieuwende manier van werken, die slechts weinigen - Hugo Claus was één van hen - toentertijd begrepen. In de tijd dat Raveel begon te schilderen, gold het expressionisme immers nog steeds als de grootste invloed. Raveel zette zich daar radicaal tegen af: hij positioneerde kleurvlakken naast elkaar in plaats van door elkaar en hanteerde een kleurrijk coloriet dat veel licht in zijn doeken bracht. Ook thematisch had hij weinig gemeen met expressionisten als Permeke, Van den Berghe en Servaes. Tot zijn leermeesters tijdens zijn academiejaren behoorden Hubert Malfait en Jos Verdegem, die in hem onmiddellijk een groot talent zagen. Invloeden pikte hij op van onder andere Van Gogh, Mondriaan, Matisse, Léger, Fontana en Jean Brusselmans. Raveel: ‘Ik ben door alles beïnvloed geworden, ook door wat niét in de mode
was: in essentie komt het erop neer dat ik alles in mij wilde laten kristalliseren.’ (p. 50) Qua leeftijd en gezien zijn oorlogservaringen had Raveel logischerwijze deel moeten uitmaken van de Cobra-beweging, maar dat gebeurde niet. Hij vond hun werk te ouderwets. Het deed hem te veel denken aan het Duitse expressionisme en het fauvisme. Terwijl hij vooruit wilde en heel maken wat de oorlog kapot had gemaakt. Dat was de optimist in hem. Na Beervelde verwierf Raveel stilaan de status van een groot kunstenaar. Zijn deelnames aan de Biënnale van Venetië (1968), de Documenta in Kassel (1968) en de Biënnale van Sāo Paulo (1971) bevestigden zijn groeiende internationale belang, al bleef een échte internationale doorbraak tot op heden uit. In Roger Raveel en de Nieuwe Visie komen naast Ruyters ook Roland Jooris, Hugo Claus, Jan Hoet en Raveel zelf aan bod. Het leeuwendeel van de lijvige publicatie is echter voorbestemd voor honderden afbeeldingen en details van zijn schilderijen, tekeningen en grafiek, en voor documentaire zwart-witfoto's. Een selectieve bibliografie, chronologie en lijst van de gereproduceerde werken vervolledigen de uitgave die Geert Verstaen smaakvol vorm gaf. Een mooie ode aan de 85-jarige Meester uit Machelen-aan-de-Leie, die sommigen misschien niet ten onrechte beschouwen als de belangrijkste naoorlogse Belgische schilder.
[Patrick Auwelaert]
| |
Annigje C.H. Hofstede
Het Nederlandse meubelboek. Waanders Uitgevers, Zwolle, 2006, 448 p. € 14,95
Over meubelkunst worden er niet zoveel boeken uitgegeven. Dit handig naslagwerkje bevat een chronologisch en veelkleurig overzicht van vooral Nederlandse meubels. Na een korte algemene inleiding worden diverse meubels door de eeuwen heen volgens stijlkenmerken besproken. Hiervoor deed de auteur enkel een beroep op exemplaren in antiekzaken en veilingshuizen, waardoor soms belangrijke meubels uit openbare instellingen en musea ontbreken. Dit kunnen betreuren. Op iedere bladzijde werd een meubel afgebeeld en kort becommentarieerd. Het zijn informatieve teksten met kenmerken, datering en de bepaling van de houtsoorten. Dit aanschouwelijk boek werd geschreven door kunsthistorica Annigje Hofstede, die al meerdere boeken over meubels en hun geschiedenis schreef.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Nobert Hostyn
Léon Spilliaert. Leven en werk, Stichting Kunstboek, Oostkamp, 2006, 128 p. €25,00
Naar aanleiding van de zestigste verjaardag van het overlijden van Léon Spilliaert staan in 2006 heel wat culturele activiteiten op het programma. Er vinden zelfs twee overzichtstentoonstellingen plaats die het oeuvre van deze Oostendse kunstschilder in het daglicht stellen. Ook deze uitgave past in dit geheel en behoort tot een reeks over Vlaams kunst die de uitgeverij Stichting Kunstboek aan het opbouwen is.
Dit rijkelijk geïllustreerde boek werd geschreven door de conservator van de Stedelijke Verzameling van Oostende, Norbert Hostyn. Naast een biografie en situering behandelt de kunsthistoricus vijftig schilderijen en litho's uit die collectie. Eigenlijk was Spilliaert een tekenaar, een gedreven natuurtalent. De keuze in dit boek werd zo samengesteld dat een volledig overzicht van zijn oeuvre en stilistische ontwikkeling tot stand komt. Het boek werd met de nodige zorg gerealiseerd, net zoals ook Spilliaert met accuratesse aan zijn schilderijen werkte, dikwijls 's nachts, volledig opgekleed en naar het schijnt ook geparfumeerd.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Joep Bertrams, Jos Collignon e.a.
Was Tom Poes maar hier. Een hommage aan Marten Toonder 1912-2005.
De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, 99 P. € 15
In de inleiding van deze hommage aan Marten Toonder noemt Dick Matena, die een mensenleven lang met hem bevriend was, Toonder ‘mijn leraar, mijn vriend, mijn plaatsvervangende vader, mijn idool en mijn maatstaf’. Als Matena Toonder vervolgens tekent als (gentle)man van de wereld en in het bijzonder ‘de helderste en meest effectieve striptekenaar’ met een ‘geweldig scheppend vermogen’ (p. 12) lijkt de toon gezet.
Het bijzonder fraai uitgegeven, kleurrijke en zeer gevarieerde boek biedt een meestal lovende, dan weer nuchtere kijk op de geestelijke vader van o.a. Koning Hollewijn, Panda, Heer Bommel en Tom Poes.
De auteurs, allen tekenaars en velen (oud-)medewerkers van Toonder Studio's, maakten werk van een originele terugblik op het werk van de man die hun grote voorbeeld was.
Tekentechniek, virtuositeit en creativiteit van Marten - in de inhoudstafel storend gespeld als Martem, en dat voor een heer van stand die erop stond dat naam en toenaam correct geschreven werden - Toonder worden in de bundel in verschillende toonaarden in de verf gezet. Aandoenlijk zijn de - getekende - taferelen waarin bekende en minder bekende stripfiguren van de deelnemende tekenaars optreden in landschappen waarin Heer Bommel en Tom Poes eerder schoon schip maakten. Veelvuldiger zijn de tekeningen waarin Bommel en/of Poes, in de huisstijl van deze tekenaars, hun eer betonen aan Toonder. Ook de verwijzingen naar de geestelijke vader zelf, bv. in Peter van Straatens tekening, herinneren de lezer van dit boekje speels aan de grote mijnheer die Toonder was. Toch klinkt het even ook iets minder lovend. Bijvoorbeeld wanneer sommige van zijn medewerkers bij Toonder Studio's hem typeren als kille, afstandelijke en autoritaire werkgever. Meteen wordt hier echter aan toegevoegd dat hij tegelijk bijzonder geestig, charmant en hartelijk was en ‘oprecht betrokken bij je leven en problemen’. (p. 13) Toonders typetjes zijn evenmin alle even sterk geliefd. Zo stoort Mick Peet zich duidelijk aan Tom Poes die hij ‘irritant bijdehand’ noemt (p. 24) of worden zijn personages al te braaf en burgerlijk genoemd, ‘een stelletje aangeklede dieren uit de kinderboerderij’, aldus Marc Terstroet. (p. 44) Wat er ook van zij, de makers zijn erin geslaagd een waardevol, en niet eenzijdig lovend, eerbetoon samen te stellen. Deze hommage zet je aan het lezen, kijken, genieten. Je zou er zowaar je eten voor laten. Ze smaakt immers als een eenvoudige doch voedzame maaltijd, met uw welnemen.
[Hilde van Looveren]
| |
Lien Heyting
De verdwaalde collectie. De schilder Kazimir Malevitsj en de strijd om zijn erfenis, Prometheus/NRC Handelsblad, Amsterdam, 2006, 224 p. € 19,95
Kazimir Malevitsj (1879-1935) was een van de belangrijkste schilders van de Russische avant-garde uit het begin van de twintigste eeuw. Omstreeks 1915 kwam hij uit bij wat hij zelf het Suprematisme noemde, een radicale abstract-geometrische kunstrichting en een revolutionaire poging ‘de kunst te bevrijden van de ballast van het representatief ingestelde leven’. Al vrij vroeg na de Oktoberrevolutie van 1917 - die hij nota bene een warm hart toedroeg - bestempelden de communisten zijn werk echter als ‘bourgeoiskunst’ en kreeg hij het steeds moeilijker nog aan de bak te komen. In 1927 slaagde hij erin achtereenvolgens te exposeren in Warschau en Berlijn. Omdat hij vreesde dat ze niet langer in de gratie zouden vallen van de communisten, liet hij in die laatste stad bij zijn vertrek tientallen suprematistische werken achter. Hij had het voornemen ze het jaar daarop, bij een tweede bezoek aan Berlijn, opnieuw onder zijn hoede te nemen. Helaas voor hem verboden de Russische autoriteiten hem het land nog te verlaten. De collectie verhuisde daarop in 1930 naar het Hannoverse Provinzial-Museum om er tijdelijk bewaard te worden. Van daar kwam ze in 1936 in handen van de Berlijnse architect Hugo Häring, aan wie Malevitsj ze in 1927 in Berlijn in bewaring zou hebben gegeven. Zou, want in werkelijkheid had hij ze toevertrouwd aan de schilder Alexander von Riesen, die echter verongelukte in 1930. Haring verkocht het grootste deel van de collectie na lang aarzelen in 1958 aan Willem Sandberg, de toenmalige directeur van het Amsterdamse Stedelijk Museum, die erop aasde. De vraag die zich daarbij opwerpt is of Häring wel eigendomsrechten kon laten gelden op de werken en ze dus wettelijk kon verkopen. Malevitsj had tenslotte nog talrijke erfgenamen. Lien Heyting, kunstredacteur bij NRC Handelsblad, spitte de ware toedracht van deze
onverkwikkelijke zaak uit en focuste daarbij op de dubieuze rol die het Stedelijk Museum erin speelde. Haar verslag is geschreven in een heldere en meeslepende stijl
| |
| |
die recht doet aan de complexiteit van het dossier. Uit vrijwel elke bladzijde spreekt daarenboven haar mededogen met Malevitsj, die als slachtoffer van een onmenselijk regime in miserabele omstandigheden stierf, zonder te weten wat er was gebeurd met een belangrijk deel van zijn levenswerk. Een fraai staaltje kunsthistorische onderzoeksjournalistiek.
[Patrick Auwelaert]
| |
Architectuur
Wim Opbrouck en Gerald van Rafelghem
Kortrijk in zeven dagen. De vernieuwing van een stad 1991-2006. Ludion, Gent, 2006, 192 p. € 29,95
Het eerste deel van de titel verwijst naar het verblijf van Wim Opbrouck gedurende zeven dagen in Kortrijk tijdens de ijzige wintermaand januari 2006. Opbrouck schreef een innemend verhaal over deze stad, een neerslag van een vloed aan ervaringen en gesprekken om te peilen naar de ziel van Kortrijk. Hij stelt zich vragen wat nu een stad aantrekt en afstoot. Het is een ongebruikelijke inleiding voor een architectuurboek, maar de keuze is terecht. Het illustreert ook de veelzijdigheid van de grote theaterman Opbrouck. Het twee deel van het boek bevat en aantal korte essays en een overzicht van de belangrijkste projecten sinds 1991. De start is de wedstrijd voor Hoog Kortrijk met als winnaar Bernardo Secchi. Hij ontwierp twee geslaagde ingrepen in Kortrijk, de herinrichting van de Markt en de nieuwe begraafplaats op Hoog Kortrijk.
Veel aandacht gaat naar de problematiek en de gekozen oplossingen voor de drastische verbreding van de Leie. De nieuwe bruggen die de volgende jaren worden gebouwd zullen beeldbepalend zijn voor de stad. Het boek bevat een aantal ontwerpen die de stad ingrijpend zullen transformeren, zoals het groot winkelcomplex van Foruminvest in de binnenstad van Robbrecht & Daem Architecten.
