Het Klooster Mariënlof te Kolen-Kerniel
Het klooster Mariënlof, gelegen in de gemeente Kerniel (Limb.), op 2 km van Borgloon, langs de weg Borgloon-Kortessem, vormt één van de toeristische aantrekkingspunten van het oude Land van Loon.
Gesticht voor de Paters Kruisheren in 1438, op aanvraag van Maria van Kolen, weduwe van Jan van Mettecoven, heer van Gors-op-Leeuw, groeide dat klooster, dat bescheiden begon, in de loop der eeuwen uit tot een harmonisch en kunstvol geheel.
Dank zij schenkingen, vooral dan van Maria van Kolen, bezat de kloostergemeenschap algauw een uitgestrekt domein. Door een pauselijke bulle van 1486 werd de parochiekerk van Kerniel, die rijkelijk met goederen begiftigd was, bij het klooster geïncorporeerd. Van dan af zou een Pater Kruisheer de functie van pastoor van Kerniel waarnemen en dit tot tijdens de Franse Revolutie.
Zodra er een degelijke economische basis aanwezig was kon gedacht worden aan een passende huisvesting voor de kloosterlingen en werden de bescheiden gebouwen van de eerste jaren stilaan vervangen door een degelijke kloosterbouw. De huidige kerk dateert gedeeltelijk van 1505-1511, gedeeltelijk van 1750 toen ze na een brand werd hersteld. De kloostergebouwen zelf, zoals we ze nu nog zien, werden opgetrokken tussen 1520 (westervleugel) en 1721 (zuidervleugel). De ronde Kruisheren-emblemen in de muren van de noordervleugel (1560) herinneren aan de oorspronkelijke bewoners van het huis. Het was Prior Jacques Dubois, die het klooster bestuurde van 1763 tot 1778, die klooster en kerk op zo'n verfijnde manier liet inrichten dat ze nu nog de bewondering der bezoekers opwekken.
Onder zijn prioraat werd het eiken koorgestoelte van de kerk voltooid, ook het prachtig houtsnijwerk in de sacristie en de lambrizeringen in de spreekplaatsen werden in die tijd vervaardigd.
Het geheel werd opgesmukt met schilderingen van de Luikse schilder Martin Aubée die in Kolen werkte van 1764 tot 1777.
De Franse Revolutie zette echter een streep onder het leven der Kruisheren in Kolen. In 1796 werd het klooster tot staatsbezit verklaard en in 1797 moesten de Paters elders een onderkomen zoeken. De Kruisheren van Kolen aanvaardden wel de aangeboden bons in ruil voor hun goederen, maar als zovele anderen weigerden zij, op één na, de eed van haat tegen het koningschap af te leggen. Deze éne, Pater van Langenacker, bleef daardoor in het bezit van Kolen. Toch kon hij dit bezit niet onverdeeld behouden: nadat er in 1811 reeds 76 ha grondbezit waren verkocht, volgde in 1822 de openbare verkoop van de kloostergebouwen. Deze verkoop zette definitief een punt achter de geschiedenis der Kruisheren in Kolen.
De stichteres van de huidige kloostergemeenschap was Zuster Maximilienne Guillaume, de laatst overgebleven Cisterciënzerin van de abdij Woutersbrakel in Brabant. Deze abdij, waar zij in 1791 was ingetreden, werd in 1796 opgeheven; waarschijnlijk keerde Z. Maximilienne toen, evenals zovele anderen, naar haar familie terug. In 1815 vinden we haar terug in Soleilmont, waar de Cisterciënzerinnen de Franse Revolutie hadden overleefd en nu uitzagen naar een middel om hun abdij terug te kopen van de toenmalige eigenaar, wat hen pas in 1837 zou gelukken.
Daar ontmoeten wij ook Dom Jérome Minsart, de laatst overgebleven monnik van de abdij Boneffe in de provincie Namen en toen pastoor van de voornaamste parochie van Namen, St. Loup. Minsart, die in zijn hart Cisterciënzermonnik was gebleven, was de zusters van Soleilmont zeer genegen en zag uit naar een mogelijkheid tot volledig herstel van de Cisterciënzerorde.
Daar in deze periode de kans tot het terugkopen van hun oude abdij zeer gering was, aarzelde P. Minsart niet toen het Kruisherenklooster te Kerniel te koop werd aangeboden. Langs moeders kant verwant met de laatste prior der Kruisheren, Pater Anciaux, kon hij beschikken over de rechten van zijn familie en kocht hij het klooster voor 6101 gulden. Meubilering en schilderijen werden later afzonderlijk aangekocht.
Doch de zusters van Soleilmont waren er niet van te overtuigen dat het elders beter kon zijn dan in hun oude abdij, waar sinds 1237 onafgebroken zusters van Citeaux hadden geleefd en gebeden. Alleen Z. Maximilienne toonde zich bereid de sprong in het onbekende te wagen en arriveerde op 24 mei 1822 te Kolen. Er was veel moed en ondernemingsgeest nodig om het klooster weer bewoonbaar te maken. Ze begon dadelijk met een schooltje voor arme kinderen en nam enkele juffrouwen bij zich als hulp. Al vlug had zij kandidaten voor het kloosterleven, maar ze moest wachten tot in 1831 de nieuwe grondwet van het nu onafhankelijke België toestond het kloosterleven weer in te voeren, om deze kandidaten ‘officieel’ aan te nemen. Op 27 september 1831 ontvingen de eerste zes zusters het ordekleed van Citeaux en reeds in 1837 kon Kolen twee zusters afstaan aan Soleilmont, waarvan de gemeenschap nog slechts bestond uit vier zusters van gevorderde leeftijd.
De droom van P. Minsart en Z. Maximilienne was werkelijkheid geworden. Hun inspanning en doorzettingsvermogen waren bekroond: Citeaux herleefde in Kolen onder het devies ‘Laus Deo’ van Woutersbraken en de naam ‘Mariënlof’, eertijd door de Kruisheren aan hun klooster gegeven.
P. Minsart bleef de rechterhand en raadgever van Z. Maximilienne, geregeld bezocht hij