| |
| |
| |
Dik van der Meulen
De duivelskunstenaar en zijn meester
Over de biografieën van Vestdijk en Du Perron
(Biografie Bulletin, Jaargang 16, nr. 1, Voorjaar 2006)
Het afgelopen jaar zijn de langverwachte biografieën verschenen van twee centrale figuren uit het interbellum: Eddy du Perron en Simon Vestdijk. De levensbeschrijvingen hebben veel reacties losgemaakt, die niet onverdeeld gunstig waren. Reden om de boeken met elkaar te vergelijken.
Op een avond in 1931 zat Simon Vestdijk, die tijdelijk bij zijn ouders in Den Haag woonde, op zijn kamer een paar gedichten te corrigeren, toen een inwonend nichtje hem kwam storen met de mededeling: ‘Er is een meneer Du-Perron voor je.’ Vestdijk, op dat moment nog op afroep beschikbaar als huisarts, maar dromend van een literaire loopbaan, ‘zweefde “de trappen af” en trof de bezoeker op de canapé in een hoek van de salon, waar hij een ernstig gesprek voerde met mijn vader’. Ze bleven daar niet lang. ‘Du Perron had een onuitroeibare drang naar café's, niet om er te drinken, of rond te kijken, want ik geloof, dat hij van zijn omgeving nog minder opmerkte dan ik, maar om beter te kunnen praten, vrijer, met meer ruimte om zich heen, ver van iedere zweem van huiselijkheid, die voor hem in hoofdzaak een negatief begrip scheen te vertegenwoordigen.’ Praten deed Du Perron, ‘met een stem van metaal, toch gevoelig, iets waardoor het constant ratelende, dat de Franse spreektrant altijd in zekere mate eigen is, bij hem nooit hinderlijk werd. Ik aanvaardde hem geheel, van meet af aan. De Nederlandse literatuur was bij mij binnengetreden en ik had niets meer te wensen.’ Aldus Vestdijk in zijn Gestalten tegenover mij, waarin hij Du Perron, meer dan twintig jaar na diens dood, een ‘meester’ noemde, ‘iemand tegen wie ik zonder voorbehoud kon opzien, menselijk haast nog meer dan literair’.
Du Perron bleef de meester, ook nadat Vestdijk met boeken als Terug tot Ina Damman en De nadagen van Pilatus algemeen als belangrijkste ontdekking
| |
| |
- én meest omstreden medewerker - van Forum werd gezien, het tijdschrift dat ondanks zijn korte levensduur (vier jaar) wordt herinnerd als het huisorgaan van een nieuwe en vernieuwende schrijversgeneratie, zoals De nieuwe gids dat voor de Beweging van Tachtig was.
Met de boeken van Kees Snoek en Wim Hazeu, kort na elkaar verschenen, zijn de hoofdfiguren van die generatie - behalve Du Perron en Vestdijk ook Ter Braak, Marsman en Slauerhoff - nu voorzien van een biografie, met uitzondering van de wat oudere Greshoff, die tegenwoordig zo goed als vergeten is. Alleen al de betekenis die Du Perron en Vestdijk voor elkaar hebben gehad, rechtvaardigt een stuk over de twee nieuwe biografieën, hoe verschillend die boeken verder ook zijn, net als trouwens de hoofdpersonen. Naar de biografieën is lang uitgekeken, getuige ook de aandacht die de dag- en weekbladen eraan hebben gegeven; vooral naar die van Vestdijk, de enige van de Forum-jongeren die na de oorlog nog in leven was, en die uitgroeide tot de beroemdste schrijver van Nederland - bij leven tenminste, want weinigen schijnen hem nog te lezen. De ontvangst van de biografieën was wisselend. Elsbeth Etty toonde zich in NRC Handelsblad niet erg enthousiast over het boek van Snoek, maar daar stond een prijzende column van Frits Abrahams tegenover. Veel scherper was Etty's kritiek, in dezelfde krant, op de Vestdijkbiografie. Volgens haar had Hazeu zaken verzwegen die de weduwe Vestdijk onwelgevallig waren, besteedde hij zonder fatsoenlijke verklaring nauwelijks aandacht aan de vorige biografie van Vestdijk door Hans Visser, en, erger, had hij geen ‘eigen visie’ op Vestdijk: ‘Over het werk van Vestdijk staat geen zin of typering die Hazeu zelf heeft verzonnen.’ De recensie was zo hard, dat Hazeu zich met ingezonden brieven en in interviews tegen de kritiek verdedigde. Misschien was het een troost voor hem dat Thomas van den Bergh zijn boek in Elsevier ‘magistraal’ noemde en tot ‘de definitieve Vestdijk-biografie’ uitriep.