In vergelijking met andere steden heeft Kortrijk de ambities om de talentvolste architecten uit Vlaanderen en het buitenland een kans te geven, een resolute keuze om te komen tot een kwalitatief patrimonium voor de toekomst.
Door het voortreffelijk fotowerk van Gerald Van Rafelghem en de frisse lay-out van Koen Bruyñeel is dit meer geworden dan een boek met een opsomming van gebouwen.
[Marc Dubois]
| |
Fotografie
René L. Ortye
Lichtsporen, Beeldstrategieën voor de fotografie. Damon, Budel, 2006, 222 p. € 24,90
Dit studieboek is bedoeld als beknopte kunstgeschiedenis van zowel fotografie als filmstill. De fotografie is inmiddels volledig geaccepteerd als discipline binnen de beeldende kunsten. Ze heeft mee de beslissende stoot gegeven tot het ontstaan van de moderne kunst. Niet zozeer omdat de schilderkunst van haar traditionele taak de werkelijkheid af te beelden werd ontheven, maar veeleer door de nieuwe mogelijkheden om de realiteit in beeld te brengen. Sinds de digitale revolutie is het wezen van de fotografie echter sterk veranderd. Vanwege de oneindige manipulatiemogelijkheden lijkt de echtheid en authenticiteit van deze informatiedrager verloren gegaan. René L'Ortye bestudeert chronologisch de geschiedenis van de fotografie, bekijkt de indeling in disciplines van documentaire tot autonome fotografie en ontdekt een opeenvolging van stromingen en tegenstromingen. Nadien analyseert de auteur de verschillende beeldelementen. De foto als artistiek medium bestaat, net als elk ander kunstwerk uit vorm, inhoud, context en functie. Dit handboek over fotografie bevat zowel lichtsporen als schaduwzijden. De goed gekozen illustraties verduidelijken de schoolse, theoretische tekst. Geregeld worden zaken letterlijk herhaald, wat gezien de indeling grotendeels onvermijdelijk is. Nu eens worden zaken grondig uitgelegd, dan weer oppervlakkig aangekaart. Toch valt uit dit boek veel te leren en dat was ook de bedoeling van de auteur.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Klassieke literatuur
Jacobus de Voragine
De hand van God. De mooiste heiligenlevens uit de Legenda Aurea (vert. Vincent Hunink en Mark Nieuwenhuis), Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2006, 294 p. € 19,95
De Legenda Aurea van Jacobus de Voragine (1229-1298) is een wondere verzameling van heiligenlevens en theologische en dogmatische toelichtingen bij de hoogfeesten van het kerkelijk jaar. Voorliggende partiële vertaling is een bloemlezing uit de hagiografische gedeelten van de Legenda, een mooie selectie waarbij zowel bekende als minder bekende heiligen de revue passeren. De vertalers laten de verhalen op de eerste plaats verhalen zijn en daarom blijven de historische fouten, inherent aan het genre, onbesproken. De frisse vertaling maakt van deze kleurrijke heiligenlevens een aantrekkelijke brok lectuur. Maar het belang van de Legenda Aurea als inspiratiebron voor beeldende kunstenaars door de eeuwen heen (net zoals de Metamorphosen van Ovidius dat was voor de Oudheid), wordt in deze selectieve vertaling toch wat tekortgedaan. Het zou even boeiend zijn naast de hier opgenomen Ursulalegende ook de Legende van het Ware Kruis te kunnen lezen, die Piero della Francesca inspireerde tot zijn gelijknamige fresco-cyclus in de San Francesco van Arezzo. Een volledige vertaling van de Legenda Aurea is voor ons taalgebied geen overbodige luxe.
[Patrick Lateur]
| |
Literair proza
Peter Terrin
De bijeneters. Zeven variaties, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2006, 171 p. € 14,95
Peter Terrin heb ik in 2001 leren waarderen toen ik zijn verhalenbundel De code gelezen had. Mensen met vreemde obsessies, geheimen, twijfels en angsten beschreef hij toen al op zijn eigen manier. Ook zijn roman Blanco vond ik een prachtig boek. En nu heeft hij, na zijn roman Vrouwen en kinderen eerst, door Knack opgenomen in de top 50 van 200 jaar Vlaamse literatuur, terug een verhalenbundel geschreven. Zeven verhalen over evenzoveel personen en situaties. Eén gemeenschappelijk thema hebben ze: niets is eigenlijk wat het lijkt. Je kunt blijkbaar niet altijd vertrouwen op wat de personages zeggen, laat staan dat je ze zelf kunt vertrouwen. Het eerste verhaal vind ik meteen ook het sterkste, al heb ik even getwijfeld want het laatste verhaal en dat van Abdullah springen er ook uit. Maar eerst even terug naar het eerste verhaal. In ‘De verdachte’, zo heet het, zit je als lezer bijna naast een man die verdacht wordt van moord. Het gegeven deed me denken aan de moord op de Zweedse politica Anna Lindh die in 2003 in een warenhuis in Stockholm werd neergestoken. Het verhaal wisselt zich af tussen het leven van de man en de verhoren op het politiekantoor. De verdachte spreekt niet en toch kijk je met hem mee, op een afstandelijke manier, naar het verloop van de gebeurtenissen. ‘Na ongeveer een week verwachtte Karlsson geen bijkomende inspecteurs meer. Wellicht was de man met de waterblauwe blik het grote talent van het korps. Erkentelijk al die tijd door hem te worden verhoord, luisterde Karlsson aandachtig...’ (p. 37) In die stijl neemt Terrin je mee tot de prachtig gevonden ontknoping. Het laatste verhaal, ‘De moordenaar’, draait ook rond moord. Maar in de omgeving van Ferdinand is moord niet altijd verkeerd, integendeel. De maatschappij waarin Ferdinand leeft,
gedoogt twee moorden per persoon, als je als moordenaar maar netjes aangeeft wie, hoe en waarom je hebt gedood. Een niet-alledaags uitgangspunt... En ook ‘Schoonmaak, of De lotgevallen van Abdullah en ikzelf’ heeft met de dood te maken. Het hoofdpersonage valt op door zijn immens gebrek aan empathie, waar hij allesbehalve last van heeft. Terrin weet de figuren en hun leefwereld treffend weer te geven. Hun emoties, of hun gebrek eraan, hun beweegredenen en ten slotte hun daden beschrijft hij op een bijna onderkoelde manier. En ze hebben allemaal wel ergens last van. In ‘Mannen en machines’ is een man van middelbare leeftijd vast van plan zijn vrouw te bedriegen en stapt naar een bordeel... Emiel uit ‘Fiji’ is een radioamateur die vlucht in zijn hobby om niet te hoeven denken aan zijn gehandicapte vrouw, die hij moet verzorgen. Een bijeneter is een vogel, door een jong koppel gespot tijdens hun vakantie in Frankrijk. Maar brengen ‘De bijeneters’ hen geluk? Ten slotte is er Herman in ‘De bonte koe’ die het ook niet meer zo goed weet. Gelukkig zijn er nog uitgevers die het aandurven het zogezegde minder-commerciële genre van kortverhalen uit te geven. Gelukkig zijn er nog schrijvers die het al te vaak als minderwaardig geacht genre aankunnen. Overtuig u zelf van de waarde van het kortverhaal en van het talent van Peter Terrin.
[Joke Depuydt]
| |
Louis Ferron
Niemandsbruid. De Bezige Bij, Amsterdam, 2005, 256 p. € 18,50
Niemandsbruid van Louis Ferron schets het verhaal van Adèle Schopenhauer. Aan het einde van haar leven schrijft de zus van de beroemde filosoof Arthur Schopenhauer haar memoires. Haar eigen familiegeschiedenis met het mislukte huwelijk van haar ouders en de complexe verhouding tot haar wat wereldvreemde broer en vooral haar eigen gevoelsleven koemn erin aan bod. Ze doet dat in confrontatie met de gevoelswereld van Sibylle, de vrouw waarmee ze samenleeft en in eindeloze gesprekken met mannen die elk op hun manier belangrijk geweest zijn in haar leven. Na de dood van haar vader is Adèle met haar moeder naar Weimar getrokken waar ze in contact komt met de grote Goethe die een aanzienlijke invloed op haar zal uitoefenen. Adèle ziet hem als een soort nieuwe vaderfiguur. Ook leert zenogal wat jonge huwelijkskandidaten kennen, toch komt het nooit tot een stabiele relatie. Wel tot een zwangerschap maar ook dan is er Goethe... Uiteindelijk blijft ze ongehuwd achter bij Sibylle en schrijft ze haar memoires... Voor dit boek heeft Ferron grondige recherche gedaan en voor de kenner of liefhebber van de Duitse geschiedenis en cultuur is dit boek zeker een aanrader. De auteur schrijft een zeer keurige taal, met precieze aanduidingen van bijv. vestimentaire mode-artikelen uit die tijd. Ferron heeft erg veel métier en dat blijkt uit haast elke pagina van dit boek. En daar wringt het schoentje. Af en toe lijkt de schrijver zijn taal te ‘verduitsen’: de zinsconstructies worden iets te zwaar, iets te gecompliceerd om het leesgenot te garanderen. En dan dringt de vraag zich op of een symbiose tussen vorm en inhoud steeds nodig is en hoever een auteur daarin kan gaan. Gaat Ferron m.a.w. niet net iets te ver in zijn poging een briljante periode uit de Duitse geschiedenis te evoceren wanneer hij dat doet in een taal die haar
typische kenmerken verliest t.v.v. ‘germanismen’ die de tekst verzwaren? Zonder mijn antwoord op die vraag te willen prijsgeven, raad ik de lectuur van deze niettemin interessante roman aan om tot een antwoord op deze vraag te komen.
[Frank Tubex]
| |
| |
| |
Giacomo Casanova
De geschiedenis van mijn leven. Het beste uit zijn memoires, gekozen door Arthur Japin. Vertaald door Theo Kars, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2006, 319 p. € 14,95
Giacomo Casanova blijft, zo blijkt ook uit het nawoord van Arthur Japin bij deze editie, tot de verbeelding spreken. In ons taalgebied speelt Japin, eerst met de publicatie van zijn prachtige roman ‘Een schitterend gebrek’ (2004), bekroond met Gouden Uil 2004 en Inktaap 2005, en nu met deze bloemlezing uit Casanova's memoires, handig in op de vraag naar de waarheid àchter de 18de-eeuwse avonturier. Toch blijft deze vraag onbeantwoord, want, zo verdedigt Japin, Casanova ging zélf nogal slordig om met datering van feiten en gebeurtenissen en bovendien beweerde de notoire vrouwenversierder zélf: ‘Veel van wat aanvankelijk alleen in de verbeelding bestaat wordt werkelijkheid’. (p. 307) Wellicht geen historisch betrouwbaar document dus, toch vormt deze bloemlezing aangename lectuur, niet in het minst door de beeldende taal die Casanova hanteert (en die Theo Kars in al even mooi Nederlands vertaalde) en de vaart die Japin in de bloemlezing brengt door de keuze van fragmenten uit Casanova's leven vanaf zijn jeugdjaren (Casanova werd in 1725 te Venetië geboren) tot de herfst van 1759 wanneer hij een tweede keer in Nederland verblijft. Japins keuze ligt duidelijk in de lijn van zijn succesvolle roman. De stukken waarin Lucia, Casanova's eerste liefde en hoofdpersonage in ‘Een schitterend gebrek’, centraal staat naast Casanova's bezoeken aan Nederland maken deel uit van Japins studiemateriaal. De overige fragmenten leren de lezer veel over het rijke 18de-eeuwse leven dat Casanova leidde. We leren hem niet enkel kennen als de vrouwenverleider die - hoe doet hij het? - er telkens in slaagt vrouwelijk schoon zijn slaapkamer in te praten, zich bewust van het feit ‘dat ik fysiek over alles beschikte wat een minnaar die die naam verdient, kon bezitten om aspiraties op succes te kunnen
koesteren’ (p. 70) - zò dus. Casanova was ook atheïst (hiervoor werd hij tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld in 1755), intrigant én vader (hier komt hij zelf pas na vijf jaar achter wanneer hij zijn dochtertje, dat sprekend op haar vader lijkt, toevallig tegenkomt). Intrigerend is Casanova's verhaal over een van zijn grootste, en bekendste, geliefden Henriëtte. Spannend is dan weer de uitgebreide beschrijving van zijn ontsnapping uit de Venetiaanse gevangenis Piombi. Ook mooi meegenomen zijn de levenswijsheden die Casanova tussen de bedrijven door aan zijn lezers meegeeft, zoals ‘Gelukkig de geliefden die, als hun zinnen rust nodig hebben, genot kunnen vinden in hun intellect!’ (p. 105) De lezer vindt ongetwijfeld ook op dit vlak zijn gading. Kortom, deze bloemlezing is een welgekomen inleiding in Casanova's memoires. Toegegeven, één volume met een verantwoorde keuze laat zich sneller lezen dan de vele bladzijden memoires (12 volumes, uitgegeven bij Athenaeum-Polak & Van Gennep) die Casanova op 65-jarige leeftijd begon te schrijven. Toen hij in 1797 stierf, had hij tot 1774 zijn leven geboekstaafd. Maar wedden dat de lezer van deze bloemlezing hunkert naar meer; niet alleen van Casanova, maar zeker en vast ook van Arthur Japin?
