De Vino Caser, of de Amsterdamse pakhuis-vreugt waar in de nieuwste en hedendaagse liederen gevonden worden
(1783)–Anoniem Vino Caser, of de Amsterdamse pakhuis-vreugt waar in de nieuwste en hedendaagse liederen gevonden worden, De– AuteursrechtvrijStem: Jonge jeugt der minnen.
ALs de Nagt-gordynen,
Aen ons quam verschynen,
| |
[pagina 52]
| |
Nam ik het roer in de hand;
De Hondekens plaisant,
Deden het wild verdwynen:
Langs kanten en hagen,
Quam ik snel te Iagen:
Maer ik vond stil stand
Aen een waterkant!
Daer ik Diana vand.
2. Langs een klaer Fonteine:
Vond ik alleyne,
Een zoete Herderin,
Speelen soet van min,
By haer Schaepjes gemeene,
In deese wellusten,
Quam ik wat te rusten,
Want de helder Zon,
Haren loop begon,
En myn Ionkhertje won.
3. 'k Liet myn honden rusten,
Op dees groene kusten,
En met groot ootmoet,
Heb ik haer gegroet,
Het was haer wil en lusten;
Al de Vogelen zongen,
En de Schaepjes sprongen;
In het Ieugdig kruyt,
Door het zoet geluyt;
Een yder paerd zyn Bruyd.
4. Za Iagers gepresen,
Wel hoe kan dit wesen?
Dat gy zoo op het Land,
Iaegt na een Warand?
Zegt my dog eens mids desen,
Iaegt gy wilde zwynen?
| |
[pagina 53]
| |
Hasen of Konynen?
Zegt my wat het is,
Snippen of Patrys?
'k Schenk u die Bloem tot prys;
5. Dat ik u mogt genieten,
Op de schone bloemen;
Die zoo staen in fleur,
Aengenaem in geur;
Van de Maegd eigendommen,
O liefde vol waerden;
Wild de min aenvaerden,
Uwen glans zal gaen,
Hoger als een Indiaen;
Die ook groots wonder staen.
6. Uyt myn Eigendommen,
Nooit geen bloemen kommen?
Flora dag en Nagt,
Houd een goede wagt;
Daer op wil ik roemen,
Want de reukbaer Planten;
Ziet men 't allen kanten,
Verliesen hun kragt;
Alsze zyn gebragt:
Onder Iagers magt.
7. Pronkbeeld der Maegden,
Apollo behaegden;
Zilvia zyn Bruyt,
Door zyn vast besluyt?
Die haer jonkhert naer jaegde,
Laet de liefde stralen,
In u herte dalen;
En ontfang myn min,
Liefste Herderin;
Door het soet begin.
| |
[pagina 54]
| |
8. Nooit en zal myn zinnen,
Een Iager minnen,
't Is te wankelbaer;
Vertrek vry minnaer,
Voegende in 't beginnen;
Als de Vogelen zingen,
Zy den tak op springen,
En veranderen ziet?
Zingen menig Lied,
Tot smert en zwaer verdriet.
9. Myn zult g' wesen,
Gy kunt myn genesen,
Staet in myn hert geplant,
Als een Diamant;
ô Maget gepresen!
'k Zal uw schaepjes leyden,
Door de groene weyden,
Speelen op de fluit,
Maken soet geluit,
Al in het jeugdig kruyt.
10. Myn hert moet beginnen,
Uwe liefde winnen,
Soo gy spreekt opregt?
Het geene gy segt?
Gy zult overwinnen,
Door uw lieflyk schieten,
Zult gy my genieten,
Door u Lood en kruyt,
En het vast besluyt,
Hebt gy myn tot Bruyt.
11. Dat Mars laet ontvonken,
En het musquet ronken,
Op ons Bruylofts-Feest,
Elk verheugd van Geest,
| |
[pagina 55]
| |
En dan Hoezee gedronken,
Komt Daphne wilt Cieren,
Vlegt u Laurieren,
Dat de Herders al,
Maken bly geschal,
Door het Aerdsche dal.
12. Musikanten wilt ontwekken,
Na het velt toe trekken,
Speelt op Bas, Fiool en Fluyt;
Maekt een soet geluyt,
Wilt u snaren trekken,
Dat dees jonge Ieugde,
Ionkheyt aen leert,
Nooit u min verkeert,
Zoo word g' u lief weert.
|
|