zijn lijfspreuk Sumes Stabile Uno, op de Ene, het middelpunt van de cirkel, dat verwijst naar Christus in de eindeloze schepping. Het gevecht met de arend en de zwaan symboliseert de triomf van het geestelijke boven het aardse. Voorwaar een portret met levensinhoud!
De Boodt was een ruimdenkend humanist die moest schipperen tussen de meest verscheidene gedachtewisselingen aan het hof, maar steeds zijn eigen weg ging. Hij vond het milieu in elk geval interessant genoeg om te verzaken aan de waardevolle prebende hem aangeboden voor bisschop Driutius van Brugge in 1584. Aan vriendendienst schoot arts De Boodt ook niet te kort. Wanneer de Boheemse hofgraveur Martin Rota stierf in 1583 nam hij een graveerbrevet (1588) om het derde deel van diens Laatsete Oordel te voltooien en zijn werk te verspreiden (Albertina, Wenen). Hetzelfde gebeurde toen de hofhistoriograaf Jacobus Typotius uit Diest stierf na het tweede deel van zijn Symbola Divina et Humana, een emblemenboek van de geestelijke en wereldlijke groten der aarde, geïllustreerd door Sadeler met veel eigentijdse verdoken toespelingen. Arts De Boodt verzorgde het derde en lijvigste deel. Het boek verscheen in 1603 en werd minstens tienmaal herdrukt tot nog in 1972 (Academia, Graz).
De humanist De Boodt kon zich aan het hof van Oostenrijk inderdaad helemaal uitleven. Van zijn vriend de hofkapelmeester Filips de Monte uit Mechelen maakte hij een fijn portret. Hij startte ook met een uitgebreide collectie aquarellen van in- en uitheemse dieren en planten, waarvan verschillende van zijn hand in een natuurgetrouwe wetenschappelijke stijl. Deze Historia Naturalis bleef onder zijn erfgenamen tot in 1844 en werd gedeeltelijk gepubliceerd in 1989 (De Albums van Anselmus De Boodt, door M.C. Maselis, A. Balis, R. Marynissen; Lannoo Tielt; The Boodt Watercolours, 1999).
De hoofdopdracht van De Boodt was echter het bestuderen en catalogeren van alle gekende gesteenten en mineralen, in feite was hij keizerlijk lapidarius. Het
Gemmarum et Lapidum Historiam verscheen in 1604. Terstond werd hij lijfarts van de neerslachtige keizer, die gebruiksvoorwerpen, geschenken
Titelpagina van het encyclopedisch gesteentenboek ‘Gemmarum et Lapidum Historia...’ (Frankfurt/Hanau 1609), het hoofdwerk van A.B. De Boodt. Grootseminarie (vroegere Duinenabdij), Brugge
en keizerlijke insigna liet maken vol met medische recepten (Natuurhistorisch Museum, Wenen). Hier moet onderstreept worden dat de farmacopee toen uitsluitend bestond uit minerale, plantaardige of dierlijke producten. Het gesteenteboek kende een tiental herdrukken en een Franse vertaling. Het maakte als vroege lekenlectuur deel uit van de benedictijner bibliotheken (Stadsbibliotheek, Brugge). Toepassingen ervan bleven eeuwenlang geldig zoals het klieven van diamant, inlichtingen over namaak voor juweliers, over kleurvaste mengingen voor kunstschilders, over vindplaatsen voor geologen en de hardheidsgraad van gesteenten voor specialisten en natuurlijk ook de heilzame werking van bepaalde soorten ten gerieve van geneesheren. De Boodt genoot aldus van een Europese bekendheid. Hij liep meestal gehuld in een statige zijde- of bontmantel en hij had een vierspan ter beschikking. Hij verliet echter het Oostenrijkse hof na de dood van Rudolf II (1611), de defenestratie van Praag (1618) vooruitziende.
In 1614 keerde Anselmus Boëtius terug naar Brugghe myn beroemde vaderlant, waar hij een jaar woonde op het slot van ridder Frans De Boodt in Lissewege. Daarna betrok hij een eigen huis, de Goude Mauwe, in de Ridderstraat in Brugge (gedenkplaat, 1982). Hij bleef er actief als geneesheer, schilderde, speelde op een van zijn snaarinstrumenten uit zijn eigen Luteboec en schreef in de streektaal als lid van de Rederijkerskamer van de Heilige Geest. Hij vertaalde in versvorm de De Consolatione Philosophiae van de Romeinse Boëthius en voor de jeugd publiceerde hij geestelijke ‘liedekens’, zoals De Baene des Hemels ende der Deughden van 1628. Verder stelde hij nog het eerste Brugse kruidenboek met zestig koperplaten samen dat zijn jonge vriend Vredius postuum uitgaf in 1640: Florum Herbarum, ac fructuum selectiorum et vires pleraeq (herdruk in 1981, Familia et Patria, M.C. De Boodt-Maselis, Anselmus Boëtius De Boodt).
Anselmus Boëtius De Boodt overleed op 21 juni 1632. Hij was tweeëntachtig, voor die tijd een uitzonderlijke leeftijd. Een lange stoet met dertig fakkels met het getimbreerd familiewapen De Boodt, begeleidden hem naar de Sint-Jakobskapel in de Onze-Lieve Vrouwekerk (familiekapel, noorderportaal sinds 1786). Nog altijd kunnen we hem ontmoeten als 26-jarige, midden vooraan bij zijn vader Anselmus, in de kooromgang van dezelfde kerk (Pieter Pourbus 1573, triptiek De Verheerlijking op de berg Tabor).
De humanist De Boodt heeft Brugge ongetwijfeld goed doen kennen in Midden-Europa. Zijn publicaties berusten in de voornaamste Europese bibliotheken en talrijke biografieën verhalen zijn levensloop. Voor zijn mineralogisch werk werd een gesteente uit Katanga Boodtiet genoemd (L. De Leenheer, 1937) en voor zijn botanische arbeid werden drie planten Bootia genoemd (G. Boehmer 1799; Necker, Adanson, Begelius). Er werd ook een kruidtuin aan hem gewijd in de Duinenabdij van Koksijde (1984). Bij de driehonderdste verjaardag van zijn sterfdag werd hij herdacht door de Vlaamse Academie en het Mineralogisch Gesellschaft van Berlijn en vijftig jaar later in het Stadhuis van Brugge (1982). Bij de viering van honderdvijftig jaar België werd hij vernoemd als een van de grote geleerden van het land.
Door zijn betekenisvolle bijdrage op velerlei gebied, heeft hij inderdaad steeds getracht om als goede Vlaming een betere Europeaan te zijn.