[Hilde van Looveren]
| |
Remco Campert
Het satijnen hart. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006, 190 p. € 15
Een pareltje. Zo kun je het laatste boek van Remco Campert ongetwijfeld noemen. Het leest niet alleen mooi, het is ook mooi uitgegeven. Hendrik van Otterlo, een bejaarde kunstenaar, stopte met schilderen toen zijn vriendin hem twintig jaar geleden verliet. En nu verneemt hij dat Cissy overleden is. Hoe gaat hij daarmee om? Gaat hij zich nog verder terugtrekken in zijn eenzaam bestaan, of...? Zijn ‘verloren slag bij Waterloo’ (zoals hij het vertrek van zijn geliefde noemt), heeft toch iets opgebracht, nl. zijn meest geïnspireerde schilderij. Maar dat zelfportret heeft hij nooit tentoongesteld omdat ‘uit haat was geboren’. Wrok, pijn en zelfmedelijden beheersen het leven van Van Otterlo. Zijn relatie met zijn vriend-kunstenaar, Jongerius Jr., situeert zich vooral in het verleden, althans voor Otterlo. Jongerius is anders en ziet wel nog een toekomst. Zijn pogingen om zijn vriend terug te laten deelnemen aan het maatschappelijk en cultureel leven, zijn geen groot succes. Ook halfzus Bettina houdt ook een oogje in het zeil en helpt hem waar ze kan. Maar Van Otterlo wil liever ‘nog maar wat rondscharrelen’, baas zijn over zijn eigen gebied. Tot er plannen bestaan om zijn oude atelier weer open te stellen...Campert beschrijft op een grandioze manier de relatie van de kunstenaar met zichzelf, de overleden Cissy, zijn halfzus en haar man, zijn dokter en vooral zijn vriend, Jongerius. Scherp én humoristisch. Je ziet als lezer de twee mannen gewoon voor je zitten en bakkeleien. De gedachten zijn perfect verwoord. Niets te veel en niets te weinig. Kortom, meesterschap.
Meer kan ik daar niet aan toevoegen.
[Joke Depuydt]
| |
Willem van Toorn
Stoom. Querido, Amsterdam, 2005, 256 p. € 17,95
Het is een vaak beproefd procédé: een auteur plaatst een fictief personage in een precieze historische context met waar gebeurde feiten en vooraanstaande figuren uit het verleden. Voordeel van die aanpak is de levendigheid waarmee gebeurtenissen en figuren uit het verleden opgevoerd worden. Het risico bestaat echter ook dat door een al te grote subjectiviteit het boek finaal uitloopt op een haast onverholen propaganda voor een bepaald regime of periode of op een onverholen lofzang op een figuur uit het verleden. In die val is Willem Van Toorn met zijn roman Stoom niet getrapt. Het boek speelt zich af in Nederland op het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Het thema is de groei en de groeipijnen van de nog jonge Nederlandse Socialistische Partij met de politieke leiders van toen, Troelstra, Henriette Roland Holst en Herman Gorter. De concrete gebeurtenissen vormen de grote spoorwegstaking van 1903. Tegen die achtergrond laat Van Toorn zijn hoofdpersonage, Maarten Corbelijn, evolueren, van heel jonge kleuter in een stadje bij de rivier, tot maatschappelijk bewuste jongeman in de grootstad Amsterdam. De historische werkelijkheid dient als achtergrond maar dringt zich niet op, is in demiteint aanwezig. Nooit trekt Corbelijn partij: hij probeert wel evoluties, acties en standpunten in een veranderende wereld te begrijpen. Is het leven van Corbelijn boeiend genoeg om er een roman mee te vullen? Een moeilijk vraag waarop het antwoord voor iedere lezer verschillend zal zijn. Alleszins heeft Van Toorn voldoende verhaallijnen in het werk gestoken en lopen er genoeg personages rond. Enkele daarvan krijgen zelfs een uitgewerkte karakterbeschrijving mee. Ook de constructie van de roman zit goed in elkaar en getuigt van de grote vakkennis van de auteur. En daar wringt voor mij precies het
schoentje. Ik had tijdens de lectuur van het boek voortdurend het gevoel dat ik met het werk van een bekwaam vakman bezig was, die beheerst wat hij doet, maar mij nooit naar de keel grijpt. Van Toorn ontgoochelt niet net zomin als een vol bord eten de hongerige ontgoochelt. Maar net zo min als een vol bord noodzakelijk voor iedereen lekker blijkt, is Stoom voor mij ook geen onvergetelijk werk. Degelijk maar niet beklijvend.
[Frank Tubex]
| |
Geert Kimpen
De kabbalist. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2006, 348p. € 16,95
Voor zijn romandebuut inspireerde Geert Kimpen (o1965) zich op het raadselachtige leven van Chaim Vital, die in de zestiende eeuw een aantal boeken schreef over de kabbala. Over de kabbala, de naam die de joden gebruiken voor hun geheime leer en mystiek, legt Kimpen een van zijn personages volgende uitspraak in de mond: ‘De kabbala combineert het verstand en het geloof. Elke Hebreeuwse letter heeft een getalwaarde. Zo vertelt de Thora ons behalve een literair ook een wiskundig verhaal. De schoonheid van de wiskunde is zijn exactheid. Het is een heldere taal die geen ruimte laat voor interpretatie.’ (p. 191) Kimpen situeert zijn verhaal over Chaim en diens leermeester in de kabbalistiek Itschak Luria in het stadje Tsfat, in de zestiende eeuw het centrum van de kabbalastudies. Dat die kabbala en de ideeën er rond centraal staan in de roman, hoeft niet te betekenen dat ‘De kabbalist’ een moeilijk te verteren uiteenzetting zou zijn over deze leer. Geboeid volgt de lezer de levensweg van Chaim: hoe hij als zestienjarige, gedreven door het verlangen de formule voor het goud te ontdekken, koos voor de alchemie, daardoor in conflict kwam met zijn vader en die tijdens een wandeling over ene met ijs bedekte heuvel in de afgrond duwde. Het geheim van zijn vaders dood, dat hij zelf altijd op een ongeluk heeft doen lijken, zal hem zijn hele leven achtervolgen. Later komt hij als leerling terecht bij de kabbalisten, waar hij door Itschak een belangrijke rol in de toekomst krijgt voorgespiegeld. Hem wacht een taak die de hele wereld zal doen opkijken. Wat die taak is, blijkt er gaandeweg in te bestaan de lessen van Itschal op papier te zetten. Zo wordt het schrijven van het (definitieve) boek over de kabbala zijn levensopdracht. Aan dit gegeven verbindt Kimpen verder de menselijke Werdegang van Chaim; zijn verliefdheid op
Francesca, de dochter van zijn leermeester, de spanningen met zijn halfbroer Josjoea, de manier waarop een andere kabbalageleerde Zimra zichzelf als de Messias wil profileren en daartoe alle mogelijke chantagemiddelen toepast... Dit kluwen van intriges, met veel verve opgeroepen, leidt tot een verrassende en onverwachte ontknoping die zelfs, via de 72 geheime namen van God, tot bij de Ark des Verbonds leidt. Al even intrigerend in de roman zijn de uitspraken die naar de leer zelf verwijzen en een schat aan diepgaande ideeën opleveren. Over het geven van een hand aan elkaar bijv.: ‘Wanneer twee handpalmen elkaar raakten, verbonden twee zielen zich met elkaar.’ (p.97) Het is die zielsverbondenheid trouwens die binnen de kabbalistische leer een centrale rol speelt en in de roman mee de gebeurtenissen inkleurt en een bepalende wending geeft.
[Jooris van Hulle]
| |
Luc Hanegreefs
De weg terug. Manteau, Antwerpen, 2006, 263 p. € 14,95
In een proloog en een epiloog die het raam vormen voor zijn verhaal over het Vlaamse meisje Hilde V., die in Utah tot de doodstraf werd veroordeeld, zet Luc Hanegreefs de lijnen uit van wat ogenschijnlijk een journalistiek project is. Via het getuigenis van de vader van Hilde en een aantal gesprekken met Hilde zelf, toen die al in de cel zat, is hij er achter gekomen hoe en waarom diens dochter in het onooglijke Jefferson Springs in een spiraal van gebeurtenissen terechtkwam die uiteindelijk hebben geleid tot haar veroordeling.
Hanegreefs neemt afstand, ‘de volgende bladzijden zijn niet bedoeld om haar te verdedigen of om goed te praten wat ze gedaan heeft. Ze zijn louter een beschrijving van de gebeurtenissen die haar naar de Verenigde Staten deden vertrekken en die uiteindelijk tot haar opsluiting zouden leiden.’ (p.11) Voor Hilde, zeventien op dat moment, begint alles wanneer haar vader vanuit de VS een brief krijgt waarin een zekere George Mazanowski hem vertelt dat hij zijn halfbroer is. Hun vader was ooit als soldaat bij de bevrijding betrokken aan het eind van WOII en uit zijn vluchtige relatie met een Vlaams meisje zou Hildes vader geboren zijn. Vader en dochter gaan de Mazanowski's opzoeken. Blijkt dat de familie in het provinciestadje nogal over de tongen gaat, zeker waar het een aantal onopgeloste, maar officieus door iedereen beoordeelde overlijdens betreft. Hilde raakt bevriend met dichter Vivian, die ook al een opmerkelijke levenswandel achter de rug heeft. Als Hilde aanpapt met een plaatselijke figuur, al even enigmatisch als al de anderen, en een kind van hem krijgt, neemt de geschiedenis een fatale wending. Luc Hane- | |
| |
greefs heeft het leven van zijn onfortuinlijke hoofdfiguur met veel inlevingsvermogen verteld. Bovendien blijft zijn verhaal spannend van begin tot eind: de familiegeheimen worden slechts langzaam ontrafeld en als de waarheid omtrent een en ander uiteindelijk naar boven wordt gewoeld, blijkt die allerminst fraai te zijn. Een indringende roman over schuld en boete, waarheid en leugen, toeval en persoonlijke geldingsdrang.
[Jooris van Hulle]
| |
Arjan Visser
Hemelval. Augustus, Amsterdam, 2006, 238 p. € 17,90
Ingrijpende gebeurtenis in het kinderleven van Lode Bast is het moment waarop hij een gekwetste duif vindt, die in zijn kamer binnensmokkelt om ze verder te verzorgen, maar dan brutaal met de werkelijkheid wordt geconfronteerd als zijn vader de doos met de duif buiten kiepert. Bas wordt een eenzelvig kind, dat de latere zelfmoord van zijn vader nooit echt kan verwerken en in de relatie met zijn moeder alleen de herinnering blijft koesteren dat ze ooit eens samen in de regen hebben gedanst. Voor het overige trekt Bast zich terug in zijn wereldje, dat gaandeweg meer wordt begrensd door zijn duivenhok. Hij vindt ene baan op een verzekeringskantoor, maar meer dan geestdodende en betekenisloze karweitjes krijgt hij er niet op te knappen. Na de dood van zijn moeder beseft hij dat alleen zijn niet verder kan. Hij zoekt toenadering tot Geesje, een meisje dat aan de kassa zit van het warenhuis waar Bas zijn boodschappen doet.
