het Italiaanse muziekrepertoire en dito theoretische voorschriften i.v.m. het intabuleren voor de luit, d.w.z. het overzetten van mensurale muziek naar tabulatuurnotatie. Samen met zijn broer Ghysbrecht opende hij ca. 1587 in Antwerpen een luitenistenschool en zag zich daardoor verplicht om lid en vrijmeester te worden van het Antwerpse gilde der speellieden, waar hij weldra een gezaghebbende figuur werd. Als Honderdman van de Burgerwacht nam ‘den capiteyn Emanuel’ in 1594 deel aan het ontzet van de stad Lier, die door de Hollanders was ingenomen. Om verder in het levensonderhoud van zijn talrijke kroost te voorzien, trad hij ook als luitvirtuoos op in Antwerpse patriciërskringen. Het eerste boek
Pratum Musicum verscheen in 1584 en kende in 1600 een gewijzigde herdruk. In 1592 kwam het
Novum Pratum Musicum van de pers, waarin ook een uitgebreid leerstuk over intabuleerkunst met transpositie-tabellen werd opgenomen. Voor het repertoire werd de traditionele opstelling gevolgd: fantasieën en praeludia, die volkomen eigen vinding van de luitcomponist waren, lied- en danstabulaturen naar bestaande modellen. De grootste brok muziek wordt vertegenwoordigd door de liedtabulaturen naar chansons en motetten en nu vooral madrigalen van beroemde Italiaanse, Franse en Nederlandse meesters als Palestrina, Marenzio, Le Jeune, Lassus, De Monte, enz., maar ook anonieme Napolitana's, Franse airs en enkele Vlaamse volksliedjes werden bewerkt. Bij de liedtabulaturen zijn er twee tot vier zangpartijen in mensurale notatie gevoegd. Adriaenssen intabuleerde ook een aantal liederen voor twee, drie en vier luiten, o.a. het populaire
Als ick winde van Hubert Waelrant, beter bekend als
Vaarwel mijn broeder. Voor de danstabulaturen werd een bestaand dansthema of een Basso ostinato - een steeds weerkerende reeks basakkoorden - als vertrekpunt genomen voor een versierde bewerking met
variaties, maar ook eenvoudige niet gediminueerde Engelse en Franse volksdansen komen voor. De
Laurent de la Hyre (1606-1656). Allegorie van de muziek.
zwaar gecoloreerde en virtuoze stijl met appoggiaturen van Adriaenssen bevindt zich reeds op de drempel van de barok, vooral de fantasieën en dansen, die zich trouwens reeds in het majeur-mineur toonstelsel bewegen, alhoewel hij theoretisch nog de oude kerkmodi aankleeft. Zijn internationale roem werd verkondigd door de reeds genoemde Adrian Denss - die misschien ook zijn leerling was - en Robert Dowland, verder door Georg Leopold Fuhrmann in
Testudo gallo-germanica (1616) en Jean-Baptiste Besard in
Isagoge in artem testudinariam (1617).
Adriaenssen was vermoedelijk de leermeester van Joachim vanden Hove (1567-1620), een andere begaafde stadsgenoot en zoon van een Antwerpse stadsspeelman, die tijdens de oorlogsjaren 1584-1585 uitweek naar de Noordelijke Nederlanden. In 1594 was Joachim in Leiden gevestigd en telde er onder zijn leerlingen niemand minder dan graaf Hendrik Frederik en prins Maurits van Nassau. In mei 1610 werd hij met twee andere muzikanten door de stad Leiden gevraagd om te spelen tijdens het banket ter ere van de Venetiaanse ambassadeur Tomasso Contarini. In 1613-16 reisde hij naar Frankfurt, Napels, Parijs, Metz en Venetië, zoals men kan afleiden uit de opschriften van zijn composities in twee bewaarde handschriften. Financieel ging het hem niet voor de wind, want in 1616 werd een deel van zijn goederen aangeslagen en bij zijn dood in 1620 werd zijn huis in Den Haag gerechtelijk verkocht en weigerden zijn kinderen de erfenis op te nemen. Zijn eerste twee luitboeken, Florida sive cantiones (1601) en Delitiae musicae (1612) verschenen in Utrecht, terwijl zijn derde bundel, Praeludia Testudinis (1616), in Leiden het licht zag. Zijn virtuoze luitstijl is verwant met die van Adriaenssen maar anderzijds onderging hij ook invloed van de beroemde Engelse luitcomponist John Dowland, van wie hij trouwens werk opnam in zijn tweede boek. Een titel als Praeludium triste verwijst wel rechtstreeks naar de melancholische sfeer van John ‘semper Dowland semper dolens’. Volgens de reeds genoemde Jean-Baptiste Besard (1617) zou hij ook vernieuwing gebracht hebben in de vingertechniek van de rechterhand.
Evenals Adriaenssen voerde Vanden Hove de Zuidnederlandse luitmuziek naar een hoogtepunt en werd één van de beroemdste luitkunstenaars van zijn tijd.