Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45
(1996)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Werner Spillemaeckers
| |
[pagina 283]
| |
van Walter De Ridder tot een en hetzelfde geheel versmolten. Dankzij het gemeentebestuur van De Panne kwam ik in contact met Gery Florizoone, dichterlijke laatbloeier, pastoor van de Sint-Magdalenakerk in Brugge, en dorps- en klasgenootje van Top in het basisonderwijs. Toen Gery Florizoone bij een vliegtuigongeval om het leven kwam, verloor ik een vriendelijke en behulpzame gesprekspartner en correspondent, en Kamiel Top een bona fide getuige. Via Florizoone kwam ik de enige nog in leven zijnde onderwijzer, deze van het eerste studiejaar van de Gemeentelijke Jongensschool in Adinkerke, op het spoor. Meester Eugeen Vandenbussche schreef mij in oktober 1981 met trots dat hij Top had leren lezen, schrijven en rekenen. ‘Kamiel was een leerzuchtige, dromer, eigenzinnig, eenzaat, had geen contact met medeleerlingen. Steeds alleen’. Hij herinnert zich Top vijftig jaar later nog zeer goed, omdat ‘hij ook een uitblinker was, om de ± 10 jaar had ik er zo een.’ ‘Hij woonde op de wijk Oosthoek in een werkmanswoning nevens mijn ouders huis. Hij kwam veel bij mij 's avonds om uitleg en met vragen. Doorsnuffelde mijn bibliotheek, deed boeken mee en vragen!!’. Florizoone zelf getuigde over zijn klasgenoot in het achtste studiejaar. Beiden waren 11 jaar in 1934 en kwamen, door elk twee studiejaren over te slaan, in het laatste jaar van het basisonderwijs terecht bij de in de streek vermaarde Meester Gabriël Vlaemynck. Het kerkplein in Adinkerke is thans naar hem genoemd. ‘Iemand als een nonconformist, die niet naar te geven leerstof omkeek, niet naar lesuren, en eigenlijk geen enkele waarde had als opvoeder’, aldus Florizoone, die meer respect heeft voor Vlaemynck dan uit deze woorden moge blijken. ‘Hij kafferde voortdurend zijn jongens (uit): verweet ze voor pretentie-mannetjes, karnemelkhoofden en door heel zijn indringende sofismen, waarin hij zichzelf handig ophemelde, liep de rode draad van communistische ideologie.’ Wanneer men verneemt dat in de zomer de klasdagen tot 18 uur uitliepen en Vlaemynck zijn leerlingen ondermeer qua algebra het compleet programma van de humaniora (sic) meegaf, ziet men een sociaal bekommerd onderwijzer van het oude type oprijzen, die zijn kinderen van eenvoudige lieden hogerop wilde stuwen door ze een harde discipline op te leggen, en zichzelf daarbij evenmin ontzag. Top stierf als lid van een communistische verzetsgroep. Florizoone situeert in dit laatste studiejaar in de jongensschool in Adinkerke de kiemen van zijn communistisch gedachtengoed. Ook Florizoone zag Top als een koppig, nukkig kind, een jongen met een groot hoofd, die voortdurend aan 't dromen was, en alleen
Brief van Kamiel Top aan Willem Elsschot. (Erven De Ridder)
maar zonnig werd als Meester Vlaemynck les gaf in aardrijkskunde. In 1936 verhuist het gezin Top naar Nieuwpoort. In de middelbare school aldaar is een van zijn medeleerlingen Roger Pieters, de latere auteur van het opstel in het cahier uit 1978, en een van zijn leraars is Karel Jonckheere. Al zijn oud-leerlingen getuigen dat hij een schitterende, enthousiasmerende leraar was. Velen, die ik aanschreef, verwezen mij naar Jonckheere. Ik heb steeds geweigerd de stap te zetten. Nadat enkelen, wellicht verwonderd over mijn eigenzinnige houding, mijn