Geesje introduceert hem op een nogal brutale manier in de seksualiteit. Steeds vaker trekt Bast zich terug bij zijn duiven, zeker als Geesje zich na een miskraam van hem gaat afsluiten. Als hij dan een reis naar Lourdes wint, weigert Geesje die ondertussen andere interesses heeft, mee te gaan. Bas neemt zijn meest geliefde duif mee. Onderweg krijgt de bus een ongeval en Bast is het enige dodelijke slachtoffer. In een tweede deel, ‘Weer’ getiteld, vernemen we wat verder met Geesje gebeurt. Ze heeft een relatie aangeknoopt met een zekere Adri Zilversmid, die zich voordoet als ‘medium’, maar in wezen een brutale vent is die zijn Geesje domineert en exploiteert. En als zijn kat op zeker moment een duif doodbijt, blijkt het precies de duif te zijn die Bast had meegenomen naar Lourdes en nu terug is gekeerd met de boodschap ‘Ik kom terug’. Het moet in de bedoeling hebben gelegen van Arjan Visser in zijn portret van Lode Bast een beeld te schetsen van de menselijke eenzaamheid waarvoor geen uitweg te vinden is. Het geheel blijft nogal voorspelbaar (zo onder meer de tweedeling van de roman, in ‘Heen’ en ‘Weer’- een niet bijster originele vondst, lijkt me), de roman sleept zich naar het einde toe en op dat moment kan de uitkomst nauwelijks nog een verrassing worden genoemd.
[Jooris van Hulle]
| |
Stijn van der Loo
De held Jacob Mulle. Querido, Amsterdam, 2006, 197 p. € 15,95
Met zijn debuutroman ‘De Galvano’ oogstte Stijn van der Loo bijzonder veel lof. Van ‘fenomenale debuutroman’ en ‘indrukwekkend debuut’ tot ‘een wonderschone kleine roman’; het kon volgens de excerpten op het omslag blijkbaar niet op. De openingszinnen van zijn nieuwe roman, ‘De held Jacob Mulle’, luiden veelbelovend: Wie lelijk is kan altijd nog een held worden. Zo is het maar net. En het onderwijs is er een goede plek voor.’ De verwachtingen die hier worden gewekt, worden spijtig genoeg niet ingelost. Wat volgt is een relatief vlakke roman over Jacob Mulle, celbioloog van opleiding, gesjeesd projectonderzoeker aan de universiteit en ten slotte in het onderwijs terecht gekomen, waar ook zijn vader lange tijd aan de bak was gekomen, tot de relatie met een leerlinge hem fataal werd, niet alleen voor zijn loopbaan, maar ook voor zijn huwelijk. In zijn nieuwe werkomgeving wordt hij geconfronteerd met de o zo typische sfeer die binnen de schoolmuren heerst: gefrustreerde leraars (hier o.m. de leraar Frans die de interesse en de inzet voor zijn vak tot een uiterste minimum herleid ziet), halfzachte sociale werksters (de lerares Engels die voor alle falen van de leerlingen een sociopsychologische verklaring poogt te vinden), een conrector die de leerlingen met problemen moet begeleiden en opvangen, maar zijn bevoegdheden verre te buiten gaat, en een directeur ten slotte die wel de mond vol heeft van de ‘kunstenaars’ die leerkrachten moeten zijn, maar voor het overige zijn privé en beroepsproblemen met drank te lijf gaat. En Jabob Mulle tussen al dat moois? Troost en soelaas voor de desinteresse van de puberende leerlingen die hij voor zich krijgt, vindt hij bij de enigmatische Helena, die - zo voelt hij snel aan - een verleden met zich meedraagt. Gaandeweg krijgt de lezer
inzicht in haar problemen: een abortus, de jongen die haar liet staan en als zoontje van de directeur goed en wel de hand boven het hoofd werd gehouden, haar moeder die in een gesticht voor geesteszieken terecht is gekomen... Jacob zoekt en vindt toenadering tot haar en de gesprekken die hij, vaak zonder veel woorden, met haar voert boven op het dak van het schoolgebouw, geven de roman toch wat meer reliëf. Dat Jacob er ten slotte uit wordt gebonjourd, op beschuldiging van ongewenste toenadering tot een andere leerlinge, maakt van hem het slachtoffer van het systeem. Als roman komt ‘De held Jabob Mulle’ niet echt van de grond. De inkijk in het onderwijswereldje die Van der Loo hier aanbiedt, is weinig verrassend en van ‘heldendom’ bij zijn hoofdfiguur Jacob is al evenmin sprake.
[Jooris van Hulle]
| |
Poezïe
H.C ten Berge
De mythische plaats. Gedichten en een geschiedenis, Athenaeum -Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2006, p.77. € 7,95
Dit jaar werd aan H.C. ten Berge de P.C. Hooftprijs toegekend. Ter gelegenheid van deze belangrijke onderscheiding verscheen nu De mythische plaats, een bloemlezing met zijn beste gedichten. De poëzie van H.C. ten Berge doet soms denken aan die van Kouwenaar, aan wie hij het gedicht ‘Chapeau voor Gerrit Kouwenaar’ opdroeg, zij het minder uitgepuurd. De mythische plaats biedt een fijne staalkaart van hoe de poëzie van de dichter door de jaren heen veranderde. Omdat er niet geopteerd werd voor een chronologische volgorde, zijn de contrasten tussen verschillende fases soms verrassend fris. Als kers op de taart volgt na de gedichten een ‘autobiografisch’ essay. Ten Berge verkent er de mythe van de kluizenaar-dichter door de componist D. op te voeren, waartegen de ik-figuur zich probeert af te zetten. Tegelijk gaat deze ik/ ten Berge na wie en wat zijn poëzie heeft beïnvloed. Omdat de grens tussen werkelijkheid en verzinsels vaag blijft in het essay, lijkt ten Berge zijn eigen mythische plaats te creëren én op te eisen aan het literaire firmament.
[Stefan van den Bossche]
| |
Joris Iven
Alles bij elkaar, Uitgeverij P, Leuven, 2005, p. 96. € 12,50
De nieuwe bundel van Joris Iven opent met een veelbelovend poëticaal statement: een fotograafdichter moet ‘geen verhalen vertellen’ en verwonderd ‘voortdurend omkijken’ (p. 5). Alles bij elkaar lost deze spannende belofte niet in. De opzet was nochtans boeiend: Ivens bundel is een poging om de vinger te leggen op de manier waarop de levensverhalen van anderen het verhaal van je eigen leven beïnvloeden. Maar in het algemeen mist de bundel suggestiviteit. Alles bij elkaar blijft te veel op platgetreden taalpaden. Symptomatisch hiervoor zijn platitudes als ‘het kalme geluid van een fontein’(p. 14). In de talrijke biografische gedichten lijkt Iven vooral weetjes over zijn geliefde historische figuren te etaleren, die bovendien bijna altijd chronologisch aan bod komen. Frida Kahlo, de Britse seriemoordenaar Harold Shipman, Dora Diamant, de laatste minnares van Franz Kafka, het zijn stuk voor stuk boeiende persoonlijkheden waar een dichter méér mee kan doen dan een biografische uiteenzetting neerpennen. Ook de reisverslagen lijden aan dezelfde kwaal. Iven is sterker wanneer hij minder focust op feitjes, zoals in de cyclus Gebroken beloften. Alles bij elkaar mist, op een paar uitzonderingen na, de nodige verbeelding en talige ontregeling om als poëzie beschouwd te kunnen worden. Vlot geschreven proza? Ja. Gedichten - zoals de cover aankondigt -? Neen.
[Stefan van den Bossche]
| |
Pieter Boskma
Altijd weer dit leven. Een keuze uit de gedichten samengesteld door Joost Zwagerman, Prometheus, Amsterdam, 2006, p.375. € 29,95
In de fraai vormgegeven bundel Altijd weer dit leven selecteert schrijver en essayist Joost Zwagerman gedichten uit het oeuvre van Pieter Boskma ter gelegenheid van diens vijftigste verjaardag. Beiden worden zij gerekend tot de dichtersgroep van de Maximalen, die het straatrumoer en het leven met een uitroepteken in poëzie willen evoceren. De titel van de bloemlezing verwijst dan ook onder meer naar deze context: in plaats van hermetisch te schrijven, laat Boskma veel lucht en leven in zijn poëzie, wat resulteert in toegankelijke en vrij prozaïsche gedichten. Een pluspunt aan de bloemlezing is het knap geschreven essay achteraan - eerst de gedichten, dan de theorie - waarin Zwagerman zijn liefde voor Boskma's werk verklaart en meer aandacht vraagt voor de nuances en de verbindingskunst in zijn gedichten. In Boskma's gedichten botst het banale met verhevene en is ironie nooit veraf.
Hoewel de tekstverantwoording iets uitgebreider mocht, biedt Altijd weer dit leven een fijne introductie op het poëtisch werk van de ‘serene leeuw’ Pieter Boskma.
[Cathérine De Kock]
| |
Robert Anker
Heimwee naar. Querido, Amsterdam, 2006. 56 p. 17,95 €.
Sinds het postmodernisme is er geen plaats meer voor originaliteit. Alles is al een keer gezegd of gedaan en de kunstenaar is daarom gedoemd tot imitatie. Het voorgaande wordt echter niet zonder meer overgenomen, maar geïroniseerd en daardoor ter discussie gesteld. Dat is ook wat Robert Anker doet in zijn nieuwe bundel Heimwee naar. Daarin doet hij verslag van een aantal nogal uiteenlopende nostalgische gevoelens. Er wordt zowel naar plaatijzer als naar Documenta terugverlangd en het gedicht over ‘Heimwee naar Reve’ staat broederlijk naast ‘Heimwee naar Kuifje’ - voor de nostalgie is er geen onderscheid tussen het alledaagse en het meer verhevene, zo wordt gesuggereerd. Heimwee is echter zo'n beladen begrip dat het onmogelijk geworden is om het woord neer te schrijven zonder ouderwets, pathetisch of belachelijk te worden. Ankers gedichten pasticheren dan ook hun onderwerp. Dat is vooral duidelijk in de gedichten die heimwee naar schrijvers (Carmiggelt, Kouwenaar, Bordewijk, Vestdijk, Hermans) of stromingen (modernisme, postmodernisme, neoromantiek) beschrijven. Hun kenmerken worden gretig geïmiteerd en geparodieerd, maar vrijblijvend spel is dat helemaal niet. De dichter probeert zo mogelijke manieren uit om heimwee bespreekbaar te maken. Hij tracht het woord dat, doordat het een cliché van jewelste is, leeg is geworden, opnieuw op te laden met betekenis(sen). Het wordt in zijn verschillende vormen opgeroepen en in de taal zelf voelbaar en ervaarbaar. Anker is een postmodern nostalgicus: hij citeert, pasticheert en vermengt het hoge en het lage. Dat levert een aantal erg geslaagde gedichten op, zo- | |
| |
als die over muziek, maar meestal volgt de dichter toch te veel het boekje, houdt hij zich te strak aan het concept of het idee, zodat het hele project iets steriels krijgt. Enkel in die
gedichten waarin de roes van de taal het van het rationele overneemt, licht iets op van het immense verlangen dat Anker onderzoekt.
[Carl De Strycker]
| |
Ramsey Nasr
Onze-lieve-vrouwe-zeppelin. Antwerpse gedichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006. 199 p. € 18,90
Ramsy Nasr had de zware taak om Tom Lanoye als stadsdichter van Antwerpen op te volgen. Nog voor hij een letter op papier gezet had, was hij al controversieel. Zijn engagement voor de Palestijnse zaak maakte dat zijn aanstelling even hevig ter discussie stond. In het eerste stadsgedicht refereert Nasr nog even aan die discussie, maar tegelijk wordt uit de tekst duidelijk dat hij alle inwoners van de sinjorenstad wil vertegenwoordigen. ‘Stadsplant’ is zowel een ironische wandeling door de stad als een poëticaal programma: de taal wordt de vrije loop gelaten. Dat zorgt niet enkel voor een vuurwerk van woorden en klanken, maar ook voor erg lange gedichten. De negen stadsgedichten samen beslaan zo maar eventjes 75 pagina's.
