Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Jos Vandeloo
| |
Schrijven en doodgaan zijn dingen die je alleen doetVr.: Het leven heeft voor u via de literatuur wel een heel bijzondere wending genomen. Aanvankelijk was u immers als scheikundige werkzaam in de steenkoolindustrie. Nu beheerst u een heel oeuvre, een klein (wereld)rijk: uw boeken zijn vele keren herdrukt, ze hebben u in wel twintig talen vertaald, uw werk is herhaaldelijk bekroond en verfilmd. Wat is, in uw oudere dag, staande vóór de kast met de eigen titels, uw grootste genoegen? J.V.: U maakt me met die ‘oudere dag’ wel even aan het schrikken. In mijn ogen is dat iets voor over twintig jaar..., maar ter zake: als jonge knaap (een verstokt lezer, goed in opstellen, middelmatig in wiskunde) had ik slechts één ambitie: schrijven. Staande voor die kast zit het plezierige in het feit, dat die verre droom werkelijkheid is geworden. Ik had het geluk wat talent te bezitten en ik bezat het talent wat geluk te hebben. Voor de rest was het al die jaren een kwestie van verbeelding, volharding, energie en... hard werken.
Vr.: Sinds 1983 werkt en leeft u fulltime van en voor het schrijverschap. Omdat ik in de Lage Landen zo weinig auteurs van hun woord en tong weet rond te komen, durf ik u te vragen: hebt u (nog) geen spijt van uw beslissing? of zegt u integendeel weleens: ik had me vroeger uitsluitend aan mijn schrijven moeten (kunnen) wijden? J.V.: Ik heb vijftien jaar voor uitgeverij Manteau gewerkt: in Brussel, in Antwerpen en in Den Haag. Dat werk was plezierig, maar het werd slecht betaald. Daarna heb ik, weer vijftien jaar lang, bij de Standaard Uitgeverij een directiefunctie uitgeoefend. Daar was het werk minder plezierig, maar goed
Jos Vandeloo.
| |
[pagina 314]
| |
betaald. Op het laatst zaten de Hollandse accountants ons evenwel onafgebroken achter de veren. Ik had er mijn ontslag ten minste vijf jaar eerder moeten aanbieden. Nu droom ik van een derde periode van vijftien jaar: plezierig werk én goed betaald. Maar goed: ik ben een vrij gelukkig en een gelukkig vrij man. De vrijheid is kostbaar, zoals u weet; ze wordt duur betaald. Men moet er dus wat voor over hebben.
Vr.: Door uw werkzaamheden in de uitgeversbranche hebt u van 1955 tot 1983 een bijzonder druk leven geleid. Hoe hebt u in 's hemelsnaam, ondanks alle verplichtingen en verplaatsingen én een gezin, zoveel scheppend werk kunnen verrichten? J.V.: Ik heb niet alleen een heel druk leven geleid, de eerste jaren in Brussel en Antwerpen waren ook een tijd van grote eenzaamheid. Die vindt de lezer in veel van mijn verhalen en in Het gevaar weerspiegeld. Ik heb in die periode hard gewerkt en weinig geslapen. Ik dronk te veel en ik vergat niet te leven. Maar één excuus heb ik nooit gebruikt: ‘daar heb ik geen tijd voor’. Als je wilt, vind je altijd de tijd, zeker als je ambitieus bent en een droom najaagt.
Vr.: Bij mijn weten hebt u nooit veel deel uitgemaakt van (literaire) groeperingen, tijdschriftredacties, schrijversorganisaties enz. Is dat omdat u meer een eenling dan een kuddedier bent? J.V.: Ja, ik ben een individualist. Als eenling voel ik me niet thuis bij kliekjes en clubjes. Ik probeer het wel eens, maar ik houd het er nooit lang vol. U zal me dus niet zo vlug tegenkomen in groepen en verenigingen, stoeten, marsen, processies en optochten. Niet omdat ik a-sociaal zou zijn, integendeel, maar omdat ik eerder het type van de ‘eenzame vechter’ ben. Misschien wel een Don Quichote. Toen ik nog een jong broekje was, lang geleden, zei de wijze Herman Teirlinck me eens: ‘schrijven en doodgaan zijn dingen die je alleen doet’. Dat is heel erg waar, want schrijven is een eenzame bezigheid, je moet er bijzonder sterk voor zijn. En doodgaan, ja, als dat niet het summum van eenzaamheid is! | |
De liefde doet je de vijandige buitenwereld vergetenVr.: In 1978 zei u tegen Fernand Auwera: ‘Literair ben ik vrij suksesrijk. Maar ik heb het voor de rest niet makkelijk gehad, ik heb enorm veel miserie meegemaaktGa naar eind1.’ Moet u die uitlating nog onderschrijven, of raakte het leven u gaandeweg gunstiger gezind? J.V.: Ik heb jaren lang ontzettend veel pech gehad in mijn privéleven. Het gaat me nu veel beter. Ik hoop dat de zwarte periode definitief voorbij is. Voor de rest wil ik er liever niet meer over praten.
