Vestdijkkroniek. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
Volgens eigen zeggen en schrijven had Vestdijk maar twee vrienden: de componist Willem Pijper en de schrijver E. du Perron; indachtig wellicht de woorden van Greshoff dat vele vrienden de vriendschap dun maken. Aan de vriendschap kwam een eind door de vroege dood van beide vrienden. Vestdijk was al voor zijn vijftigste verjaardag verweesd, van ouders en vrienden. Behoefte aan nieuwe vrienden had hij niet, al kunnen zijn relaties met Henriëtte van Eyk (van liefde tot vriendschap) en met Herman Mulder (neef en componist, van vriendschap tot collegialiteit) wel gerekend worden tot die van een langdurig vriendschappelijk contact. Dat gold minder voor schrijvers en dichters als Roland Holst en Theun de Vries, met wie hij meer bij vlagen contact had. Na de oorlog schreef Vestdijk zijn romans, essays en boeken over muziek en componisten voortaan zonder het klankbord van zijn twee vrienden. Maar wat is vriendschap? Een eigenschap van een vriend is een gewillig oor. Du Perron en Vestdijk leenden elkaar een gewillig oor. Men had respect voor elkaar, Vestdijk voor Du Perrons ongekende werkkracht, concentratievermogen en belezenheid, Du Perron voor Vestdijks originaliteit en veelzijdigheid. Waar kwam je in Nederland nog een schrijver tegen die vanuit het niets een dwingende belangstelling kon opwekken voor het werk van de tot dan toe onbekende Emily Dickinson; of een schrijver die in korte tijd, tien maanden wel te verstaan, een roman als Kind tusschen vier vrouwen kon schrijven, terwijl Du Perron langer worstelde met zijn autobiografie Het land van herkomst. Vestdijks ijver, veelzijdigheid en literaire intuïtie brachten Du Perron ertoe om hem al snel als zijn opvolger in de redactie van Forum voor te stellen. Hij genoot van Vestdijks ontdekkingsijdelheid, die zorgde voor het debuut van bijvoorbeeld Leo Vroman, Anton Koolhaas, Adriaan van der Veen en M. Vasalis. Over het laatste debuut schreef Vestdijk aan Greshoff: ‘De verzen lijken me niet ontalentvol; ik koos ze uit een grootere bezending, waar veel nog onrijp bij was.’ Na publicatie berichtte Du Perron aan Ter Braak: ‘De heer Vasalis - mij verder onbekend - vond ik ook heel aardig, zeker even aardig bv. als Van Hattum.’
Respect over en weer, naar elkaar luisteren, het zijn elementen die wel tot de vriendschap behoren, maar ze zijn niet de enige. De vriendschap tussen de componist Willem Pijper en Vestdijk was gebaseerd op Vestdijks onlesbare dorst, zijn verlangen naar het luisteren en doorgronden van de klassieke muziek, de muzikale taal. Muziek was zijn eerste en laatste bron van leven. Pijper was de muzikale bron, een componist zoals hij zelf had willen zijn. Pijper betoonde van zijn kant vriendschap voor Vestdijk, omdat hij zijn inzicht in de | |
[pagina 13]
| |
muziek, zijn essayistisch en poëtisch vermogen bewonderde. Pijper was zelf gezegend met een kritische en essayistische pen, maar erkende op dit terrein in Vestdijk zijn meerdere. De wederzijdse bewondering mondde uit in het samenwerken aan de opera Merlijn. Het libretto van Vestdijk is voltooid, Pijper kreeg door zijn voortijdig overlijden geen kans de compositie te voltooien. Ik zei: tussen Pijper en Vestdijk was er sprake van vriendschap, vanwege het respect voor en het luisteren naar elkaar, het uitwisselen van diepte- en hoogtepunten, van lotgevallen met vrouwen en depressies. Zij onderhielden met elkaar ook een uitgebreide correspondentie, waarin geen onderwerp werd gemeden, maar waarin het eigen werk toch centraal stond: de ontstaansgeschiedenis van een lied of een gedicht, de vorderingen met en remmingen in het creatieve werk; er was minder plaats voor achterklap over collega's, gezeur over uitgevers en financiën, onderwerpen die men in andere correspondenties tussen schrijvers zo overdadig aantreft. S. Vestdijk en E. du Perron op de Scheveningse boulevard, 1932 (coll. Letterkundig Museum, Den Haag)