Hilarisch is ‘Achter een vierkante vitrine’, het gedicht voor de nieuwe stadsbibliotheek waarin Nasr het Antwerps op papier tracht te vatten. Een typisch kankerende Antwerpenaar wordt er door het woord gebeten en bekeert zich tot het lezen. Het geeft een idee van de performer, maar ook van de idealist die Nasr is. Minder geslaagd is het gedicht dat de geschiedenis van de Antwerpse zoo verklankt. In die tekst is Nasr duidelijk te weinig van zijn historisch bronnenmateriaal losgekomen, waardoor zijn grote poëtische talent geremd is. Wel weer een hoogtepunt is ‘Een minimum’, tussen al het taalgeweld en de wijdlopige verzen in een gedicht dat vooral veel wit bevat en daardoor zowel inhoudelijk als vormelijk een stevige aanklacht tegen de groeiende kloof tussen arm en rijk is. Maar het mooist is ‘Voor wie in vreemde landt’, een gedicht waarin Nasr zijn ambivalente positie thematiseert - Nederlands Antwerpenaar met Palestijnse roots - en tegelijk het lot van vele inwoners van de stad in krachtige beelden vat. Nasr toont zich in deze gedichten enerzijds een kritische minnaar van de stad, anderzijds een volbloed dichter die erin slaagt om tegelijk begrijpelijk en volop poëtisch te zijn.
Het prachtig vormgegeven Onze-lieve-vrouwe-zeppelin bundelt Nasrs ‘Antwerpse gedichten’, zoals de ondertitel luidt. Dat betekent dat niet enkel zijn stadsgedichten, maar ook de tekst die hij schreef voor het cahier Z, een project van Antwerpen Boekenstad is opgenomen. Daarin wordt de obsessie van de dichter voor de zeppelin duidelijk. Ook hier gaat hij te werk als in het gedicht over de zoo, maar nu slaagt hij er in om losser met zijn stof om te springen, waardoor niet langer de geschiedenis, maar de taal primeert. Interessant is ook het nawoord waarin de dichter reflecteert op zijn jaar als nar van 't Stad en op de persoonlijke en poëticale gevolgen die dat heeft gehad. De aantekeningen ten slotte contextualiseren niet enkel de gedichten, het zijn eigenlijk boeiende mini-essaytjes die zowel ingaan op het ontstaan van de tekst als de achterliggende gedachten erbij.
[Carl De Strycker]
| |
Sappho
Liederen van Lesbos. Vert. Paul Claes. Meulenhoff/Manteau, Amsterdam, 2006, 80 p. €17,95
Bij Meulenhoff/Manteau verscheen Liederen van Lesbos, een vertaling van de poëzie van de eerste lyrische dichteres van het Westen, de Griekse Sappho. De vertalingen zijn van de hand van meestervertaler Paul Claes, die dit werk al een keer in 1985 deed. Voor deze herziene versie heeft hij geschaafd aan zijn oude vertalingen en dat resulteert in bijzonder hedendaagse en leesbare verzen, een groot verschil met vele andere Sappho-vertalingen. Echt spectaculair is dit boekje echter omdat ook het gedicht ‘Ouderdom’ in opgenomen is, verzen die pas twee jaar geleden ontdekt werden. Elke flard die van Sappho gevonden wordt, is een gebeurtenis, maar hier gaat het om een volledig gedicht, wat toch wel zeer uitzonderlijk is. Claes heeft de gedichten, versregels en fragmenten - soms gaat het om niet meer dan enkele woorden - ondergebracht in vier cycli: ‘Liefdesliederen’, ‘Bruiloftsliederen’, ‘Godenliederen’ en ‘Liederen van leven en dood’. In een epiloog komt de lezer dan meer te weten over de dichteres en de ontstaansgeschiedenis van de gedichten. Door de mythe die rondom deze dichteres hangt, worden haar gedichten heel vaak gelezen als (lesbische) liefdespoëzie. De prachtige vormgeving van dit boekje, te danken aan Dooreman, die ook de poëziebundels van Lanoye verzorgt, en Houbrechts stuurt aan op zo'n ‘romantisch leeskader’: de tekst is in het rood gedrukt en op de cover staat een suggestieve tekening van Gerda Dendooven. Claes tracht dat vastgeroeste beeld wat bij te sturen: Sappho stond aan het hoofd van een school voor welgestelde meisjes en ook haar poëzie maakt deel uit van het opvoedingsproject. Misschien moeten we al die liefdesverklaringen en bekentenissen van jaloezie ten opzichte van de minnaars van de meisjes minder als emotionele
gevoelsuitstortingen lezen, maar eveneens begrijpen als deel uitmakend van het onderwijs dat in het teken stond van de verering van de godin van liefde en schoonheid Aphrodite. Dat neemt echter niet weg dat de gedichten heerlijke beelden bevatten en gevoelige momenten, integendeel. Ook waar het slechts om een paar woorden gaat, is Sappho steeds volop lyrisch.
[Carl De Strycker]
| |
Jotie T'Hooft
In mij is onstuitbaar de doodsbloem ontloken. De beste gedichten van Jotie T'Hooft. Samengesteld en ingeleid door Hugo Brems. Manteau, Antwerpen, 2006, 103 p. €16,95
Jotie T'Hooft blijft bijna dertig jaar na zijn dood een ongemeen populair dichter in Vlaanderen. Getuige daarvan is de ondertussen zevende druk van de keuze uit zijn dichterlijk oeuvre In mij is onstuitbaar de doodsbloem ontloken. Die titel vat meteen de kern van dit werk samen: de dood. Elk gedicht van T'Hooft is doordrongen van een bijzonder sterk vergankelijkheidsbesef. Het is een inzicht dat echter ook bang maakt en vaak vlucht de dichter daarom in een tegenwereld, in het terugverlangen naar de jeugd, in drugs of poëzie. Dat escapisme is een poging om de gruwelijke waarheid voor eventjes te vergeten, maar ironisch genoeg blijft het bewustzijn steeds zo groot dat dat onmogelijk blijkt. Met die thematiek wordt Jotie T'Hooft vaak tot boegbeeld van de Vlaamse neoromantiek gebombardeerd, maar hij is er tegelijk ook de meest clichématige vertegenwoordiger van. Elk van zijn gedichten dweept met de dood, allemaal ademen ze een landerigheid uit en benadrukken ze de vergeefsheid van het leven - het werk van T'Hooft is monomaan. Behalve die thematische opmerking, dient het gezegd: ook technisch rammelt er allerlei aan zijn gedichten.
Vooral uit de rijmdwang, de twijfel tussen een strakke vorm of vrije verzen en de onverwerkte invloeden (o.a. van Van de Woestijne of Claus) wordt duidelijk dat dit verzen zijn van iemand die zijn eigen stem nog zocht. Dat neemt niet weg dat er een aantal pareltjes tussen zitten, zowel gedichten die al een klassieke status hebben, als andere die het verdienen om voor altijd herinnerd te worden. Toch zou, ondanks het feit dat dit reeds een keuze uit zijn werk is, een nog strengere selectie nog meer poëtische winst opleveren. Ten slotte iets over de vijftien jaar oude inleiding van Hugo Brems waarin hij het werk tracht te lezen los van de autobiografische, vaak tot mythe geworden achtergrond van de drugsspuitende poète maudit en een ander, romantisch leeskader voorstelt. Ook dat is ondertussen een vastgeroest interpretatieschema voor deze poëzie en men wenst zich bij de gedichten van T'Hooft dan ook een inleiding zoals de verzamelde gedichten van Jos de Haes die kregen van Erik Spinoy, waarin iets nieuws geprobeerd wordt, zodat deze poëzie er rijker van wordt.
[Carl De Strycker]
| |
Joke van Leeuwen
Wuif de mussen uit. Gedichten en beelden. Amsterdam: Querido, 2006, 48 p. €15,95.
Joke van Leeuwen is vooral bekend als jeugdauteur. Haar werk voor kinderen en jongeren werpt hoge ogen, want de schrijfster werd meermaals bekroond met de belangrijkste prijzen. En ook als dichteres voor volwassenen was ze meteen succesvol. Haar debuut Laatste lezeres won de C. Buddingh' prijs in 1995. Wijf de mussen uit is Van Leeuwens derde dichtbundel. Daarin combineert ze de speelsheid en de verwonderde blik van de jeugdauteur met de verworvenheden van de hedendaagse poëzie. Haar gedichten lijken op het eerste zicht flarden uit het dagelijkse leven en naïeve observaties van een onproblematische werkelijkheid, maar schijn bedriegt. De gedichten waarin ze stukjes van de wereld isoleert, werken als ready mades. Door iets uit zijn context te rukken, krijgt het een veel algemener interpretatiekader en ontstaat er een dieper inzicht in tal van situaties. Daarin schuilt de kracht van deze schijnbaar makkelijke verzen. Dat alles wordt nog versterkt door de bevreemdende illustraties die de auteur zelf bij haar verzen heeft gemaakt: meerzinnige tekeningen die het geheel soms verduidelijken en soms verduisteren, maar altijd een ander licht op de verzen werpen.
Van Leeuwen keert in haar gedichten vaak de rollen om: de hond neemt zijn baasje mee op stap en toont hem hoe hij moet leven, de lezer wordt rondgeleid in het huis van de sprekende ik en God maakt de mens duidelijk dat de verantwoordelijkheid niet enkel bij Hem ligt, maar ook van de mens verwacht dat hij de wereld leefbaar maakt. Uit elk van de gedichten spreekt ook een aandacht voor het kleine of het vergetene. De hond die anders slechts een aanhangsel van het baasje is krijgt nu het woord, nu eens niet de koeien of de muizen die al van zichzelf genoeg lawaai maken, maar dieren die geen geluid voortbrengen worden centraal gesteld en het eigenlijk schrijnende leven van de arme wordt beschreven als een toverwereld - er zit veel mededogen in deze poëzie. En toch wordt het nooit klef of gratuit, want ook op taalgebied valt hier heel wat te beleven. Soms experimenteert Van Leeuwen op een haast Tonnus Oosterhoff-achtige manier met de woorden. Regels lopen door over de bladrand heen, woorden worden over elkaar gedrukt of springen boven en onder elkaar. Helemaal extreem zijn de woordenreeksen waarin onder de titel ‘Ontpopping’ puur klankmatig geassocieerd wordt: ‘haas kaas kras klas klam lam’. Het ene woord ontwikkelt zich op een natuurlijke wijze uit het andere, eerder dan dat de ene betekenis de andere oproept. Dat alles illustreert Van Leeuwen ook met vreemde worm-achtige tekeningen waarin de objecten die al die woorden aanduiden te herkennen zijn. Dat klank-associatieve procédé is trouwens wel vaker de motor van de gedichten, maar nergens zo opvallend als in dit gedicht.
Wuif de mussen uit is een prachtige bundel: speels, maar niet speelziek, helder, maar niet doorzichtig en nadenkend, maar nooit cerebraal.