mening privatim reeds hadden moeten bijtreden, kreeg ik, helaas, het objectief grote gelijk bij de publikatie in 1984 van wat de Verzamelde Gedichten van Kamiel Top had moeten wordenGa naar eindnoot3. En ook dat intrigeert. Karel Jonckheere was een schitterende leraar, was hij het maar gebleven, met een breedgevlerkt vaderinstinct, die de kool en de geit wilde sparen, die veel wist en nog meer verzweeg. Maar een groot auteur was hij niet, en evenmin een groot dichter. Willem Elsschot wel. Kamiel Top had dat zeer vroeg al aangevoeld. Elsschot was zijn literaire vader. Top vereerde hem, maar vreesde tegelijkertijd zijn invloed. Vanaf 1936 bezoekt Kamiel Top de Rijksmiddelbare Jongensschool in Nieuwpoort. Roger Pieters, zijn oud-medeleerling: ‘Het duurde weken eer hij contact met ons zocht. Misschien was het schuchterheid maar dat geloof ik niet want bijna op staande voet klampte hij de leraars aan en liep met hen, tijdens de recreatie, de speelplaats op en af, iets waar wij nooit zouden aan gedacht, laat staan gedurfd hebben’Ga naar eindnoot1. Tops leer- en nieuwsgierigheid liggen aan de basis van de verhouding Elsschot-Top, en niet, zoals Pieters beweert, Karel Jonckheere, ‘die hen te Sint-Idesbald, bij Koksijde, samenbracht’Ga naar eindnoot1. Kamiel Top had in oude nummers van het schoolblaadje De Pijl, dat toen al ter ziele was, een gepubliceerde brief van 27 november 1933, door Elsschot aan de school in Nieuwpoort gericht, ontdekt. Deze publikatie is de aanleiding voor de dan 14-jarige Top om het initiatief te nemen. Hij stuurt Willem Elsschot een eerste van 8 brieven en 1 ‘postkaart’, geschreven tussen 21 april 1937 en 7 november 1940 en mij bereidwillig ter inzage gegeven door wijlen Walter De Ridder. De antwoorden van Elsschot zijn niet bekend. Over de brief uit 1933 van Elsschot schrijft Top vier jaar later: ‘Die brief loopt over van vriendelijkheid. Begrijpelijk, dus, dat ik het aandurf U...om een photo te verzoeken!.’ Top helpt 's zondags de bibliothecaris de Willemsfondsboekerij open te houden. Daar las hij reeds Tsjip en Een ontgoocheling. Hij vraagt Elsschot of het waar is dat deze een vervolg op Tsjip gaat schrijven, en neemt zich alvast voor de bibliothecaris aan te zetten de andere boeken van Elsschot aan te kopen, zodat hij ze kan lezen. Het antwoord van Elsschot is niet bekend, maar uit twee amateurfoto's, die bij de brieven worden bewaard, blijkt dat een jaar later Elsschot en Top mekaar ontmoet hebben, vermoedelijk op het buitenverblijf van Elsschot. Op de eerste foto staan beiden samen afgebeeld, op de tweede, met alleen Top, werd op de rugzijde in het handschrift van Top vermeld en door hem ondertekend: ‘Uit genegenheid, aan de heer Alfons De Ridder, 24.4′38.’ Nog geen twee weken later plaatst Top de datum ‘6 mei 1938’ (hij is dan 15 jaar) onder het 42 bladzijden tellende handschrift van zijn verhaal Een Begrafenis. Remi De Cnodder vertelde mij dat hij na de oorlog een bundel papieren aan het Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven in Antwerpen heeft geschonken. Top zou De Cnodder deze documenten hebben overhandigd, toen de oorlogsomstandigheden voor hem gevaarlijk werden. Dat Een Begrafenis klaarblijkelijk bij deze bundel hoorde, laat vermoeden dat Top aan dit | |
[pagina 284]
| |