Wie het leven en werk van Vestdijk en de vier jaar oudere Pijper bestudeert, kan niet anders dan Vestdijks woord: Pijper was een vriend, beamen. Bij de door Vestdijk genoemde vriendschap tussen hem en de één jaar jongere Du Perron ligt dat anders. Misschien heeft het verschil te maken met het feit dat Vestdijk aan het begin van zijn literaire ontwikkeling afhankelijk was van Du Perron, de tijdschriftredacteur van Forum, de beoordelaar van zijn werk, de man die hem toegang kon verschaffen tot tijdschriften, en uitgeverijen. Volgen we Du Perron en Vestdijk tussen mei 1931 en mei 1940, de periode waarin ze elkaar kenden. Voor u ongetwijfeld bekende kost, maar misschien toch onderhoudend, omdat alles nu wordt bekeken van de kant van Vestdijk en zijn biograaf. Een aardig detail in dit verband: Du Perron komt in mijn Vestdijkbiografie op 120 bladzijden ter sprake, Vestdijk in de Du Perronbiografie op 40 bladzijden, een verhouding van drie op één (de Vestdijkbiografie telt 1000 bladzijden, de biografie van Du Perron ruim 1200.) Daaruit zou je al kunnen afleiden dat | |
[pagina 14]
| |
Du Perron voor Vestdijk belangrijker was, dan omgekeerd.
Mijn Vestdijkbiografie begint aldus: ‘De schrijver S. Vestdijk werd in april 1932 geboren. [...] Vestdijk was toen drieëndertig jaar. De “kiemtijd” duurde twee jaar, waarin hij honderden gedichten schreef, en tientallen gedichten vertaalde van Paul Verlaine en van de dan nog in ons taalgebied totaal onbekende Amerikaanse dichteres Emily Dickinson. Zijn geld verdiende hij op onregelmatige tijden, wanneer hij als huisarts waarnam voor collega's die ziek of met vakantie waren. Tijdens het spreekuur schreef hij liever gedichten dan doktersrecepten.’ Een toekomst als dokter of scheepsarts had Vestdijk niet. Hij was te vaak door depressies langdurig uitgeschakeld en op schepen had hij te veel last van zeeziekte. In Den Haag woonde hij op een kamertje bij zijn ouders aan de Daal- en Bergschelaan. De sociale controle was groot, de pesterijen van een stiefbroer waren aanhoudend. Met het bezoek van Du Perron, aan wie hij op aanraden van Slauerhoff gedichten had gestuurd, was hij buitengewoon ingenomen. Du Perron schreef aan Ter Braak dat Vestdijk ‘werkelijk een zéér geschikt iemand’ was, ‘vooral in de intimiteit’. In zijn memoires, Gestalten tegenover mij, schreef Vestdijk dat hij de indruk kreeg dat hij en Du Perron elkaar in bevangenheid weinig toegaven: ‘Ik herkende de schorpioenman van de foto, met toegevoegd fluïdum der werkelijkheid, dat altijd onbeschrijflijk is; en wat mij vooral opviel waren de vermoeide kringen onder zijn ogen, die ik mij van de foto niet herinnerde, en daarnaast ook zijn manier van spreken, het timbre van zijn stem. Dat deze klanken gedeeltelijk tot zijn Frans-Indische afkomst terug te brengen waren, wist ik toen nog niet; voor mij was het alleen maar een volledig aanvaardbare vorm van “deftig” en zelfbewust spreken, die al het blatend geaffecteerde miste van wat men in Holland “dure” stemmen pleegt te noemen. Het was een stem van metaal, toch zeer gevoelig, iets waardoor het constant ratelende, dat de Franse spreektrant altijd in zekere mate eigen is, bij hem nooit hinderlijk werd. Ik aanvaardde hem geheel, van meet af aan. De Nederlandse literatuur was bij mij ingetreden en ik had niets meer te wensen.’ Hebt u ooit van enig ander Nederlands schrijver zulk een beschrijving van de stem van Du Perron gelezen? En hoe groot Vestdijks overgave aan en het vertrouwen in Du Perron was lezen we in een andere passage: ‘Ik had hem aanvaard als mentor en tovenaar; hij had langs magische weg op de canapé van mijn ouders plaatsgenomen; hij vertelde mij wat hij wist, dacht en voelde, alles even echt en authentiek; en wat hadden schermutselingen dan nog voor zin, debatten over wat zo en ook anders kon zijn? Wanneer een wereld opengaat, kijkt men, of in dit geval: luistert men. Bovendien sloot mijn filosofische delibererende denktrant absoluut niet aan op de zijne, zodat een debat alleen maar verwarrend had kunnen werken en hem van zijn spontaneïteit beroven.’ Bij Vestdijk is er vanaf het begin een blind, tomeloos en onvoorwaardelijk vertrouwen in Du Perron. Diens vijanden zijn zijn vijanden, weten we uit Vestdijks reactie op het optreden van Slauerhoff. Als Du Perron Vestdijk uitnodigt op het landgoed Gistoux gaat hij daar als een kind zo blij op in: ‘Reeds zag ik de poorten van het zo lang als ontoegankelijk beschouwde literaire sprookjesslot zich voor mij openen.’ Over zijn verblijf aldaar, de verwikkelingen in de familie Du Perron en zijn avontuur met Simone Sechez schreef hij uitvoerig in Gestalten tegenover mij. Vestdijk, misschien wel een beoogd huwelijkskandidaat voor de eerste vrouw van | |
[pagina 15]
| |
Du Perron, had onvoorwaardelijk gekozen voor het schrijverschap en daar paste een duurzame verbintenis met een vrouw, welke vrouw dan ook, niet bij.
Toen Vestdijk op Gistoux logeerde, deed Du Perron juist een geforceerde vermageringskuur, ‘en toen hij voldoende verzwakt was, stond hij erop een wandeling te gaan maken. Ver is hij niet gekomen, want het was werkelijk een zeer aangrijpende kuur. Maar ik heb dit altijd een aardig staaltje gevonden van zijn koppigheid, zijn lust om weerstanden te overwinnen...’, aldus Vestdijk. Koppig én gedisciplineerd. Er werd door Du Perron vooral tomeloos hard gewerkt. Hij was een voorbeeld voor Vestdijk. ‘In pyama,’ aldus Vestdijk, ‘schreef Du Perron aan een marmeren tafeltje in zijn kamer, met één been onder zich op zijn stoel gehaald, de punt van zijn tong tussen zijn lippen, en volkomen onverstoorbaar. Hij kon zich geweldig concentreren.’ Welke andere Nederlandse schrijver heeft zo'n scherp visueel beeld van de schrijvende Du Perron geschreven? Vestdijk volgde het nijvere voorbeeld van zijn mentor, meester of tovenaar en schreef op Gistoux zijn beroemde grote essay over Emily Dickinson. Aan Ter Braak schreef hij: ‘Eddy oefent een, naar ik meen, zeer “gunstigen” invloed op me uit. Ik vind hem o.a. een soort causticum, een bijtend, geconcentreerd vocht, dat alle overtolligheden uitbrandt. Hij heeft in één dag mijn essay gelezen (40 foliovellen!) en besnoeid.’ Vestdijk debuutessay werd gepubliceerd in Forum, het tijdschrift waarover Du Perron in april 1932 de profetische woorden aan Ter Braak schreef: ‘Forum is, in wezen, een doodgeboren kind, dat wij met kunst en vliegwerk, en ten koste van verdomd veel geestkracht, goed humeur en enfin, levensvreugd, 2 jaar schreeuwend zullen houden. En dan... Ik ben er dan uit, hoop ik. Jij toch ook? Dan moeten Vestdijk en Blijstra het maar doen...’ Vestdijk zag zich vooralsnog niet als opvolger. Het debat over vorm of vent kon hem maar matig boeien. Aan Ter Braak schreef hij: ‘Ik sta in principe heelemaal aan jullie kant, maar toch zou ik van ons drieën de minst aangewezen “persoon” zijn om zoo nodig als spion naar de vijand toegestuurd te worden en een poosje in zijn uniform rond te loopen.’ Hij had in zijn Dickinsonessay het woord persoonlijkheid (vent) opzettelijk vermeden.