[Carl De Strycker]
| |
| |
| |
Jeugdliteratuur
Linda Newbery
Het voorgevoel. Lemniscaat, Rotterdam, 2005, 128 p., € 13,95
Henry verhuist met zijn ouders van Londen naar het platteland. Het is het einde van het schooljaar en hij staat voor de moeilijke taak om nieuwe vrienden te maken. Van het chagrijnige buurmeisje Grace moet hij niet veel verwachten maar haar oudtante Dottie lijkt hem heel vertrouwd. Ze herkent in hem haar vroegere geliefde Henry die in de Tweede Wereldoorlog tijdens een vlucht met een bommenwerper verdween. De twaalfjarige Henry heeft af en toe dromen die net echt lijken. Zo ziet hij soms bij valavond een man bij het tuinhek staan wachten, omgeven door vuurvliegjes. Stilaan beseft hij dat de dromen en vreemde gebeurtenissen die hij ervaart, te maken hebben met zijn naamgenoot die zestig jaar geleden verdween. In dit gevoelige verhaal schuiven de werkelijkheid en de ingebeelde, intuïtieve wereld naadloos in elkaar over. Henry kan zich soms perfect inleven in anderen en daardoor lijkt het alsof tijd en ruimte doorbroken worden. Toch blijft het verhaal overwegend nuchter, met sfeervolle beschrijvingen en een gevatte typering van de personages, vooral van de Henry die in zijn nieuwe omgeving onzeker is. Geheimzinnige elementen en historische gebeurtenissen worden in een knappe plot met elkaar verbonden. Dit boek biedt bovenal een mooi verhaal over vriendschap, empathie en liefde tussen mensen. Het kan twaalfplussers zeker ontroeren en boeien.
[Ria de Schepper]
| |
Joyce Carol Oates
Sexy. Van Goor, Houten, 2006, 189 p., € 15,95
Darren Flynn is een knappe zestienjarige die als beloftevol schoonspringer in het zwemteam van zijn middelbare school vrij populair is. Hij wordt zich bewust van zijn seksuele aantrekkingskracht en voelt zich daar eerder onwennig bij. Enkele van zijn medeleerlingen zijn ontevreden over hun resultaten bij meneer Tracy, de leraar Engels. Ze zinnen op wraak door de leraar anoniem te beschuldigen van seksueel misbruik. De bal gaat aan het rollen en wat als een misplaatste grap begon, loopt uit de hand. Darren, die ooit een lift kreeg van Tracy, wil niet bij de zaak betrokken worden maar dat gebeurt toch. Hij raakt in gewetensnood: komt hij op voor Tracy, verklikt hij zijn kompanen of doet hij dat niet? De moeilijke situatie dwingt Darren om in zijn eentje keuzes te maken en vooruit te kijken. Maar in hoeverre kan hij als twijfelende puber die keuzes zelf bepalen? De auteur schetst in een intrigerend verhaal, een knap psychologisch portret van een adolescent die met zijn zelfbeeld worstelt en voor een groot dilemma komt te staan. Het verhaal gaat niet zomaar over goed en kwaad maar focust op schijn en werkelijkheid, op wat mensen uiterlijk zien en daaruit concluderen en op wat verborgen blijft en totaal anders kan zijn. Het verhaal is heel direct, met soms subtiele perspectiefwisselingen en suggestieve beschrijvingen. De al vaak gelauwerde Amerikaanse jeugdauteur bevestigt met deze meeslepende adolescentenroman haar schrijftalent.
[Ria de Schepper]
| |
Mikael Engström
Dief van de duivel. Van Goor, Houten, 2006, 272 p., € 15,75
Steppo groeit op in een voorstad van Stockholm, vol troosteloze flatgebouwen. Het leven is er voor velen een kwestie van overleven. Steppo kon altijd rekenen op zijn vrienden Dick en Håkan maar sedert de recente dood van zijn vader lijkt alles verkeerd te gaan. Zijn moeder is depressief en Steppo kan met niemand over zijn verdriet en problemen praten. In de ruwe wereld van stoer doen en je laten gelden is communiceren over gevoelens en je kwetsbaar opstellen uit den boze. Zijn vrienden hebben nog dromen maar Steppo raakt stilaan geïsoleerd. Het meisje waarop hij verliefd is wijst hem af en in een dronken bui steelt hij samen met Håkan een auto. Als ze de auto in de prak rijden, beseffen ze dat de criminele Tony die de eigenaar is, hen vroeg of laat de rekening zal presenteren. Stilaan verliest Steppo de controle over wat er rondom en met hem gebeurt. De auteur beschrijft accuraat en overtuigend de leef- en gevoelswereld van Steppo. Zijn eenzaamheid, angst en stuurloosheid worden geaccentueerd door de grauwe omgeving en de kille najaarssfeer. Net als in het met een Zilveren Zoen bekroonde jeugdboek Tobbe, beschrijft deze Zweedse auteur gevat allerlei nevenfiguren. Het verhaal bevat heel wat nevenlijnen en spanningselementen die samenkomen in een eerder wensvervullend slot. Voor jongeren vanaf twaalf jaar is dit een goed gecomponeerd, intrigerend verhaal.
[Ria De Schepper]
| |
Kathleen Vereecken
Lara & Rebecca. In de schaduw van het gele huis. Querido, Amsterdam, 2006, 181 p. € 13,95
Op een creoolse suikerrietplantage in Louisiana, halfweg de negentiende eeuw, groeien twee meisjes samen op. Lara is de blanke dochter van de eigenaar, Rebecca is de dochter van een negerslaaf. Als ze ouder worden, mag Rebecca op een dag niet meer in het gele plantershuis komen. Voortaan gaan de meisjes hun eigen weg: Rebecca in het slavenkwartier, Lara in New Orleans en later als baas op de plantage. De politieke onrust met de Amerikaanse Burgeroorlog en de afschaffing van de slavernij, heeft ook gevolgen voor beide jonge vrouwen. Al leven ze in twee werelden, de vriendschap blijft onderhuids bestaan en vlug blijkt dat ze meer gemeen hebben dan ze vermoeden. De hoofdstukken zijn afwisselend vanuit het standpunt van Lara en Rebecca geschreven. De gedachten- en gevoelswereld van beide meisjes wordt subtiel en suggestief beschreven. Het wisselende perspectief resulteert in een soms verrassende complementaire kijk op de gebeurtenissen. Indirect verschaft het verhaal veel informatie over het leven op een plantage, over motieven van de burgeroorlog en de afschaffing van de slavernij. Toch staat dit niet voorop. De auteur slaagt erin de lezer mee te voeren in de uiteenlopend levens van beide hoofdfiguren en een spannend verhaal te brengen. Dit goed geschreven boek voor jongeren vanaf 15 jaar, kan ook volwassen lezers boeien.
[Ria De Schepper]
| |
Lorna Minkman
Vader in de verte. Lannoo, Tielt, 2006, 182 p. € 10,95
Julia is geschokt als ze in een brief van haar overleden moeder leest dat ze een vader heeft die wellicht nog leeft en in Ierland woont. Ze ontmoet Scott die pas in haar dorp is komen wonen. Het klikt tussen de twee en ze besluiten samen naar Ierland te trekken, op zoek naar Julia's vader. De zestienjarigen vinden in Ierland, dankzij enkele briefjes en wat aanwijzingen, vrij vlot de verblijfplaats van de man. De ontmoeting van Julia met haar vader verloopt moeizaam want de oude schaapherder is niet op de komst van een dochter gesteld. Dit eenvoudig gecomponeerd verhaal heeft een hoog goed-gevoel-gehalte. De situatiebeschrijvingen en de voorzichtige, eerder gepolijste dialogen ondersteunen dit. De minder wensvervullende, dramatische slotscène is krachtiger qua ritme en dialogen dan de rest van het boek. Enkele hindernissen op het pad van de jongeren, zoals de diefstal van een rugzak en een valpartij, komen gemaakt over en zijn niet functioneel voor het verhaalverloop. Dat geldt eveneens deels voor het wisselende perspectief tussen Scott en Julia in de hoofdstukken, al komt hierdoor ook enige dynamiek in het verhaal.
Waarom de gebeurtenissen zich in 1984 moeten afspelen is een raadsel. Het verhaal komt daardoor wat belegen en ouderwets over (100 pond was ook in die tijd een krap reisbudget). Scott en Julia komen te weinig als moderne jongeren uit de verf en door de beperkte verhaallijn is ook hun typering niet zo sterk. Voor twaalfplussers is dit debuut een ontspannend, wat emotioneel verhaal dat niet echt nazindert.
[Ria De Schepper]
| |
Ally Kennen
Beest. Gottmer, Haarlem, 2006, 240 p. € 12,50
Enkele jaren geleden kreeg Stephen een soort salamander. Tegen beter weten in bleef hij zorgen voor het dier dat uitgroeide tot een monsterlijk groot wezen. Het zit al enkele jaren in een roestige kooi in een waterreservoir. Stephen is doodsbang dat het beest hem zal te pakken krijgen of dat het zal ontsnappen. Hij zoekt een oplossing maar aan zijn pleegfamilie durft hij niets te zeggen. Hij is als kind geplaatst bij pleegouders en heeft alleen nog af en toe contact met zijn vader die als zwerver leeft. Als Stephen bij hem hulp zoekt om het dier te doden, weigert die hem te helpen. Toch is het door toedoen van zijn vader dat het dier uit zijn kooi ontsnapt. Hoe kan hij het dier nu ooit nog vangen voordat het onheil aanricht? De auteur schetst een knap portret van de zeventienjarige Stephen en zijn omgeving. Hij heeft problemen met de bedilzucht van sociale werkers en is argwanend tegenover zijn pleegouders en hun pesterige dochter Carol. Zijn grote geheim, het beest, beheerst zijn hele denken en handelen. Stephen is geen doetje maar hij heeft wel gevoelens van mededogen tegenover het beest. Het zit opgesloten en hoort niet thuis waar het nu zit, gevoelens die Stephen ook in zijn leefsituatie herkent. Hij kan bij niemand te rade gaan want ook over zijn familie draagt hij zijn geheimen mee. Het verhaal is spannend en leest als een thriller. Af en toe neigt het naar het sensationele, onder meer bij het uit de hand gelopen feestje van Carol. De schrijfstijl is direct, in de ikvorm, met een krachtig ritme op spannende momenten en met af en toe rechtstreekse aansprekingen van de lezer. Met dit debuut won deze Engelse auteur een schrijfwedstrijd. Het werd ondertussen al in een tiental talen vertaald. Het is een spannend boek dat een ruim publiek van 13-jarigen en ouder kan boeien.
[Ria De Schepper]
| |
Marita de Sterck
Kwaad bloed. Querido, Amsterdam, 2006, 159 p., € 13,95
Emma wordt halsoverkop naar een kostschool gestuurd omdat haar zus ‘ziek’ is. Ze komt uit een ongelovig gezin en de katholieke verhalen en rituelen zijn haar vreemd. Al vlug wordt ze door enkele meisjes ingewijd in wat ze moet doen en laten. Emma is braaf en onwetend maar via de gesprekken met de meisjes en de dubbelzinnige volksliedjes die ze zingen, leert ze het ‘echte leven’ kennen. Emma moet maanden op kostschool blijven maar ze legt zich niet bij de feiten neer. Stilaan begint ze te begrijpen wat er met haar en haar zus aan de hand is en dan komt ze in actie. Dit boek schetst het leven in een katholieke kostschool eind jaren vijftig, enkele jaren voordat de rebelse jaren zestig daar grondige veranderingen zouden in brengen. De meisjes worden er kort gehouden maar over hun gevoelens en fantasieën blijven ze de baas. Zelfs de levensverhalen van heiligen en martelaressen prikkelen hun verbeelding. Tijdens hun verboden samenkomsten in de bezemkast of op de bloedzolder kunnen ze vrijuit fantaseren, elkaar verboden dingen vertellen, gissingen maken over hun latere leven. Zo groeit Emma uit van een onwetende tiener tot een prille
| |
| |
zelfbewuste vrouw. Voor jongeren van nu is de kostschoolwereld van toen even onbekend en confronterend als voor Emma uit het boek. Toch kan het verhaal jongeren - en dan vooral meisjes - aanspreken omdat het ‘vrouw worden’, het bewust worden van wie je bent en wat je wil, van alle tijden is. De auteur schetst op een soms vermakelijke manier het rijke roomse leven in een besloten kostschoolgemeenschap en geeft tegelijk op een indringende manier het gevoelsleven van een tienermeisje weer. De eerste menstruatie, het ‘kwaad bloed’, als kantelmoment in een vrouwenleven, is een onderwerp dat de auteur ook als antropologe bestudeert in diverse culturen. Het taalgebruik van dit boek voor jongeren vanaf 13 jaar, weerspiegelt de andere wereld van toen, met donderpreken van een pater, met vrome levenslessen van nonnen en verbloemde taal voor alles wat met lichamelijkheid te maken had.