Vr.: Een aantal van uw boeken hebt u van een opdracht voorzien. In haast alle gevallen gaat het om leden van uw gezin: uw vrouw, uw kinderen. Mag ik daaruit afleiden, dat u als schrijver héél veel aan ze te danken hebt en veel minder aan anderen? J.V.: In een aantal gevallen gaat het - terecht - om familieleden. Niet altijd echter, want er zijn ook ‘anderen’ bij. Meestal heeft een auteur niet méér te danken aan zijn familie dan (aan) andere stervelingen. Wel wordt er begrip opgebracht en wordt hem (in een goede relatie) de vrijheid gegund om te reizen en de samenleving te verkennen. Dat is uiteraard positief. Het meest van al heeft de schrijver te danken aan zijn verbeelding, zijn inlevingsvermogen en het intensifiëren van zijn ervaringen. Die haalt hij vaak ook uit zijn verleden, uit de geheime schatkist van zijn kinder- en jeugdjaren.
Vr.: Hoe komt het dat er in uw werk (én in het leven überhaupt) zo weinig fijne relaties tussen de mensen worden opgebouwd? J.V.: In mijn werk? Gewoon omdat het in het leven zelf ook zo is. Mensen zoeken een vorm van communicatie, maar ze slagen er niet dikwijls in een contact tot stand te brengen. Rusteloos zenden ze signalen uit, maar nauwelijks iemand vangt ze op. De weinige, echt fijne relaties liggen in de liefde, in het geestelijk én lichamelijk contact tussen twee mensen, want sexualiteit én erotiek zijn voor het geluk van de mens véél belangrijker dan de moraal ons wil doen geloven. Daarom denk ik, dat de liefde - samen met de creativiteit - voor de mens de enige mogelijkheden zijn om boven zichzelf uit te stijgen en daardoor een beetje gelukkig te zijn. De liefde doet je de vijandige buitenwereld vergeten. Ze is een soort springplank naar een ultieme redding. Tijdelijk en kortstondig kun je de eenzaamheid, de ontoereikendheid, de ‘condition humaine’ ontvluchten. Mooie relaties bestaan dus wel, maar ze zijn zeldzaam. Daarom moet je ze koesteren als kostbaarheden. Klinkt dat niet onverwacht romantisch in deze tijd?