| |
Het herenzoontje
Om met Vestdijks ‘meester’ te beginnen: vijfenzestig jaar na zijn dood is het leven van Du Perron eindelijk beschreven. Snoek was hiervoor zonder twijfel de aangewezen persoon: in 1990 promoveerde hij al op een uitstekende studie over de Indische jaren van Du Perron. In de vele jaren dat Snoek zich met de schrijver heeft beziggehouden, heeft hij gesproken met bijna iedereen die zich Du Perron nog kon herinneren. Net op tijd, want nu zijn ze allemaal dood, op de journalist Max Nord na. Snoek heeft stapels onbekende brieven van Du Perron opgespoord, voldoende om een tiende brievendeel te vullen, dat dan ook binnenkort verschijnt. Alleen daarom al is zijn boek het belangrijkste dat tot dusver over Du Perron is verschenen.
Ook op de opbouw van E. du Perron, het leven van een smalle mens is op het eerste gezicht niets aan te merken. Chronologisch, maar zonder zich te verliezen in starre opsommingen en waar nodig met thematische uitweidingen, behandelt hij het leven van ‘het herenzoontje’ dat uitgroeide tot een van de grootste literaire persoonlijkheden van het interbellum. Zoals bij een schrijversbiografie niet ongebruikelijk, staat het werk centraal. Snoek maakt niet de fout de romans en verhalen van Du Perron klakkeloos als bron te gebruiken, al toont hij overtuigend aan dat een boek als Het land van herkomst een betrouwbaar beeld geeft van Du Perrons jeugd. Aan de hand van een kolossale hoeveelheid biografisch materiaal laat hij vooral zien wat Du Perron met de werkelijkheid heeft gedaan, en dáár gaat het om.
Niet dat dit een aangenaam schrijversportret heeft opgeleverd. Wie, na lezing van het Land van
| |
| |
herkomst en Du Perrons pleidooien voor de honnête homme, zijn afkeer van dictaturen en dogmatiek, zou hebben gedacht dat hij, voor zijn vrienden en familie althans, een aardige man was, weet nu beter. Du Perron, in betrekkelijke weelde opgevoed, was verwend, neurotisch, ongeduldig en achterdochtig op het paranoïde af, en had voortdurend de neiging met vrienden te breken; vrienden die hij bestookte met ultimatieve - zij het prachtige - brieven. Hij had nauwelijks scrupules met de vele vrouwen met wie hij het bed deelde, tenzij ze - naar zijn mening - geestelijk tegen hem waren opgewassen. Typerend is een passage in de biografie over de nieuwe dienstmeisjes in Gistoux, het Waalse kasteel waar hij in de jaren twintig met zijn ouders woonde. De jonge vrouwen werden altijd door Du Perron ‘geproefd’, zoals zijn vriend Carel Willink opmerkte. Daar kon de Waalse dienstmaagd van zijn moeder van meepraten. Du Perron verwekte een kind bij haar en zou om die reden (en alleen dáárom) ook met haar trouwen, maar zocht ondertussen onvermoeibaar door naar de ‘ene’: de vrouw die hem wél aankon, en die hij uiteindelijk zou vinden in de persoon van Elisabeth de Roos. Toen hij met haar getrouwd was, kreeg zijn obsessie een ander karakter: hij werd verteerd door jaloezie op een vroegere minnaar van zijn vrouw, de toneelspeler Johan de Meester. Zijn rancune ging zo ver, dat hij uitzocht hoe hoog de strafmaat voor mishandeling was. Hij heeft zich, begeleid door Marsman, zelfs met dat doel naar het Amsterdamse café Américain begeven, waar de acteur vaak te vinden was. Ze vonden hem niet, en Du Perrons wraaklust bleef ongeblust. Dat was een van de redenen dat hij in 1936 terugging naar Nederlands-Indië.