[Ria De Schepper]
| |
Muziek
Frank Teirlinck
Edward Teirlinck (1921-1971). Een leven in dienst van de muziek, Heemkring Soetendaelle, Merchtem, 2005, 77 p. € 7,00 (+ € 3,00 verzendingskosten)
Al had Merchtems musicus Edward Teirlinck nooit de kans om een volwaardige professionele muziekopleiding te volgen, toch werd hij in 1955, na een belangrijke rol te hebben gespeeld in het muziekleven van zijn geboortedorp, organist-titularis van de Brusselse kathedraal. Wat hij, als ‘amateur’, in deze functie presteerde, werd lang niet door iedereen naar waarde geschat. Meteen na zijn dood verdween hij zo goed als helemaal uit de annalen van het muziekleven. Met deze brochure wordt een organist in herinnering gebracht die nochtans heel wat verdiensten blijkt te hebben gehad. Teirlinck was in de eerste plaats een uitmuntend liturgisch organist en goed begeleider; als weinig anderen propageerde hij met verve het oeuvre van zijn dorpsgenoot August de Boeck én hij realiseerde in niet geringe mate zijn belangrijkste doelstelling, m.n. de kathedraal uit te bouwen tot een centrum van geestelijke muziek (o.m. door de organisatie van de eerste orgelrecitals). Zowel Teirlinck's Merchtemse als zijn Brusselse periode worden uitvoerig gedocumenteerd met getuigenissen en perscommentaren, en geïllustreerd met een vijftigtal niet eerder gepubliceerde foto's en documenten. De brochure is verkrijgbaar bij de auteur (Hofbouwstraat 4, 9930 Zomergem; frank.teirlinck@scarlet.be).
[Jaak Van Holen]
| |
Jos Bielen en Ignace Thevelein (eindred.)
Zingt Jubilate Liedboek, I.C.L.Z. - Altiora, Brussel - Averbode, 2006, 1056 p. € 18,95
Zingt Jubilate, het vertrouwde liedboek van de Vlaamse katholieke kerkgemeenschap met de bordeauxrode kaft, verscheen voor het eerst in 1976. Nu, dertig jaar later, verschijnt een grondig gereviseerde en aangevulde editie. Het merendeel van de liederen uit het vorige zangboek werd bewaard. Een vijftigtal werden geschrapt omdat ze qua tekst of melodie niet meer voldeden. Sommige liederen kregen wel een nieuw nummer omdat ze vroeger in een verkeerde categorie werden ondergebracht. ‘U, Heer, zij lof gebracht’ (vroeger 905, nu 780) hoorde bijvoorbeeld niet thuis bij de liederen voor een uitvaart. Dergelijke anomalieën werden rechtgezet. Ook het ‘Bijvoegsel’ en de ‘35 acclamaties’ werden geïntegreerd in de nieuwe zangbijbel. De twee opvallendste vernieuwingen zijn dat alle teksten van de strofen nu onder de noten staan en dat het gregoriaans, naast een vertaling, een hedendaags notenbeeld kreeg. De liederenschat werd uitgebreid met 130 nieuwe liederen, met nieuwe kyriales en acclamaties, vooral dan refreinen bij de antwoordpsalmen voor elke zon- en feestdag. Volstrekt nieuw is tevens het aanbod aan muzikale bouwstenen voor niet-eucharistische diensten. Tegelijkertijd verschenen een liedboek, een tekstboek, de orgelbegeleidingen en een cd-opname van nieuwe liederen in de reeks ‘Door de wereld gaat een lied’. De duurzame vormgeving, eenvoud en transparantie moeten het boek een lang leven geven. Handig zijn de uitgebreide registers en voetteksten die duidelijk maken wanneer een lied gebruikt kan worden. Met dit alles werd gezocht om het goede te bewaren en waar nodig te vernieuwen. Op zich een mooi project, maar hoe breng je zoiets tot leven in de plaatselijke parochies? Financieel vormt het al een hele uitdaging om in alle kerken nieuwe zangboeken
aan te kopen. Daarnaast moet men de mensen nog aan het zingen krijgen. Daartoe zijn begeesterde voorzangers, dirigenten en organisten nodig die weten hoe ze een lied kunnen aanleren en bijbrengen. Slechts weinig parochies hebben die luxe. In vele kerken vormt de samenzang op zich al langer een probleem, hoe zullen zij erin slagen nieuwe liederen te integreren? Hoe worden de gelovigen geholpen om hun onwennigheid om te zingen te overwinnen? Geen kleine uitdaging!
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Discotheek
Take the Duck
Live at Umit. Audio-cd, 53 min., produced by Ralf Metzler & Take the Duck, Central Station Music CD 060301, 2006
Na Duck's Food (2004), hun tweede studio-cd, verschijnt van de formatie Take the Duck nu voor het eerst een live-cd, opgenomen in Tirol op 22 oktober 2005. Sal Larocca en Manolo Cabras, die op Duck's Food afwisselend de bassnaren beroerden, werden vervangen door de Sloveen Robert Jukiã. Daniel Nösig (tr), Toine Thys (s) en Thorsten Grau (dr) bleven op hun post. Live at Umit telt zeven composities: drie van Nösig, drie van Thys en één standard. ‘“Ours” in the Sky’ opent met een bevallig thema waarop Thys als eerste met korte frasen improviseert. Halverwege weeft Nösig omzichtig zijn trompet door het geheel en gaat alleen verder op de ingeslagen weg: die van een nummer dat rustig zijn tijd neemt om een verhaal te vertellen zonder grote woorden, maar met des te meer poëzie tussen de lijnen. ‘Traveller’ trapt af met een vinnig thema. Thys komt hier een stuk ‘boppier’ uit de hoek. Nösig van zijn kant houdt het kort en staccato, hoedt zich als het ware voor de ritmesectie, die uit schijnt te zijn op alleenspraak. ‘My Ideal’, de standard van Robin-Chase-Whiting uit 1930, sluit qua sfeer zo goed aan bij de vorige en volgende nummers dat hij uit de pen van Nösig of Thys had kunnen vloeien. ‘Barba Azul’ is een verdere verkenningstocht in een muzikaal gebied waar de wegen naar vertrouwd dan wel naar onvertrouwd terrein kunnen leiden. De schijnbare aarzeling die daarmee gepaard lijkt te gaan, zorgt voor extra spankracht. Dit is muziek die balanceert op het scherp van de snee, zonder dat ze er snijwonden aan overhoudt. ‘Juanita Kligopoulou’, het slotnummer, klinkt als een in memoriam. Dat gevoel neemt crescendo toe. Sax en trompet haken lyrische lijnen in elkaar die
het overheersende gevoel van droefgeestigheid nog versterken. Halverwege lijkt een dynamischer wind door het geheel te waaien, die de schrijnende kantjes wat afzwakt, al verdwijnt de begrafenisstemming nooit helemaal. Het is één van de hoogtepunten van de cd, die vergeleken met Duck's Food, waar enkele gastmuzikanten op meespeelden, soberder is van aard. De humor en de ironie bijvoorbeeld, die zo kenmerkend waren voor de vorige cd, blijven hier nagenoeg achterwege. Grote troef van de band is nog steeds het wonderlijke samenspel van beide blazers. Wij zijn benieuwd welke weg het kwartet op zijn volgende plaat zal inslaan.
[Patrick Auwelaert]
| |
Francesco Paolo Tosti
Romanze. Popular love songs; Yves Saelens, tenor en Inge Spinette, piano; EUFODA, 1365.
De relatieve onbekendheid van Francesco Paolo Tosti (1846-1916) staat in schril contrast met de faam die hij tijdens zijn leven genoot en die hem baantjes opleverde bij de Italiaanse en Engelse vorstenhuizen. Italiaan van geboorte, bracht hij het grootste deel van zijn carrière door in Engeland. Daar componeerde hij ook het merendeel van zijn ca. 360 liederen. Het oeuvre van Tosti hoort thuis in de saloncultuur van de belle époque en is terzelfdertijd door en door Italiaans: melodische schoonheid, lyrische souplesse, extraverte emotionaliteit. Zijn liederen zijn geen diepgravende laatromantische creaties, maar zijn fijnzinnig elegant en de harmonische onderbouw bevat af en toe subtiele schakeringen en verrassingen. Yves Saelens en Inge Spinette vertolken deze liederen heel meeslepend, gepassioneerd, met delicate nuances, beheerst, intimistisch en uitbundig waar nodig. In het tekstboekje ontbreken helaas de vertalingen. Een aangename kennismaking met een weinig uitgevoerd componist; zeer zeker aangenaam om naar te luisteren, en charmant, maar daar blijft het toch ook wel bij. Het valt des te meer op naarmate je meer van deze liederen (hier 22 in aantal) na mekaar beluistert: zelden grijpt deze muziek je bij het nekvel of bezorgt ze koude rillingen.
Er zijn in het Vlaamse repertoire van die tijd ontdekkingen te doen die minstens zo interessant zijn als deze, maar Vlaamse musici geven steeds weer blijk van een hardnekkig gebrek aan moed om in dat repertoire te grasduinen.
[Jaak Van Holen]
| |
Jazzisfaction
Open Questions. Audio-cd, 51 min., opname Walter De Niel, mix Vincent De Bast, productie Jazzisfaction, W.E.R.F. 053, distr. AMG en www.dewerf.be, 2006
Twee jaar hebben we moeten wachten op de opvolger van Issues (Phlavour), de debuutcd van Jazzisfaction die we in deze kolommen lovend bespraken. David Petrocca verving in de tussentijd Martijn Vanbuel op bas, de rest van de bezetting bleef ongewijzigd: Peer Baierlein (tr), Ewout Pierreux (p) en Yves Peeters (dr). Stilistisch sluit Open Questions aan bij Issues. Baierleins warme trompetgeluid - de man liep school bij Bert Joris - en het karaktervolle pianospel van Pierreux bepalen nog steeds de sound. Baierlein is een trompettist die het niet moet hebben van retorische stijltrucs, als wel van eerlijkheid, recht op het hart af. Elke noot die hij speelt doet er toe, is van belang voor de afwikkeling van de improvisatie. Pierreux is een man van de heldere formulering: elke toetsaanslag, elk akkoord klinkt áf. Net als op Issues baadt het merendeel van de composities - vier van Baierlein, vier van Pierreux, twee van Petrocca - in een sfeer van melancholie en lyriek. Dat is vooral het geval in de ballads, waarop de groep inmiddels een patent lijkt te hebben. Maar ook stevigere en snellere nummers gaat het kwartet met plezier te lijf. Zowel ritmisch als harmonieus valt er dan ook heel wat te beleven op Open Questions. Met als constante dat elke compositie bezield klinkt en trilt van leven. Een nummer als ‘Alone’, dat op Issues voor een adembenemend hoogtepunt zorgde, komt op Open Questions helaas niet voor, maar daar staat tegenover dat de nieuwe cd meer nog dan de eersteling blijk geeft van homogeniteit. De enige vreemde eend in de bijt is afsluiter ‘Angst’ van Baierlein, een funky nummer met Pierreux op elektrische piano en Baierlein op gedempte trompet. Reminiscenties naar de fusion van de jaren zeventig zijn
hier niet ver weg. Is het een experiment waarmee de muzikanten willen aantonen dat ze desgewenst ook andere registers kunnen opentrekken? Een ‘open question’. Misschien is het antwoord te vinden op hun derde album, dat hopelijk niet opnieuw twee jaar op zich zal laten wachten.
[Patrick Auwelaert]
| |
Yuji Takahashi, Boudewijn Buckinx en Christian Wolff
Pianocomposities. Thomas Schultz, piano; Wooden Fish Recordings
De drie composities op deze cd zijn alle geschreven voor Thomas Schultz. Het is frappant hoe drie volkomen los van elkaar ontstane composities zo'n mooi bij elkaar passend en toch afwisselend geheel kunnen vormen. In For Thomas Schultz (Piano 3)
| |
| |
van Yuji Takahashi krijgt de uitvoerder bij elk van de 7 bladzijden tellende partituur een aantal instructies mee om het genoteerde notenmateriaal klinkend vorm te geven.