Vr.: U is een van onze meest vertaalde auteurs, niet alleen in het Westen, maar zeker ook in Oost-Europa. Welke redenen geeft u daarvoor aan? (Uw belangstelling voor machtelozen en underdogs kennend, toch niet dat ze u voor een communist houden?) J.V.: Soms wordt, wat die vertalingen betreft, het accent gelegd op Oost-Europa, maar ook in het Westen - ik bedoel: in Amerika, Frankrijk, Duitsland, Zweden en andere landen - is er werk van mij vertaald. Binnenkort verschijnen Het gevaar en De vijand zelfs in het Tamil in Sri Lanka. Welke redenen kan ik aangeven voor het feit, dat ik vrij veel vertaald ben? Niet, wat het Oosten aangaat, dat ik een communist zou zijn, want dat ben ik niet, al zet ik mij als schrijver vaak in voor de underdog, de arme, de minderheden, de machtelozen. Ik denk dat er drie duidelijke redenen zijn: Ten eerste: mijn romans en verhalen zijn niet aan een bepaalde streek gebonden. De behandelde onderwerpen zijn ‘algemeen’, of - om een duur woord te gebruiken - ‘universeel’. | |
[pagina 315]
| |
Wat ik beschrijf, de situaties die ik oproep, kunnen zich overal voordoen. Ten tweede: de taal die ik gebruik is eenvoudig, helder en hedendaags. Je zou ze ‘gedepouilleerd’ kunnen noemen. Zoiets verhoogt uiteraard de vertaalbaarheid. Een barok taalgebruik, maar dat ligt me niet, maakt de zaak onnodig gecompliceerd. Ten derde: de aanwezige maatschappijkritiek, die vooral voor Oosteuropese landen en overheden heel attractief is. Ik toon namelijk aan, dat het Westen, waar veel van de inwoners van die landen zéér naar opkijken - bijna als naar een aards paradijs - in werkelijkheid óók zijn problemen heeft. Ook hier is er armoede, ook hier zijn de mensen eenzaam, ook hier bestaan er verdrukte minderheden, machtelozen, underdogs, ook hier komt onrecht voor, enz. Aan de hand van die vertalingen zou men dus kunnen stellen: ‘Lieve mensen, ook het Westen is geen paradijs, vergeet dat niet; ook daar heersen onrechtvaardigheid en miserie! Vreemdelingen, bejaarden, werklozen en rechtelozen hebben het dáár ook - soms - moeilijk’. Natuurlijk spui ik kritiek op de samenleving die ik het beste ken. Als ik in Rusland of in China woonde, zou ik kritisch staan tegenover die samenlevingen. Maar misschien kreeg ik er minder kansen om me te uiten. Misschien kwam ik er wel in de gevangenis terecht of ze dreven me als een dissident het land uit; in het slechtste geval werd ik er in een gekkenhuis opgesloten... | |
Schrijvers zenden een waarschuwend gepiep uitVr.: Over het gevaar van radioactieve straling, bij het werken in kerncentrales of studiecentra voor kernsplitsing, schreef u - ten dele als een seismograaf van de moderne samenleving - in uw sindsdien meest bekende roman Het gevaar (1960). Is dat boek niet een zoveelste bewijs, dat schrijvers kunnen waarschuwen, maar dat het domme mensdom niettemin zijn (onverbiddelijke) gang gaat? J.V.: Schrijvers zijn niet alleen thermometers, die het klimaat van hun tijd registreren; vaak zijn ze ook barometers. Soms hebben ze een profetische functie. Hun fictie en fantasie kunnen later door de realiteit worden bevestigd. In die gevallen spelen zij een voorspellende rol in de samenleving. Ze zenden een waarschuwend gepiep uit, maar tekens aan de wand worden niet altijd begrepen en gevolgd. Schrijvers, overal ter wereld, moeten standpunten durven innemen en zich in bepaalde gevallen ‘geëngageerd’ opstellen. Wel moeten ze dat op een realistische manier doen, in het wilde weg kreten slaken haalt niets uit. In de tijd van de Limburgse mijnstakingen trokken vrienden van me daarheen om de mijnwerkers toe te spreken. Julien Schoenaerts was er ook bij. Die manier van handelen zet volgens mij geen zoden aan de dijk. Die mensen kennen de problematiek van het mijnvolk niet echt. Ik durf dat zeggen, omdat ik uit dat milieu kom: mijn vader was mijnwerker en heeft het tot hoofdmijnopzichter gebracht. Ik weet maar al te goed, dat je met
Jos Vandeloo (Tekening van Lou Nagels).
mooie woorden de nood en de stakingsproblematiek niet kunt oplossen. Je kunt de wereld niet met woorden veranderen. Hooguit fungeer je als smaakmaker: hier en daar kun je - wie weet - door een kleine beïnvloeding mensen aan het denken zetten. Daar blijft het bij, echt ingrijpen is niet mogelijk. Daarvoor zorgen politiek, economie, uitvindingen en oorlogen wél... Schrijvers kunnen het evolutieproces van de maatschappij nauwelijks beïnvloeden. Dat neemt niet weg, dat je als schrijver bepaalde waarden moet verdedigen. Je moet de moed hebben op bepaalde onrechtvaardigheden te wijzen en je stem te verheffen. Dat wil zeggen: het woord als wapen gebruiken.