Het is geen prettig beeld, maar dat is ook niet de verantwoordelijkheid van een biograaf. Aan wat hij wél moet doen - achtergronden schetsen, zijn hoofdpersoon daarin plaatsen, diens werk verklaren, enzovoort - besteedt Snoek veel aandacht, al kan men van mening verschillen over de accenten die hij legt. Zo had hij misschien uitvoeriger kunnen ingaan op de grote betekenis van Multatuli voor Du Perron. De enkele tientallen bladzijden daarover, in een boek van meer dan duizend pagina's, lijken wat weinig, zeker als men bedenkt dat Du Perron over Multatuli uiteindelijk vijf boeken zou schrijven (het postuum verschenen Multatuli's naleven meegerekend), waarvan het hoofdwerk, De man van Lebak, nooit is overtroffen. Verder blijft de vriendschap met Ter Braak onderbelicht, en ook over de grootste ontdekking van Forum, Simon Vestdijk, vernemen we te weinig.
| |
Vadermoord
Omgekeerd is er wat dát betreft minder te klagen. Wim Hazeu geeft Du Perron in Vestdijk, een biografie alle eer - al ontbreekt ook in zijn boek de kennismaking tussen die twee schrijvers, waarmee we deze beschouwing zijn begonnen. Nu is dit verschil in aandacht wel te verklaren, want waar Du Perron voor Vestdijk de man was die hem de literaire wereld heeft binnengeloodst, was Vestdijk ondanks zijn enorme talent een van de vele schrijvers in de omgeving van de oud-Indischman. Bovendien was hij iemand die volgens Du Perron niet al te karaktervast was; een opportunist, anders gezegd, die zich omwille van zijn schrijverschap zelfs aansloot bij de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Dit instituut stond voor Du Perron en Ter Braak symbool voor alles wat zij in de Nederlandse literatuur bestreden. ‘Een karakterloos stuk stront’, noemde Du Perron Vestdijk, toen hij van het lidmaatschap vernam. Tegen deze visie komt Hazeu in het geweer. Hij wijst er in zijn biografie op dat Vestdijk, als het erop aankwam, gewoonlijk de juiste keus maakte. Hij was fel
| |
| |
gekant tegen het nationaal-socialisme én het stalinisme. Als literair criticus onderkende hij onmiddellijk het grote talent van schrijvers als Willem Frederik Hermans, (toen nog) Simon van het Reve, Lucebert, Hugo Claus en Jan Wolkers. Hij schreef boeken over Mahler en Bruckner toen deze componisten in de concertzalen bijna nooit te horen waren en slechts mondjesmaat op plaat verkrijgbaar waren. Niet dat Hermans en Reve hem er dankbaar voor waren. Na Vestdijks dood zei Hermans: ‘Maar zo'n Vestdijk, die man schreef veel te snel, soms gewoon onleesbaar, ik word er ziek van.’ ‘Literaire vadermoord’, noemt Hazeu een soortgelijke verklaring van Reve. Anders dan Hermans had Reve er wel een reden voor: Vestdijk weigerde hem publiekelijk te steunen toen hij geen reisbeurs kreeg vanwege zijn ‘zedebedervende’, in het Engels geschreven ‘Melancholia’.
Net als Snoek neemt Hazeu het werk van zijn hoofdpersoon als uitgangspunt. Zoals Emanuel Overbeeke elders in dit nummer uitlegt, heeft hij dat minder onbesuisd gedaan dan de vorige Vestdijk-biograaf, Hans Visser. Terecht: alleen al om de botte wijze waarop die de werkelijkheid en de romanwereld gelijkschakelde, moest Vissers arbeid worden overgedaan. Toch is Hazeu heel wat minder voorzichtig te werk gegaan dan Snoek. Bij bijna elke roman schrijft hij welke persoon in de werkelijkheid model heeft gestaan voor welk personage - Simon Vestdijk = Victor Slingeland; Lies Koning = Ina Damman - zonder in te gaan op veel interessantere vragen: wat heeft Vestdijk met zijn modellen gedaan? Hoe heeft hij de werkelijkheid veranderd? Een probleem dat zich ook al voordeed bij Hazeus biografieën van Achterberg en Slauerhoff. Bijkomend punt van zorg is de beperkte bronvermelding van dit boek, dat nota bene een proefschrift is: lang niet alle citaten en parafrases zijn verantwoord, en vaak volstaat Hazeu bij brieven met de eenvoudige vermelding van de datum, zonder te zeggen waar we ze moeten zoeken: in een boek of tijdschrift, in het Letterkundig Museum of op de zolder van Mieke Vestdijk?