Schultz presenteert hier twee opnames. Hoe divers ze ook zijn, dit hebben ze allebei gemeen: bijzondere aandacht voor sfeervol, feeëriek kleurenspel en een belangrijk aandeel van het element ‘stilte’. The Floating World van Boudewijn Buckinx is, zoals de titel suggereert, een heen en weer vlieden tussen rust en dynamische bewogenheid. De harmonieuze, tonaal-harmonische rust waarmee dit werk begint, lijkt op het eerste gehoor uit een andere wereld dan die van Takahashi te komen. Bij nader toehoren komt evenwel, vooral in de rustiger passages en door de sobere melodiek, de sfeer van Takahashi's For Thomas Schultz erg dichtbij. Touch (of ‘toccata’) van Christian Wolff lijkt a.h.w. een samenvatting van de vorige composities: de aleatorische vormgeving van Takahashi wordt ook doorgetrokken tot de dynamiek; dat brengt Schultz tot een zeer dynamische gevarieerde uitvoering die naadloos aansluit bij Buckinx. Zeer verfijnde uitvoering van een mooi samengesteld muzikaal boeket. Verkrijgbaar via: woodenfishnet@aol.com
[Jaak Van Holen]
| |
Cantate
Circles
Red Button Recordings
Circles is een titel die toepasselijk is op vele aspecten van het leven zoals onder meer de cirkels van de seizoenen: een bloem komt tot bloei en verspreidt haar zaad om in het voorjaar opnieuw te bloeien. Zo is het Nederlands kamerkoor Cantate vanuit een dal weer opgeklommen en staat nu op de hoogste trede van de ladder van het Nederlandse korenbestand. Het vrouwenkoor bestaat al sinds 1970, sinds 2002 heeft Dion Ritten de leiding, en met deze actieve dirigent maakte het koor twee jaar later een succesvolle concertreis naar de Verenigde Staten. In 2005 behaalde Cantate tijdens het Nederlands koorfestival de hoogste score en kreeg de titel Nederlands Koor van het Jaar. De samenstelling van de cd is interessant. Men vindt er niet uitsluitend de gekende koorcomponisten maar ook minder bekende, en niet enkel uit Europa maar ook uit andere continenten. Drie vrouwelijke componisten Sandra Miliken (Australië), Michelle Roueché en Dede Duson (beiden USA) kregen een plaats op deze merkwaardige opname. Klassieke koorcomponisten zijn dan weer György Orbán, Javier Busto Javier Busto en Henk Badings. De meeste werken zijn a cappella maar sommige composities zijn vocaal-instrumentaal waarvoor Ritten uitstekende musici uitnodigde. Er is veel afwisseling en de prachtige stemmen van de dames en hun aanleg voor natuurlijk musiceren zorgen ervoor dat de luisteraar ondergedompeld wordt in een muzikaal bad en meteen de volledige cd kunnen beluisteren tot en met The snow van Edward Elgar, een prachtig slot. Bestellen kan via www.redbutton.cd
[Simonne Claeys]
| |
Geschiedenis
Thomas Asbridge
De eerste kruistocht, De oorsprong van het conflict tussen islam en christendom. Atheneum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2006, 384 p. € 24,95
Toen Thomas Asbridge op zijn zestiende een boek over de eerste kruistocht in handen kreeg, was hij meteen verkocht. Dat was zijn onderwerp en hij zou het nooit meer loslaten. Vandaag is de Britse historicus een autoriteit inzake kruistochten. Hij weet precies wanneer, waar, hoe en waarom het gebeurde en schreef er een kanjer van een boek over: De eerste kruistocht, de oorsprong van het conflict tussen islam en christendom. Het werd een voor het breed publiek toegankelijke uitgave die leest als een thriller. In 1095 hield paus Urbanus II in het Franse Clermont een preek waarin hij alle christenen opriep Jeruzalem uit de klauwen van de moslims te bevrijden. Eigenaardig want Jeruzalem was al meer dan vierhonderd jaar in handen van de moslims. De kruistocht was vooral een poging om de pauselijke macht te consolideren en de invloedsfeer van Rome uit te breiden. Kort daarop ondernamen tienduizenden een ongelofelijke, drieduizend kilometer lange tocht naar het Heilig Land, evenzeer gedreven door inhaligheid en eerzucht als door godsdienstige motieven. De enige uitzondering daarop lijkt Godfried van Bouillon te zijn. Hij was bij iedere slag aanwezig, maar hield zich op de achtergrond. Territorium verwerven was niet zijn bedoeling. Hij wou Jeruzalem daadwerkelijk bevrijden. Vanwege het behaalde succes is het geen wonder dat er nog meer kruistochten volgden, gesteund door theorieën over een rechtvaardige oorlog.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Hugo Van de Voorde
Het Gouden Oosten, Europa in de schaduw van Azië, Pelckmans, Kapellen, 2006, 368 p. € 25
Er is nooit veel aandacht besteed aan de impact van het Oosten op de westerse beschaving. Die blinde vlek verstoort ook de historiografie. The West and the Rest is een simplisme en een vertekening van de realiteit. Hugo Van de Voorde breekt met die klassieke visie van het dominante Westen. Het eurocentrisme is passé. De huidige opleving van het Gouden Oosten ligt in het verlengde van een situatie die eeuwenlang bestaan heeft. Europa bleef altijd in de schaduw van Azië. Dit boek volgt het chronologische verhaal van de geschiedenis. Eerst geeft het een overzicht van het tijdperk waarin Azië de lakens uitdeelde (ca. 500-1800). Vervolgens worden Japan en China gesitueerd in de Europese 19e en de Amerikaanse 20e eeuw. Ten slotte volgt een analyse van de blijkbaar onstuitbare groei van China en het toenemend belang van de Aziatische handel in het begin van de 21e eeuw. Profetisch sprak Napoleon: ‘Quand la chine s'éveillera, le monde tremblera’. Uit dit boek blijkt dat China, Japan en Azië allang ontwaakt zijn uit hun slaap, sterker nog, dat ze nooit geslapen hebben. Het Gouden Oosten heeft altijd blijk gegeven van een onstuitbare vitaliteit en inventiviteit. In deze overgangsperiode herschikken India en China de machtsverhoudingen in de wereld. Gelukkig zijn er dan mensen met een wereldwijd gezichtsveld zoals deze ere-inspecteur Geschiedenis om dat alles te duiden in het licht van de geschiedenis.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Robert Nouwen
De Romeinen in België [31 v. Chr. - 476 n. Chr.]. Davidsfonds, Leuven, 2006, 256 p. € 24,95
In dit overzichtelijk synthesewerk toont de auteur aan, na het schetsen van het historische kader, hoe de Romeinse aanwezigheid en invloed tot uiting kwamen en vorm kregen in onze gewesten. ‘Romanisering’ is duidelijk een complex verhaal van interactie en acculturatie! Na het bekijken van de situatie vanuit het perspectief van Rome wordt binnengekeken in de leefwereld van de Gallo-Romeinse bevolking zelf. Het leven en werken, het dagelijkse bestaan en de relatie tussen denkbeelden en werkelijkheid worden in al hun facetten toegelicht. In het laatste hoofdstuk worden de fundamentele veranderingen en de bonte mengeling aan culturen die het Laat-Romeinse Keizerrijk zo karakteriseert, aangekaart. De grondslag van dit synthesewerk wordt gevormd door de epigrafie en de antieke literaire bronnen, waarvan de auteur een grote kennis etaleert. Bovendien stoffeert hij alles met de nodige iconografische informatie. Als historicus slaagt de auteur er echter in een brug te slaan met de archeologie en de bronnen te toetsen aan vondsten en waarnemingen op het terrein. Jammer wel dat de uitgeverij ervoor opteert niet te verwijzen naar de publicaties waaruit informatie wordt geput. Ook het eindnotenregister is voor een leek in de epigrafie onbegrijpelijk. De schrijfstijl veronderstelt nochtans een lezerspubliek met enige achtergrondkennis dat graag op zoek wil naar verdere literatuur. Om dit boek als werkinstrument te hanteren, was een index handig geweest. Dit boeiende overzichtswerk breekt wel een lans voor een verregaande samenwerking tussen de disciplines historisch onderzoek en archeologie om tot een beter begrip te komen van deze complexe en o zo intrigerende Romeinse wereld!
[Sofie Vanhoutte]
| |
M. Van Strydonck, A. Ervynck, M. Vandenbruaene en M. Boudin
Relieken. Echt of vals? Davidsfonds, Leuven, 2006, 197 p. € 24,95
Vooral in de middeleeuwen speelden overblijfselen van heiligen een belangrijke rol. Die kracht verloren ze langzamerhand meer en meer, maar vandaag hebben ze toch nog bij bepaalde gelegenheden en in diverse gemeenschappen een zekere betekenis. Over relieken verschenen al heel wat publicaties. Het boek dat in 2006 bij het Davidsfonds verscheen, vertelt ons ook nog een keer wat relieken en heiligen zijn - in feite een noodzakelijke inleiding - maar brengt ook het fysisch antropologisch onderzoek ernaar. De auteurs zijn geen theologen, (kunst)historici of volkskundigen maar ingenieurs, biologen en archeologen. Zij zorgen voor een andere kijk op deze overblijfselen. Zij onderzochten de overblijfselen niet vanuit hun rituele of godsdienstige betekenis of keken hun ogen niet uit op de schrijnen waarin ze worden bewaard, maar gebruikten moderne onderzoekstechnieken om de leeftijd, het ziektepatroon of de mogelijke doodsoorzaak van de desbetreffende persoon vast te stellen. Dat ze daarbij tot merkwaardige vaststellingen kwamen, hoeft geen betoog. In sommigen rijven staken zelfs bijvoorbeeld beenderen van dierlijke afkomst. Maar ook de steentjes, de gewaden of andere voorwerpen die in de fiertels werden teruggevonden, werden grondig bestudeerd. Het eindresultaat is complexer en werd nu in een vlot leesbaar en rijk geïllustreerd boek samengebracht.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Johan Decavele, Jan De Maeyer, Patricia Quaghebeur, Paul Trio (eds.)
De Oude Abdij van Drongen. Elf eeuwen geschiedenis, Oude Abdij van Drongen - KADOC-K.U. Leuven, Drongen - Leuven, 2006, 528 p. € 55
‘Les vrais hommes de progrès sont ceux qui ont pour point de départ un respect profond du passé’ (Ernest Renan). In het zoeken naar nieuwe wegen voor een oude abdij vormt een diep respect voor het verleden het uitgangspunt. In De Oude Abdij van Drongen leidde dat tot een monumentale studie over elf eeuwen geschiedenis die eindigt met een blik op het heden en de toekomst. Voor het eerst worden in een omvattende en wetenschappelijk verantwoorde studie de talrijke bijdragen die in de loop der eeuwen over de abdij werden geschreven, samen met heel wat onuitgegeven bronnenmateriaal, verwerkt. Tweeëntwintig auteurs stonden in voor de diepgravende, vlot leesbare en bijwijlen meeslepende artikels, die rijk geïllustreerd werden. Het geheel werd aangevuld met een catalogus van het kunstpatrimonium. De abdij van Drongen kende een boeiende en woelige geschiedenis, waarvan het gebouwencomplex tot op vandaag de sporen en littekens draagt. Periodes van bloei en verval wisselden elkaar af, net zoals de bestemming van het gebouw: opgericht rond 915 door seculiere kanunniken, werd het een norbertijnengemeenschap vanaf 1138, later gebruikt als parochiekerk, dan weer veroverd door de protestanten, verkocht als fabrieksgebouw in de revolutionaire tijd, om ten slotte vanaf 1837 een jezuïetenhuis te worden. Vandaag worden de gebouwen volop gerestaureerd en zoekt men naar nieuwe mogelijkheden en initiatieven van gelovig leven in de hoop dat de Oude Abdij in de geest van haar stichters nog een lang leven beschoren is. Een uniek boek over een unieke geschiedenis.
[Emmanuel Van Lierde]
|
|