Gistoux en Du Perron hebben Vestdijk aan het begin van zijn schrijvers-loopbaan beïnvloed, getuige het verhaal Ars moriendi, dat zijn officiële prozadebuut in het juninummer 1932 van Forum werd. Vestdijk droeg het verhaal aan Du Perron op, toen hij het opnam in zijn bundel De dood betrapt (1935). En daar was alle reden toe. Ars moriendi is een verhaal over angst voor de dood en over de bestrijding van de dood, waarin Du Perrons opvattingen over persoonlijke moed en vriendschap zijn verwerkt. Tot in details wordt de vriendschap tussen Vestdijk en Du Perron, tussen leerling en mentor, beschreven. De beide mannen vonden altijd hun toevlucht in de bibliotheek van Du Perron: ‘In de gedemptheid van zijn kamer zochten wij toepasselijke zinnen, die nooit afkwamen: “In de Vendée hadden de boeren...”.’ Ter Braak schreef naar aanleiding van dit verhaal en het Dickinsonessay aan Du Perron de historische woorden: ‘Het is weer eens iets heel anders dan jouw of mijn tegenwoordige stijl, het is werkelijk origineel in den besten zin. Ik vind essay en verhaal op hetzelfde peil staan, volkomen Vestdijk. Ik geloof, dat we in dezen man de rechtvaardiging alleen al van Forum kunnen zoeken.’ Er moet gezegd worden dat Du Perron het enthousiasme van zijn vriend probeerde te | |
[pagina 16]
| |
temperen, niet alleen nu, maar ook later, ten tijde van Kind tusschen vier vrouwen en dat Ter Braak, bijna volgzaam, zijn mening herzag.
Zoals gezegd, Vestdijk mengde zich niet in de discussie tussen Forum en de rest van de Nederlandse literatoren, hetgeen Du Perron hem kwalijk zal hebben genomen, maar als homo prae se kreeg hij door zijn individualistisch optreden, los van welke traditie en gebod dan ook, een voorname, soms voorbeeldige plek in het tijdschrift van Ter Braak en Du Perron, en werd hij uiteindelijk op aandringen van Du Perron diens opvolger als redacteur. Voor Vestdijk was het een logisch gevolg dat hij het advies van zijn meester opvolgde; voor Du Perron was het een opportunistisch advies (al besef ik dat dit binnen dit genootschap bijna klinkt als vloeken in de kerk): er was geen betere kandidaat en met Vestdijk als redacteur was de plaatsruimte voor zijn eigen werk verzekerd. En hij was verlost van het verfoeide redacteurschap. Andere zaken vergden veel, soms te veel aandacht: de financiële perikelen, de alimentatie voor Simone en hun zoon, het koesteren van de liefde voor Bep de Roos en het moeizame schrijven aan Het land van herkomst. Opvallend wat die autobiografie betreft was zijn verzoek aan Vestdijk, om het manuscript te lezen en te beoordelen. Terwijl hij Vestdijk in het geheel niet steunde, toen Nijgh & Van Ditmar diens autobiografische debuutroman Kind tusschen vier vrouwen vooral vanwege de omvang afwees, hechtte hij waarde aan het oordeel van zijn bewonderaar, die hij in een brief aan Ter Braak karakteriseerde als ‘een curieus type in ieder opzicht en daarbij een voortreffelijk en eerlijk kameraad’. Een ‘kameraad’ die inmiddels zijn grote essay over Marcel Proust en James Joyce had voltooid. Nijhoff had hoofdstukken van Het land van herkomst voor publicatie in De Gids afgewezen, Marsman was er zeer sceptisch over en Ter Braak had weinig tijd en stond te dichtbij hem als vriend. Dus bleef de veelzijdige, onpartijdige Vestdijk als interessante