Vr.: Heeft u in uw vuist zitten lachen, toen u (later) hoorde van de kernrampen in Mol, Harrisburg, Tsjernobyl en andere? J.V.: Menselijk gezien is het hoogst onplezierig als je zogenaamde seismografische profetie later op een tragische wijze werkelijkheid wordt. Ik lachte dus echt niet in mijn vuist toen ik van Tsjernobyl hoorde; wel integendeel: ik was - en ben nóg - doodsbang voor de gevolgen.
Vr.: U schreef Het gevaar in 1959. Toen het boek uitkwam, bevreemdde het velen, omdat het op de realiteit vooruitliep. Thans lijkt de problematiek al helemaal ingeburgerd, of misschien zelfs achterhaald. | |
[pagina 316]
| |
J.V.: Toen ik het boek wou schrijven, bezocht ik de kerncentrale, toen nog atoomcentrale genoemd, te Mol. Ik mocht daar na enig aandringen en met een ruggesteuntje van de overheid overal rondneuzen en vragen stellen. Ik had voor mijn boek een ongeval nodig, maar als ik aan ingenieurs en technici de vraag stelde: ‘Wat gebeurt er als er iets mis loopt?’, dan kreeg ik steevast hetzelfde koppige, halsstarrige antwoord: ‘Hier kan nooit wat misgaan, alle veiligheidsmaatregelen zijn perfect, de ene persoon controleert de andere, enz.’ Mijn standpunt was: waar mensen werken, kunnen fouten worden gemaakt; men kan er onvoorzichtig of onverantwoord te werk gaan; men kan er na verloop van tijd hoogstnodige voorzorgsmaatregelen gaan veronachtzamen, omdat men met de omgang van gevaarlijke stoffen té vertrouwd raakte, enz. Bijgevolg heb ik maar een ongeval verzonnen. Vandaar dat sommige critici het boek bij verschijnen een science-fiction roman hebben genoemd, hoewel hij dat niet is. Het betrof een werkelijkheid, die toen al voor de deur stond en wachtte om zijn entree te maken. Toen Het gevaar in het Zweeds vertaald
Jos Vandeloo.
was, grepen de tegenstanders van de kerncentrale er al vlug naar, omdat ze het een wapen in hun strijd beschouwden.
Vr.: In Het gevaar gaat het evenwel niet alleen om de reële radioactiviteit, b.v. in kerncentrales? J.V.: Inderdaad. Ik had ook de radioactiviteit in de menselijke relaties voor ogen; ik bedoel daarmee: de vereenzaming van mensen in grotere, dichtbevolkte steden, de eenzaamheid in isolement, die véél groter is dan we kunnen bevroeden. | |
Een slecht boek haalt géén vier drukkenVr.: U hebt eens gezegd: ‘Een slecht boek haalt nooit meer dan drie herdrukken’. Wil dat zeggen, dat De muur, De vijand, De croton, Een mannetje uit Polen, De 10 minuten van Stanislao Olo, Vrouwen, Het gevaar, Het huis der onbekenden, De coladrinkers, De muggen goede boeken zijn en Les Hollandais sont là, De Engelse les en Sarah niet? J.V.: In zijn oorzakelijk verband klonk de uitspraak veel meer genuanceerd. Mijn roman De coladrinkers had na zijn eerste editie nog drie herdrukken gehad. Een criticus haalde nogal wild uit naar het boekGa naar eind2. Daarop reagerend beweerde ik, dat een slecht boek geen vier drukken haalt, omdat je de lezers niet moet onderschatten en ze niet kunt bedriegen. Bovendien is De coladrinkers inmiddels al aan zijn achtste uitgave toe. De criticus is vergeten. Wat het tweede deel van uw vraag betreft: vaak hebben romans en verhalenbundels bij ons een oplage van 1.500 tot 3.000 exemplaren. Van Les Hollandais sont là werden er als eerste druk, in 1985, om en bij de 9.000 exemplaren gemaakt! De verhalenbundel is nu uitverkocht en wordt binnenkort door (de thans 50 jaar bestaande uitgeverij) Manteau herdrukt. Dat geldt ook voor De Engelse les en Sarah.