verhaal veel belang hechtte. Het staat, Top zegt het zelf en verscheidene der volgende brieven handelen er gedeeltelijk over, onder invloed van Elsschot. Op 1 oktober 1938 schrijft Top ontgoocheld te zijn, omdat Elsschot hem tijdens het verlof niet heeft bezocht, hoewel hij dat beloofd had. ‘Ik zit nu in het IVe Middelbaar ('t zelfde van IIIde atheneum) en krijg les in 't Nederlandsch van mr Jonckheere.’ De formulering wijst erop dat Jonckheere pas dan, dus anderhalf jaar na Elsschot, in Tops leven komt. Karel Jonckheere heeft zijn leerlingen opdracht gegeven een schrijver te bestuderen en ‘Ik heb U genomen, omdat ik Uw werken misschien wel aan het hoofd van de moderne Vlaamsche litteratuur plaats.’ Hij kondigt de verschijning aan, ‘eerstdaags, van een novelle in “Voetlicht”. Ze heet: “Een Begrafenis” en is geschreven in Uw trant. Ik vreesde eerst, dat ze àl te zeer op Uw werk geleek, en dierf ze niet publiceren. Jonckheere vindt ze echter genoeg persoonlijk.’ De derde brief, de enige met de machine geschreven, is gedateerd 16 februari 1939. Hij begeleidt exemplaren van de 2 nummers van Voetlicht, waarin Een Begrafenis verschenen is. Top hoopt op een kritiek ‘zonder er doekjes om te winden’. Hij vreest weer dat zijn stijl al te zeer onder invloed van die van Elsschot staat. Voorts is er sprake van ‘uw médaljon’, waaraan Tops vriend (Emiel Fryns?) werkt. De volgende dag al reageert Elsschot met een brief aan niemand minder dan Jan Van NijlenGa naar eindnoot4. Elsschot is enthousiast, vraagt zijn vriend het te willen lezen, en ‘Mocht gij het goed vinden, toon het dan eens aan Jan Greshoff?’. Deze brief lijkt mij fundamenteel. Enerzijds heeft Van Nijlen de novelle inderdaad doorgegeven, met als gevolg dat Top kansen krijgt in Nederland, maar anderzijds blijkt bovendien uit een niet ondertekende negatieve recensie over Tops eerste bundel in Het Vlaamsche Land van 1 september 1941Ga naar eindnoot5 dat Van Nijlen ondertussen ook de gedichten van Top ging waarderen en zijn mening niet voor zich heeft gehouden. Met de vierde brief, eerst 18, dan 21 februari 1939 gedateerd, dankt een opgeluchte Top voor ‘Uw bemoedigende brief’. In een postscriptum kondigt Top aan dat hij aan een nieuwe novelle De Beiaardier werkt. Ten slotte meldt hij ‘vandaag’, dus op 21 februari, een brief van de ‘heer Van Nijlen’ ontvangen te hebben. In de vijfde brief, 11 maart 1939, vernemen we dat Een Begrafenis in handen is geweest van Greshoff, die ze ter lezing gaf aan (Adriaan) Van der Veen, redacteur van Werk, met als gevolg dat Van der Veen Kamiel Top uitnodigt om iets op te sturen voor Werk. Top werkt nog aan De Beiaardier en vraagt Elsschot om raad: Wachten tot De Beiaardier af is of Een Begrafenis wat uitwerken om ze in Werk te doen herpubliceren. De zesde brief, van 18 maart 1939, dankt voor ‘uw raad betreffende dat bij werken. Mr Jonckheere vindt ook, dat ik die Begrafenis niet te lang mag rekken. Anders gaan al de menschen weg vóór het gedaan is, zegt hij.’ Door het Antwerpse Willemsfonds Jeugdverbond, ‘dat U misschien kent’, wordt Top gevraagd om mee te werken aan ‘Vlucht’. In de zevende brief, van 6 april 1939, is Top eindelijk klaar met De Beiaardier. ‘Ik stuur U hierbij een exemplaar er van. Misschien wil U het eens doorbladeren en gebeurlijke opmerkingen er op aantekenen?’ De schrijftrant is anders dan Een Begrafenis, ‘want ik zoek nog altijd naar mijn eigen stijl, en ben heelemaal niet zeker hem bereikt te hebben in ‘De Beiaardier’. Tot slot schrijft Top (zoals in de derde brief) over ‘uw médaljon’, waarvan hij hoopt dat het klaar zal zijn ‘als U met Pinksteren komen zal’. Hoewel Top met de zevende brief het afgewerkte manuscript van De Beiaardier kon mededelen, amper een maand nadat hij in de vijfde brief had geschreven uitgenodigd te zijn geweest door Adriaan Van der Veen, is dit verhaal nooit verschenen. Althans niet in Werk dat slechts één jaargang kende, van januari tot december 1939, maar waarin 45 auteurs op samen 840 bladzijden publiceerden. Jonckheere schrijft in zijn ‘woord vooraf’ van de heruitgave van Tops 2 bundels in 1984 dat het 27 bladzijden tellende manuscript van De Beiaardier deel is van de meer dan 250 bladzijden manuscript die hij niet wenst vrij te geven. Terloops noteer ik dat de redactie van het letterkundig maandschrift Werk bestaat uit Ed. Hoornik, A. Van der Veen (die via de piste Elsschot-Van Nijlen-Greshoff Top zou uitnodigen), Jan Schepens, vriend van Elsschot, en Johan Daisne, die Top het jaar daarop zou opnemen in zijn bloemlezing. De vraag kan gesteld worden of Elsschot dan wel Jonckheere de aandacht van de samensteller op Top zou gevestigd hebben. In 1939 begint Top zijn studie aan de Normaalschool in Gent. Hij frequenteert er in geheime vergaderingen Paul Rogghé en de 17-koppige Faun-groep, waartoe ondermeer Mark Edo Tralbaut behoort. Hij kent Johan Daisne persoonlijk, die hem met drie gedichten in 1940, Top is dan 17, opneemt in de bloemlezing De nieuwe dichtersgeneratie in Vlaanderen. Hij heeft er weer een merkwaardige leraar, Prof. Adrian Hegmans, aan wie hij het schitterende gedicht Ontmoeting opdraagt, dat ondermeer gepubliceerd wordt in Snoecks Groote Almanak 1943. Is het toeval dat Elsschot zijn jarenlange
Handschrift van Kamiel Top van zijn ‘Een Begrafenis’ - laatste bladzijde. (Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven, Antwerpen)
samenwerking met Snoeck, met wier toenmalige beheerder, Mevrouw Batta-Snoeck, hij een hartelijke relatie onderhoudt, begint met uitgerekend dit jaarboek 1943? Hierbij weze een detail aangestipt dat enerzijds erop kan wijzen dat Elsschot bij zijn zakelijke vriendin is opgekomen voor opname van dit gedicht, maar anderzijds een vreemd licht werpt op een mateloze ambitie, die Top niet deed terugdeinzen voor slimmigheden. Deze karaktertrek en het opscheppen met zijn relaties, wat van kindsbeen af aanwezig was in het aanpappen met zijn leraars, moet uiteindelijk wrevel en weerstand, afgunst en wellicht uiteindelijk haat hebben opgeroepen bij generatiegenoten. De oudste mij bekende publikatie van Ontmoeting dateert van november 1942 in Podium, blijkbaar een bloemlezingenreeks, samengesteld door ondermeer Frank Meyland, een medestudent aan de Normaalschool. De Podium-versie (de oudste, 1942) en de Snoeck-versie (1943), evenals de publikaties van na Tops overlijden in bloemlezingen - Ontmoeting werd niet in de bundels opgenomen - verschillen lichtjes onderling. Maar in verband met de relatie Elsschot-Top is er mijns inziens een veel belangrijker verschil. In alle publikaties is Ontmoeting opgedragen aan Prof. Hegmans, een leraar aan de Normaalschool, voor wie Top een grote verering had. Welnu, in de Snoeck-versie is de opdracht aan Prof. Hegmans vervangen door het woord ‘dissonante’. Ik veronderstel dat Top hoe dan ook - en het woord ‘dissonante’ kan erop wijzen dat hij er zich van | |
[pagina 285]
| |
‘Ontmoeting’ in Snoecks Groote Almanak 1943.