Maar al gaat Snoek op dit punt veel gedegener te werk, de twee biografieën hebben ook veel gemeen. Ze komen beide bijvoorbeeld moeizaam op gang. Het is een probleem van veel levensbeschrijvingen: telkens weer lijkt het of de jeugd het minst interessante deel van iemands leven is. Het omgekeerde geldt voor de ouderdom en de dood: hoe stroef een biografie ook geschreven is, het einde wordt altijd gretig gelezen. Mogelijk komt dat door het drama dat bijna onvermijdelijk verbonden is met iemands neergang en overlijden, hoe saai zo'n persoon bij leven en welzijn ook geweest is. Bovendien is het iets wat ons allemaal overkomt. Dat laatste kan natuurlijk ook worden gezegd van de geboorte, maar die ligt achter ons en niemand heeft er herinneringen aan.
Maar de jonge jaren horen er nu eenmaal bij. Snoek maakt bij de behandeling ervan op het oog niet veel fouten, al is hij hier en daar wat lang van stof. De moeilijkheid bij Du Perron is dat die er zelf uitvoerig over heeft geschreven, en sprekender dan een biograaf dat kan doen. Uiteraard is Het land van herkomst een roman, met onbedoelde én bewuste vertekeningen, maar het boek staat dicht bij de werkelijkheid, zoals ook zijn biograaf verzekert. Wat de roman niet vermeldt is voor de biografie vanzelfsprekend van betekenis - niet het minst omdat het de drijfveren van de schrijver verraadt - maar toch levert Du Perrons jeugd de taaiste stukken van de biografie op. Dat Du Perron er zelf wel in slaagde om de lezer daarmee te boeien, had met zijn persoonlijke selectie te maken én met zijn eigen waarnemingsvermogen. Men leze Du Perrons beschrijving van zijn grootmoeder: ‘Zij had een
| |
| |
rond gezicht met felle ogen en een nogal bitse mond; zij leek op haar vader en men zegt dat ik een beetje op haar lijk, wat ik zelf niet geloof maar wat mij niet tegenstaat omdat het een van de intelligentste gezichten blijft uit ons familiealbum. Zij leefde ongelukkig en in een reeks botsingen met haar man, van wie zij niettemin vijf kinderen kreeg, vanwege de verzoeningen.’ Snoek neemt dit citaat ook op; terecht, al wordt het contrast tussen de schrijver en zijn biograaf erdoor benadrukt. In de Vestdijk-biografie is de jeugd veruit het zwakste deel, en dat is, veel duidelijker dan bij Snoek, de biograaf aan te rekenen. In feite heeft Hazeu dat zelf al eens toegegeven, tijdens een openbaar interview in een Haarlemse boekhandel, kort na het verschijnen van zijn boek. Hij erkende dat hij Vestdijks jeugd ‘vervelend’ vond en dat hij begonnen was met de Tweede Wereldoorlog: een spectaculaire fase in het leven van Vestdijk, die zoals bekend in Sint-Michielsgestel gevangen heeft gezeten. (Bij die gelegenheid zei Hazeu ook: ‘Men zou mij kunnen betrappen op fantasie.’ Een bekentenis die hij tijdens zijn promotie hopelijk voor zich heeft gehouden.) Hazeus tegenzin om Vestdijks jeugd te beschrijven is er misschien de oorzaak van geweest dat hij Vestdijks vroege meesterwerk Kind tussen vier vrouwen nauwelijks bij die hoofdstukken betrekt. Een prachtige kans laat hij liggen bij de beschrijving van de achterkamer in Vestdijks ouderlijke woning, waar een schilderij hing met drie monniken. Hazeu citeert een gedicht dat Vestdijk er later over maakte, maar verzuimt de cruciale passages daarover in Kind tussen vier vrouwen te noemen. Soms vraag je je af of hij het boek wel gelezen heeft: bijvoorbeeld waar hij het een ‘roman over een HBS-scholier met zijn angst’ noemt, terwijl het overgrote deel van Kind tussen vier vrouwen de periode behandelt voorafgaand