raadgever over. In een brief aan Marsman legde Du Perron uit waarom hij Vestdijk had verkozen. Hij gaf daarin tevens voor het eerst aan dat hij hem niet tot zijn intieme vriendenkring (meer) rekende: ‘Vestdijk is 1) de eenige die het boek meteen in proef in de goede volgorde gelezen heeft; 2) minder “intiem” met mij is dan mijn andere vrienden (op de korte periode-Simone na); 3) van ons allen het meest bewust en kritisch kunstenaar; en dit zelfs verreweg (na hem kom ik, zou ik zeggen).’ Lezen we hier niet dat de meester zich voorbijgestreefd zag door zijn leerling? Voorwaar een nobele conclusie. Omwille van de tijd maken wij nu sprongen in de tijd. Na het verdwijnen van Forum werd Vestdijk, met Greshoff en Van Nijlen, redacteur | |
[pagina 17]
| |
van Groot Nederland, waarin hij altijd een plaats vrij hield voor kopij van Du Perron. Daarnaast was hij vanaf 1934 recensent van de NRC geworden, waarin hij positief aandacht vroeg voor Du Perrons De smalle mensch. Toen hij een paar jaar later Victor van Vriesland als redacteur opvolgde, kon hij nog meer voor zijn vriend betekenen. Dit ondanks het feit dat Du Perron hem had verweten lid te zijn geworden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Du Perron schreef aan wie het maar horen wilde dat Vestdijk door het lidmaatschap te aanvaarden ‘een karakterloos vod’ was, ‘een flapdrol’ en een ‘karakterloos stuk stront’. Aan Vestdijk schreef hij: ‘Als je met dat vee in de stal gaat, wil mij dan niet langer als vriend beschouwen.’ Vestdijk verweerde zich dat hij lid was geworden vanwege de duizend gulden die hij mogelijk zou krijgen bij de toekenning van de Meesterschapsprijs, geld dat hij even goed kon gebruiken als Marsman die bekende zo'n prijs ook te aanvaarden: ‘Ik zie niet in waarom ik in dezen karakterloozer ben dan Marsman,’ schreef hij Du Perron. Een jaar later werd de Van der Hoogtprijs van dezelfde Maatschappij aan Marsman toegekend. Hij aanvaardde de prijs en werd niet door Du Perron op het matje geroepen. Du Perron liet Vestdijk verder maar begaan, een vriend was hij toch al niet meer voor hem, hooguit, zoals Ter Braak dat noemde, ‘een geïnteresseerde kennis’, hetgeen voor Ter Braak niet betekende dat hij onverschillig was geworden voor Vestdijks werk: ‘Zijn essay over Rilke las ik werkelijk zeer geïnteresseerd. Hij is mij als mensch eerder ontvallen dan als schrijver.’ Du Perron kon echter niet nalaten te schrijven dat hij Vestdijks historische roman Het vijfde zegel ‘zo rottig’ vond en dat hij liever Marsman of zichzelf de post van NRC-redacteur had gegund. Aan Marsman schreef hij: ‘Hoe het zij, en al dwingt mij dit hier [in Nederlandsch-Indië] te blijven, ik ben blij dat het V[estdijk] is en geen ander. Denk je eens in wat het geweest zou zijn als Houwink of Van Duinkerken of God-weet-wie benoemd was. Ik zal V[estdijk] morgen schrijven en “mijn diensten aanbieden”, dan wordt het voor Bep en mij ook weer wat prettiger dan onder Vic. [van Vriesland].’ Opportunisme? Ik vraag het hier maar, aarzelend, met de aantekening dat ik opportunisme in dit geval van een radeloos in geldnood zittende auteur kan billijken. In elk geval kreeg Du Perron gelijk. Oude medewerkers werden door Vestdijk zo snel mogelijk weggestuurd, nieuwe, onder wie Du Perron en Bep de Roos, Marsman en Greshoff aangetrokken. Toen Vestdijk in 1939 werd ontslagen, schreef Du Perron hem troostend: ‘Vrijheid en tijd voor beter werk is ook een hoop waard. We zijn nu eenmaal schrijvers, geen journalisten. Wij meten een eigen blad hebben - literair én journalistiek - Greshoff, Menno, jij en ik - inpl. v. ons te laten koejeneeren, dan zouden we deze menschen kunnen mores leeren. Houd je taai, en maak er winst van. Jij bent S. Vestdijk: meneer Swart c.s. [NRC-leiding], och, wat zijn het anders dan gérants en bediendes van een krantenzaak.’ Na zijn terugkeer uit Nederlandsch-Indië in oktober 1939 bezocht Du Perron Vestdijk in Doorn. Op zijn verzoek nam Vestdijk een uit 1935 daterend artikel over Het land van herkomst op het laatste moment op in de essaybundel Lier en Lancet. Over dit bezoek schreef Vestdijk aan Greshoff: ‘Woensdag was Eddy bij mij. Hij maakt het goed en zoekt een plaats om neer te strijken: Bergen of Den Haag. Hij was niet somber en nauwelijks kankerend. Wat dik geworden.’ Op 25 november 1939 ontmoette Vestdijk Ter Braak en Du Perron in het Haagse pension van Du Perron aan de Laan van Meerdervoort 835. Op het balkon maakte Emiel van Moerkerken de bekende foto | |
[pagina 18]
| |
van de ‘Forumboys’. Of om met Ter Braak te spreken: ‘V.l.n.r. een bokser [Ter Braak], een tuchthuisboef [Vestdijk] en een pastoor [Du Perron].’ De fotograaf herinnerde zich dat Vestdijk tijdens de lunch een nerveuze en gespannen indruk maakte, maar daarna kwam hij goed los, toen de heren limericks op enige schrijversnamen plechtig en met veel gelach declameerden: ‘Ook droeg Du P.[erron], hiertoe aangezet door Vestdijk, enige strofen voor uit zijn “Stanza's voor Sofie”.’ Vestdijk kreeg van Du Perron het manuscript van het epische gedicht De grijze dashond mee. Hij mocht weer als raadgever optreden.
Op 1 december stuurde hij een brief aan Du Perron met twee bladzijden suggesties en correcties. Zo werd de ondertitel ‘Een moderne legende’ op aanraden van Vestdijk weggelaten (‘want het is niet modern, en ook geen legende eigenlijk’); ‘haar achtergrond’ werd ‘op de achtergrond’ (‘Haar achtergrond is wel aardig, maar klinkt wat ‘anatomisch’ (haar achterwerk); ‘van ongelukken’ werd ‘over dit ongeluk’; enzovoort. ‘Natuurlijk blijft het gedicht vrijwel even goed als je deze dingen laat staan, maar aangezien 't zoo gemakkelijk is ze te veranderen... Ik heb 't nu twee maal gelezen, en ik vind het uitstekend en origineeler dan welk gedicht ook van die grootte in onze literatuur. Maak 't dan vooral spoedig af en wees niet bang voor “duisterheden”.’ Het gedicht werd na Du Perrons dood gepubliceerd, met een inleiding van Vestdijk, die zijn honorarium afstond aan Du Perrons weduwe. (Kees Snoek noemt in zijn Du Perronbiografie (2005) wel de brief, maar zwijgt over Vestdijks soms door Du Perron opgevolgde voorstellen). Aan de roman Rumeiland gaf Vestdijk in 1940 de opdracht mee: Aan de nagedachtenis van E. du Perron, voor E. Breton de Nijs tijdens een naoorlogse lezing voor de Indische kring ‘Tong-tong’ in Den Haag de reden om het curieuze feit te vermelden dat Rumeiland een gecamoufleerde biografie van Du Perron was. Uit de duim gezogen!’ reageerde Vestdijk: ‘Het is soms fantastisch wat er gefantaseerd wordt. [...] De intrige van Rumeiland berust op eigen vinding...’