bewust was - een oneerlijkheid beging om Elsschot, die voor hem - daaraan moet niet getwijfeld - de belichaming was van de grote auteur, niet te kwetsen. In de achtste en laatste brief, van 18 maart 1940, wordt voor het eerst over de gedichten gesproken. Top stuurt Elsschot het op dezes raad geretoucheerde gedicht Werkmanskind op, ‘samen met vijf nieuwe. “Werkmanskind” zal met “Madonna” en “Het oude Huis” binnenkort in een bloemlezing “Jongste Dichtersgeneratie”, bekostigd door den “Vlaamsche Gids”, verschijnen. Johan Daisne, den samensteller van die bloemlezing, ken ik persoonlijk. Ik wou graag uw oordeel kennen, over deze zes verzen.’ In Gent is er weinig tijd voor proza, vanwege zijn studie aan de Normaalschool. En hij vraagt: ‘Komt U dezen zomer weer visschen naar de lage vlakten aan de zee? Ik dank U vooraf voor uw moeite, betreffende die vaerzen, en eindig met mijn zeer genegen groeten.’ Hij geeft als zijn adres in Gent dat van de Rijksmiddelbare Normaalschool op, waar hij intern is. Het negende en laatste geschrift uit deze reeks is een ‘postkaart’ van 7 november 1940. ‘Ik hoop dat U mijn lang wachten van schrijven zult excuseeren: ik dacht dat een brief van U zou volgen. Nu, ik begrijp best dat U het zeer druk hebt.’ Top heeft blijkbaar toch een exemplaar van De leeuwentemmer mogen ontvangen. Betekenisvol, wanneer men uit de gepubliceerde Brieven van Elsschot verneemt dat deze eer weinigen te beurt viel, zoals Andries Kaas, Daan Boens en Jan Van Nijlen, ‘zeker na Greshoffs emigratie Elsschots beste vriend.’Ga naar eindnoot6 Dat Elsschot aan Top niet meer geschreven heeft tussen de voorlaatste en de laatste brief uit deze reeks, heeft alles te maken met het uitbreken van de oorlog. Op 29 oktober 1940 schrijft Elsschot aan Andries Kaas: ‘Op 't oogenblik zou ik niet kunnen schrijven want ik heb een gevoel alsof ik in een irreëele wereld leef.’Ga naar eindnoot7 En eerst op 4 november 1940 bedankt hij Jan Schepens, die dochter Ida in de meidagen onderdak heeft geboden. Omstreeks die periode ook wordt ‘Kerkepanne’ verkocht. Uit het feit dat hier de mij ter beschikking gestelde briefwisseling, door de omstandigheden afgerond, ophoudt, moet niet noodzakelijk besloten worden dat het contact tussen Kamiel Top en Willem Elsschot verbroken zou geweest zijn. Was Willem Elsschot, die een vrij beroep uitoefende en voor een gezin te zorgen had, op zijn geboortestad teruggeworpen, omdat, indien hij het buitenverblijf niet verkocht had, vertoeven aan de kust, die in een spergebied lag, onmogelijk was, dan was de kustbewoner Top, omdat hij student in Gent was, paradoxaal genoeg mobieler geworden. Van Marcel Schippers vernam ik dat deze Top in 1940 in Antwerpen eenmaal heeft ontmoet in een café op de Groenplaats. Hij was in het gezelschap van andere jongeren. Dat het ‘Rubenshof’, een van Elsschots stamcafés, op de Groenplaats gelegen was en is, weze hier zondermeer aangestipt. Schippers bezorgde mij ook de fotokopie van een zeer korte brief uit 1943 in het handschrift van Top, waarin deze naar Schippers' adres in Antwerpen een foto stuurt. De ondertussen overleden Schippers, aan wie Top een gedicht opdroeg, had beloofd mij deze (pas)foto te bezorgen, wanneer hij die zou gevonden hebben. Dat is helaas niet gebeurd. Waartoe deze foto moest dienen, heb ik evenmin kunnen achterhalen. Toch blijkt uit deze luttele gegevens dat Top contact behield met Antwerpen. In 1941 verschijnt Het open Venster, de eerste gedichtenbundel van Kamiel Top, bij de prestigieuze Antwerpse uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel. Top was toen 18 jaar. Dat hij als debutant moest aanbevolen worden, ligt voor de hand. Jonckheere laat deze verdienste boudweg op zijn naam | |
[pagina 286]
| |