aan de HBS. Ook op andere punten kan de Vestdijkbiografie de vergelijking met het boek over Du Perron niet doorstaan. Hazeu geeft af en toe commentaar, maar mijdt analyses; waar het te pas komt laat hij wel zien hoe Vestdijk op maatschappelijke verschijnselen en nieuwe ontwikkelingen reageerde - de politiek, de opkomst van de stereoapparatuur - maar anders dan Snoek geeft hij geen achtergrondinformatie, terwijl Vestdijk twee wereldoorlogen meemaakte, de dekolonisatie, de Koude Oorlog en zelfs Provo. Te weinig analyse dus, en daarmee komen we op een verwijt dat vooral Hazeu, maar in sommige besprekingen ook Snoek is gemaakt: hun boeken zouden gebukt gaan onder ‘gebrek aan visie’. In biografierecensies is zo'n oordeel, of veroordeling, niet zeldzaam. Maar wat moeten we er eigenlijk onder verstaan? De lezer die na afloop met een onbevredigd gevoel achterblijft, kan de schrijver altijd te weinig visie verwijten, zonder precies aan te geven wát eraan ontbroken heeft. Overigens heeft zowel Snoek als Hazeu geprobeerd deze kritiek voor te zijn. Snoek legt zich in zijn inleiding, zeer verstandig, niet vast. Zijn boek is, schrijft hij, ‘ook een schrijversbiografie’ - waarbij dat ook hem de ruimte heeft gegeven om vooral ook aan andere zaken dan Du Perrons werk aandacht te besteden. Hazeu stelt zich kwetsbaarder op, door te zeggen dat de biograaf zijn bronnen een plaats moet geven ‘in de opbouw van een beeld van Vestdijk’. Hazeus ‘beeld’ kan in deze context bijna niet anders worden opgevat dan als een equivalent van visie, en daarmee maakt hij het zijn critici bij voorbaat gemakkelijk: het is niet langer aan de recensenten, maar aan de biograaf om uit te leggen wat visie is.
Hoe dit zij, Hazeu en Snoek hebben ondanks, of misschien juist door hun inleidende woorden, beiden de vrijheid genomen om veel aandacht te besteden aan de talrijke seksuele omzwervingen
| |
| |
van hun hoofdpersonen. Dat is verdedigbaar, zeker in het geval van Du Perron, wiens verhalend proza goeddeels draait om ‘de jacht op de ene’. Maar het verhindert niet dat de lezer zich er een beetje ongemakkelijk bij voelt, als een wandelaar die per ongeluk op een naaktstrand is terechtgekomen. Het werpt bovendien vragen op over de legitimiteit van de biografie: het genre is bijna modieus geworden en wordt hoog aangeslagen - maar is er wel een wezenlijk verschil met de populaire bladen die zich in de privé-aangelegenheden verdiepen van levende personen?
Eén kwestie blijft lastig. De biografie van Snoek is in alle opzichten superieur aan die van Hazeu en laat zich desondanks minder gemakkelijk lezen. Mogelijk heeft dat te maken met de maatschappelijke en literaire achtergronden die Snoek schetst, en die van de lezer meer inspanningen vergen dan de vlakke levensbeschrijving van Hazeu. Maar het komt ook gewoon door de omvang van de Du Perronbiografie. Het boek bevat meer details en namen dan zelfs een ingewijde lezer bevatten kan. Hoe rijk en bewogen Du Perrons leven ook is geweest, het heeft net veertig jaar geduurd, en dan is 1246 pagina's toch wel veel. Hazeus boek is ook dik, maar Vestdijk leefde 31 jaar langer dan Du Perron. Bovendien bestaat de Vestdijk-biografie voor een groot deel uit citaten, waardoor ze af en toe het karakter krijgt van een bloemlezing. Omdat Vestdijk een uitstekende brievenschrijver was, levert dat vanzelf een groot aantal meeslepende bladzijden op.
Het belangrijkste is dat de boeken er zijn. Het werk van Snoek zal niet snel worden overgedaan. Van Vestdijk zullen in de toekomst hopelijk wel nieuwe biografieën verschijnen. Niet zozeer omdat het boek van Hazeu tekortschiet - dat valt wel mee - maar omdat iedere tijd weer zijn laatste woord wil uitspreken over een schrijver als Vestdijk, die door Ter Braak al een ‘duivelskunstenaar’ werd genoemd.
Wim Hazeu, Vestdijk. Een biografie (Amsterdam, De Bezige Bij 2005)
Kees Snoek, E. du Perron. Het leven van een smalle mens (Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar 2005)
|
|