Vr.: Een aantal keren heeft u een boek van u (grondig) herwerkt b.v. De vijand, Het huis der onbekenden, De coladrinkers en Sarah. Was dat omdat u aanvankelijk te snel geschreven had? J.V.: De vijand en Het huis der onbekenden heb ik herwerkt, nadat ze verschenen waren. Bij De coladrinkers en Sarah lag dat anders: die herschreef ik nog vóór verschijnen. Viermaal was er een andere reden in het spel: De eerste versie van De vijand hield ik met opzet kort, omdat de novelle in aanmerking kwam als ‘boekenweekgeschenk’ in Nederland. Er zouden - ik meen in 1961 of 1962 - twee verhalen gebundeld worden: één van een Nederlands en één van een Vlaams auteur. Voor Vlaanderen viel de keuze op De vijand, maar de beslissers raakten het niet eens over het Nederlandse verhaal. Ik hoorde dat van Karel Jonckheere, die lid van de jury was. Het mooie plan ging niet door...Ga naar eind3. In 1962 verscheen mijn novelle in de korte versie. Nadien heb ik het autobiografische verhaal, dat handelt over de tijd net vóór en van de grote waanzin (mijn vader was toen als mijnopzichter werkzaam in de ondergrond; tweemaal is hij door | |
[pagina 317]
| |
de Duitsers opgepakt en meegenomen), herwerkt én uitgebreid, zoals het altijd mijn bedoeling was geweest. Mijn schrijfprincipe, nl. zo beknopt mogelijk zijn en niet alles willen verklaren - verliet ik in Het huis der onbekenden onbewust. Ik was veel te wijdlopig en ging alles verklaren. Een criticus als Kees Fens wees me daar terecht op. Ik heb het boek bijgevolg drastisch ingekort, 40 à 50 pagina's heb ik zonder meer weggelaten en daardoor werd het een stuk beter. Van De coladrinkers, dat in oktober 1988 als één van de zes feestpockets van het jarige Manteau werd herdrukt, is maar één versie verschenen (in 1968), ook van Sarah (in 1982). De coladrinkers schreef ik in het begin van de jaren zestig, de ludieke tijd van de bloemenkinderen. Ik liet het manuscript liggen en herschreef het vijf of zes jaar later, toen de flowerpowerperiode zo goed als voorbij was. Sarah heb ik persoonlijk gekend. Ik maakte mee hoe ze aan ‘anorexia nervosa’ ten onder ging. Ik schreef een boek over het verloop van de merkwaardige ziekte en de fatale aftakeling van een mooie en intelligente, jonge vrouw. Anorexie was toen bij het grote publiek nog vrijwel onbekend. Mijn boek was klaar voor uitgave, maar toen gebeurde er iets vreemds. Alle kranten, weekbladen, tijdschriften, radiozenders en t.v.-stations ontdekten het probleem ineens. Ze brachten bijdragen over anorexie en ik kwam in een onmogelijke situatie terecht. Het was net of ik met Sarah op een modetrend ingehaakt zou willen hebben, terwijl mijn boek er eigenlijk eerst was. Ik heb het handschrift dan maar helemaal herwerkt, het accent minder op het ziekteproces gelegd en méér op de relatie tussen de jonge vrouw en haar wat oudere vriend. Toen ik Het gevaar schreef, was ik de werkelijkheid tien à twintig jaar vooruit, maar in het geval van Sarah zat de realiteit me op de hielen en haalde ze me in. | |
Dat klinkt niet vroom en christelijkVr.: In de loop van uw 30-jarige schrijverschap hebben ze u enkele keren hard aangepakt. Dikwijls hebt u ze van antwoord gediend. Ik denk aan de polemieken met André Demedts, Piet Van Aken, Hedwig Speliers, Lieve Scheer, Herman De Coninck, J.M.A. Dautzenberg. Was u woedend omdat ze u vernederd hadden of omdat u zich onrechtvaardig behandeld voelde? J.V.: Als je aan de weg timmert, staan er altijd mensen klaar om je, zoals bij een weerloos konijn, een nekslag te geven. Natuurlijk hebben sommige collega's daar hun leedvermaak in, maar niet allemaal, er zijn immers ook ‘rechtvaardigen’ bij. Als jongen van 16-17 jaar ging ik in de oorlog naar een club om te leren boksen, eigenlijk om harder te worden. Tussen de