schrijven, weze het slechts op de flap van de in 1984 heruitgegeven gedichten. Welke invloed kon de toen 34-jarige Jonckheere, zelf pas in het fonds opgenomen, doen gelden? Walter De Ridder verzekerde mij dat zijn vader zeer goed bevriend was met eigenaar Pelckmans. Mijn vermoeden dat Elsschot wel eens - minstens mede - aan de basis van deze publikatie kon liggen, werd niet tegengesproken. Vergeten we niet dat de laatste brief niet meer over proza, maar uitsluitend over gedichten handelt en dat de recensent van Het Vlaamsche Land, weliswaar met tegenzin, de lof vermeldt voor Tops gedichten van Jan Van Nijlen. In SireneGa naar eindnoot8 verschijnt het interview dat Kamiel Top afnam van degene, wiens werken hij ‘misschien wel aan het hoofd van de moderne Vlaamsche litteratuur’ plaatst. Deze publikatie op zich wijst nogmaals op de contacten van Top met de stad van Elsschot. Het redactiesecretariaat van Sirene is gevestigd bij J.(ack) Verstappen in Antwerpen. Redactielid F. Swerfgeest (alias Remi De Cnodder) is Antwerpenaar. Welk verband is er tussen dit interview en de publikatie van de eerste gedichtenbundel? Bij de voorbereiding van dit interview, dat, net als zijn eerste gedichtenbundel, in hetzelfde 1941, in hetzelfde Antwerpen verscheen, moet Top Elsschot vrijwel zeker nog in Antwerpen ontmoet hebben. In 1943 is er van Jonckheere geen spoor, wanneer de tweede bundel, Van Zee en Visschers,Ga naar eindnoot9 verschijnt in eigen beheer. Emiel Fryns, die de lino's sneed, schreef mij dat Top de uitgave volledig zelf betaalde. De 250 exemplaren zouden trouwens in enkele dagen uitverkocht geweest zijn. In Gent verschijnt het gedicht Ontmoeting
Een lijkkoets in 1937 in Antwerpen. (Verzameling mevr. R. Merhottein-Smits)
in de Groote Snoecks Almanak. In 1946 zou postuum bij ‘Snoeck’ nog een tekst over jazz verschijnen, vermoedelijk bezorgd door iemand van de Faun-groep. Kamiel Top is als schrijver en dichter slechts 21 jaar geworden. Op 14 april 1944 is hij door de Gestapo aangehouden, volgens de meeste bronnen de morgen zelf dat hij als opvolger van Karel Jonckheere het ambt van leraar aan de Middelbare Jongensschool in Nieuwpoort zou opnemen. Kamiel Top overleed op 4 maart 1945 in het concentratiekamp van Flossenburg.
Toen ik besloten had dit leven en werk te gaan onderzoeken, kwam ik vrij vlug tot de overtuiging dat dit alleen zinvol kon door veldwerk. De teksten van Karel Jonckheere en van Roger Pieters - en van anderen in hun spoor - zijn onbetrouwbaar. En ik ben ervan overtuigd geraakt: gewild onbetrouwbaar. Er wordt gemanipuleerd en verzwegen. De vraag is: Waarom? Eén element is Elsschot. Als Jonckheere schrijftGa naar eindnoot3: ‘Top zou het dichten misschien ook gelaten hebben, zijn proza, samen een 150 blz., werd peziger. Hij werd ook rijper en zijn omgang, al was het maar (sic) hengelend (sic), met Elsschot, kan hem alleen maar nuchterder en tot beter levensbekijker hebben gemaakt. Ik had hem ook (sic) in betrekking gebracht met (volgen de namen Luc van Brabant, Paul Rogghé en Johan Daisne)...’, dan wordt men als lezer stil van zoveel pedanterie. Jonckheere is wel voorzichtig genoeg om niet uitdrukkelijk te schrijven dat hij Top met Elsschot in contact heeft gebracht, want dan zou hij gelogen hebben. Maar het maakt je alert voor al wat deze man, die om de haverklap genoemd wordt in verband met Kamiel Top, met zijn leerling wel heeft aangevangen, de begrafenis van 250 bladzijden manuscript, om welke reden dan ook, inbegrepen. Er blijven ons maar een dertigtal gedichten over. Maar zij volstaan. Door de brieven van Top aan Elsschot valt een stuk sluier weg en komt een hele piste (Jan Van Nijlen-Jan Greshoff-Adriaan Van der Veen) bloot, die jaren handig bedekt is gebleven. Vraag is wat het aandeel is van wie en waarom. Ik ben ervan overtuigd dat er moet verder gezocht worden. Dat zijn we verschuldigd aan Willem Elsschot, die rechtvaardig was, en tolerant en enthousiast. Belangrijkste vraag is of Kamiel Top dat waard is. Zijn werk is het alleszins. In de Nieuwe Zakelijkheid behoort het tot het sterkste van zijn generatie. En hij had een thema. Zoals alle groten slechts één. De dood. Of hij het dichten zou gelaten hebben, is dan ook de vraag van een pedante, puntengevende leraar. Het antwoord is immers: Ja. Hij zou het dichten gelaten hebben, omdat hij wist dat hij vroeg zou sterven. Of leven in zijn werk. Maar dan gebiedt de rechtvaardigheid het complot van het stilzwijgen op te blazen. |
|