Op 17 mei ontvangt Vestdijk ‘het verpletterende bericht’ van de zelfmoord die Menno ter Braak drie dagen eerder pleegde, en van de dood van Du Perron op dezelfde dag. Aan Ant ter Braak schrijft hij: ‘Je zult begrijpen hoe diep het mij geschokt heeft, toen het bericht van Menno's heengaan mij bereikte. Maar gezien de vooruitzichten voor ons allemaal was het de beste oplossing en ik kan mij volkomen begrijpen, dat jullie tot dit besluit gekomen bent. Menno en Eddy zijn niet tevergeefs gestorven, geloof ik.’ En Bep de Roos schreef hem na zijn condoleancebericht: ‘Eddy is gestorven aan angina pectoris, en dus aan een hartkramp, niet hartverlamming. Wonderlijk, als je de laatste bladzijde van het Land van Herkomst leest. Er was toen nog geen sprake van. Wel had jij hem, meen ik me te herinneren, over angina pectoris geschreven op zijn verzoek, naar aanleiding van een figuur in De onzekeren.’ Meteen na voltooiing van zijn roman De andere school (die pas in 1949 verscheen), schreef Vestdijk in 1941 de inleiding voor Parlando, de verzamelde gedichten van zijn vriend en ‘anti-aestheet’ Du Perron. Hij stelde voor de poëziecriticus Du Perron, die ‘vooral mondeling een scheve schaats kon slaan’, los te maken van de dichter, met zijn liefde voor Mallarmé, Rimbaud, Apollinaire, de ‘geniale’ Poe en niet te vergeten Byron, wiens Stanzas to Augusta zijn lijfgedichten waren. Het bekende gedicht ‘Gebed bij de harde dood’ | |
[pagina 19]
| |
had volgens Vestdijk meer te maken met het ‘Geuzenlied’ dan met welk hedendaags gedicht ook, een opmerking die, gemaakt in oorlogstijd, niet anders dan een strijdbare bedoeling had. De betekenis van Du Perron als dichter was ‘dat hij vernieuwend werkte door zijn aanloop te nemen van uit het verleden’, waarbij het natuurlijke taalgebruik (‘parlando’) een van de ‘verblijdende gevolgen’ was. Uitgever Stols die Du Perron goed had gekend vond de inleiding ‘zeer instructief, ook buitengewoon interessant.’
Over de relatie Vestdijk en Du Perron is meer te schrijven, en meer te lezen (zie mijn Vestdijkbiografie). Zoals gezegd heeft Vestdijk Du Perron altijd als zijn vriend gezien. Omgekeerd was dat minder het geval. Toen Arthur van Rantwijk, redactiesecretaris van Groot Nederland, Vestdijk vertelde dat Ter Braak en Du Perron dood waren, ‘was er iets in mij dat het niet geloofde, en er zich wezenlijk niets van aantrok. Men knikt dan, verwezen: ja, het zal wel zo zijn, weet je nog méér, ga nog even zo door...’ schreef hij in Gestalten tegenover mij. Du Perron is nooit uit zijn leven geweest.
Mag ik besluiten met enige strofen uit Vestdijks gedicht De twee vrienden dat hij schreef bij de foto waarop Vestdijk en Du Perron over de Scheveningse boulevard wandelden: Rust en gejaagdheid, eeuwig paar van vrienden,
Kunnen ook anders nog omschreven worden:
Loopt daar een gek met 'n broeder van 't gesticht?
Een Muzenleider met Pegasosros,
De pezen door, ontmoedigd en bijziende?
Of 'n kap'tein met 'n lamme albatros,
Die hij goedaardig in de veeren porde,
En die vergeefsch zijn knieën heft naar 't licht?
|
|