ringtouwen leert een mens zelfbeheersing, koelbloedigheid, niet bang te zijn (want dát helpt niet), de waarde van het geduld, de kracht van het ogenblik dat juist gekozen is, enz. Ik leerde er niet alleen slagen te incasseren, maar ook hard terugslaan. Dat klinkt niet vroom en christelijk, maar het is wel de barre realiteit én een terechte vorm van zelfverdediging en zelfrespect. Ik voel me door zo een aanval niet vernederd, wél onrechtvaardig behandeld. De eerste tweeGa naar eind4 waren niet hard. De volgende drieGa naar eind5 waren vooral hoogst onredelijk. Ze hadden het niet over mijn werk, maar ze speelden de man. In het voetballen wordt zoiets met een rode kaart bestraft. En dan die DautzenbergGa naar eind6! Die leuterde maar wat aan en De Morgen sprong erop als een hongerige poes op een goudvis. De rel werd zwaar opgeklopt. Dat Dautzenberg een week later in het Leids Dagblad in scherpe bewoordingen op zijn nummer werd gezet (de krant gebruikte uitdrukkingen als ‘kinderachtig gezeur van puristische schoolmeesters’, ‘muggenzifterij en arrogantie’, enz.), heeft de krant die durft, niet gemeld. Het konijn had immers zijn nekslag gekregen. Tegenover één slechte recensie (soms zou het woord ‘gemene’ beter zijn) staan meestal tien positieve reacties. Waar zou ik me druk over maken? Toch doet het me goed als ik in datzelfde Leids Dagblad van 28 april 1988 het volgende lees: ‘Een steeds wisselende, dramatische invalshoek, een originaliteit en een beheerste dramatische vertelkunst als die van Vandeloo treffen we in de Hollandse literatuur - die er toch voornamelijk een is van gereformeerde dorknopers - maar zelden aan. Ik vind het in elk geval heerlijk om het noordelijke grauwproza eens af te wisselen met de fantastischer, inventievere en speelsere spinsels van onze zuiderburen...’Ga naar eind7
Vr.: Men zou zich kunnen afvragen hoe belangrijk het is dat een boek besproken wordt. J.V.: Voor drie personen is een recensie zeker belangrijk: voor de schrijver van de bespreking, voor de auteur én voor de uitgever van het boek. Het publiek zit er evenwel niet op te wachten, want voor de lezer(s) is een boekbespreking tenslotte van weinig belang. Alleen als bron van informatie kan het ze interesseren, d.w.z. om de naam van de schrijver, de titel van het boek, de uitgeverij, het genre, het onderwerp, de verkoopprijs e.d. te leren kennen.
Vr.: Hebt u het gevoel dat een negatieve bespreking de verspreiding van een boek kan hinderen of tegenwerken? J.V.: Meestal haalt een positieve recensie relatief weinig uit. Een negatieve reactie heeft doorgaans nog minder invloed. Dat is niet een kwestie van ‘aanvoelen’, maar het blijkt heel duidelijk uit diverse enquêtes, o.m. uitgevoerd aan de Universiteit van Tilburg, dat recensies qua promotionele waarde weinig zoden aan de dijk zetten. Vroeger lag dat anders. De uitvoerige literaire boekbesprekingen van dr. P.H. Ritter bijv. voor de Nederlandse radio waren een begrip en zij beïnvloedden het leesgedrag op een voelbare wijze. Die situatie is nu grondig gewijzigd. Het belangrijkste element is op dit ogenblik het optreden van de auteur én de voorstelling van zijn of haar boek in een populair praatprogramma voor de televisie: in het Noorden denk ik vooral aan Adriaan van Dis, Sonja Barend en Jan Lenferink, | |
[pagina 318]
| |
Jos Vandeloo in forumgesprek met Luc Decorte op een Moritoenbijeenkomst.
bij ons, zij het met minder respons, aan Mike Verdrengh, Jan Van Rompaey en Daniël Van Avermaet. Ook de mondelinge reclame van lezer tot lezer is erg belangrijk, evenals de rol van de boekhandelaar. Recensies komen in het rijtje op een achtste tot tiende plaats. Hun invloed is vrijwel nihil, tenzij in de gespecialiseerde bladen én in sommige kranten met een hoog cultureel niveau.
Vr.: In november 1978 zei u: ‘Mijn volgende boek wordt een meer omvangrijke roman. Voorlopige titel: “Martine, of de weg naar de Ardennen”. Een soort vervolg op De coladrinkers. Heeft trouwens dezelfde hoofdpersoon. Diens onbezorgde leventje is nu voorbij. Hij gaat op zoek naar het meisje dat hij vroeger gekend heeft. Die zoektocht naar het verleden is echter in hoge mate teleurstellend. Meer wil ik er nog niet over kwijt. Ik ben er nu alle dagen aan bezig. Het wordt waarschijnlijk iets voor 1979...’ Is het dát boek dat zopas is verschenen? Waarom heeft het zo lang op zich laten wachten? J.V.: Ondanks die goede voornemens ben ik er toentertijd maar weinige dagen meer mee bezig geweest. Ik heb het nog onrijpe plan laten rusten. Het gaat in De weg naar de Ardennen in grote trekken wel om hetzelfde idee. Toch is het na zoveel jaren een heel ander boek geworden, waarin ik erg veel van mezelf prijsgeef: het is namelijk een roman tegen het decor van een boeiend, recent-historisch verleden, met veel autobiografische gegevens en authentieke feiten over de Tweede Wereldoorlog.
Vr.: Tot slot nog twee vragen die ik u als auteur en vooral als gewezen boekhandelaar en uitgever stel: 1) boezemt de achteruitgang in taalvermogen en -gevoeligheid bij de jongere generaties u geen grote zorgen in? Hun onvermogen om goed te spellen en te stellen wordt zienderogen groter. J.V.: Het is niet alleen een kwestie van taalvermogen of taalgevoeligheid, stellen en spellen, het doet zich ook op andere gebieden voor. De ouders van nu behoren misschien wel tot de allerlaatste generatie van onverbeterlijke uitslovers. De gekromde ruggen voelen zich zielsgelukkig ‘als hun kinderen het maar beter hebben dan zij zelf’. Aan de ene kant worden de jongeren bemoederd en verwend: ze hebben al heel vroeg een eigen radio, draagbare televisie, video-cassetterecorder, gesofistikeerde apparatuur, computer, crossfiets, brommer, auto, merkkleren, bankrekening, enzovoort. Dat kan en dat mag, maar dan moeten ze aan de andere kant niet komen zeuren dat de jeugd het veel te goed heeft, nooit tevreden is, gemakzuchtig en veeleisend optreedt, noem maar op. Hebben die zorgzame ouders dat niet zelf uitgelokt? Waarom laten ze die jonge mensen niet wat meer op eigen benen staan? Naar mijn gevoel kunnen ze dat wel. Alleen blijft de vraag of ze dan méér gaan lezen, waardoor ze méér taalgevoel krijgen en beter leren stellen en spellen. Ik denk het niet, maar we moeten ze ook weer niet te vlug onderschatten, want als ze echt willen, kunnen ze heel veel. Laat dat als einde een optimistisch geluid zijn, in tegenstelling tot het ontbrekende happy-end in mijn boeken...
Vr.: 2) ik lees zoveel over de mogelijkheid dat boeken over 100 jaar of eerder vanwege het gebruikte papier uiteen zullen vallen en a.h.w. vanzelf zullen verdwijnen; is dat een (grote) zorg voor een auteur die zoveel titels heeft gepubliceerd? J.V.: Er zijn zoveel soorten papier: van houthoudend tot houtvrij, van machinegestreken (maco) tot dundruk, van editie tot offset en het zeldzame handgeschept enz. Al die soorten staan uiteraard meer of minder bloot aan sleet en invloeden van buitenaf, bijv. licht, lucht, vochtigheid, warmte en pollutie. Voor kranten vormt dat geen probleem, voor boeken is het een bangelijk vooruitzicht. Laboratoria van papierfabrikanten en -grossiers zoeken naar mogelijke oplossingen en conserveringsmethoden. Dat zou een chemische beschermlaag of iets anders kunnen zijn. Voor boekomslagen wordt dat procédé al lang toegepast: zij krijgen een laagje vernis of worden geplastificeerd. Van de andere kant zullen boeken in de toekomst ook anders worden bewaard. Hoeveel titels, ik bedoel complete boekwerken, kan men niet op één compact-disc zetten? Het blijft mijn overtuiging, dat de moderne technieken het boek soms tegenwerken, maar dat ze op weer andere plaatsen het boek juist zullen helpen. Ook dàt is een optimistisch geluid!
Luc Decorte |
|