Vestdijkkroniek. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
In de zomer van 1953 werd aan Simon Vestdijk een vraag gesteld over het versschema van één van zijn gedichten. Dit gebeurde naar aanleiding van een Zweeds gedicht waarvan de vraagsteller zich afvroeg of het dezelfde structuur zou hebben als een bepaald vers van Vestdijk. Deze gaf zijn antwoorden op een briefkaart en verzond hem op 28/8/1953. Ruim vijftig jaar later trof ik deze briefkaart aan in een boek dat kennelijk afkomstig was geweest van degene die destijds de vraag gesteld had. Dat levert op een verslagje van de vondst, de tekst en enige interpretatie van deze kleine, maar typerende en interessante Vestdijk reactie, waaruit ondermeer blijkt dat het gaat over het versschema van zijn gedicht ‘Horlepijp 1808’. | |||||||||||||
De vondstDe koninginnedag-vrijmarkt in Amsterdam-Slotervaart is geen magneet voor de boekenliefhebber. Zeker, er worden boeken aangeboden, maar vast niet in het genre van de liefhebber van deze kroniek. Ik bleef daarom wat langer stilstaan bij de bekende bananendoos die titels van Vestdijk, Sartre en anderen bevatte. Kennelijk afkomstig van één liefhebber, gezien het feit dat alles uit de 50-er / 60-er jaren stamde en ruim voorzien was van krantenknipsels uit die tijd. Waar het Vestdijk betrof zag ik veel Anton Wachterliefde in mooie Nijgh-uitgaven die twee titels van de cyclus in één deel bevatten. Ik kocht een flink pakketje. Thuisgekomen ontdekte ik tot mijn vreugde een briefkaart met ‘Doorn 28-8-'53’ en ondertekend door de meester. De kaart kwam ik tegen in Nol Gregoors Simon Vestdijk en Lahringen, eerste druk, waar hij op blz. 178 was vastgeniet. De tekst van Vestdijk was voor mij niet onmiddellijk leesbaar. Maar uit de naam van de geadresseerde was wel duidelijk wie de vroegere eigenaar van mijn boekjes was: ‘den Heer G. v.d. Heijden’ uit Zeist. | |||||||||||||
De briefkaartDe briefkaart is een voorgefrankeerde kaart, aan beide zijden door S. Vestdijk beschreven, ondertekend en verzonden vanuit het bekende adres Torenlaan 4 te Doorn. Het poststempel is van dezelfde dag als de tekst. De kaart is niet geheel gaaf: er zijn gaatjes van het door mij losgehaalde nietje en de kaart is geperforeerd. Kennelijk had hij eerder in een opbergsysteem gezeten. De perforatie veroorzaakt klein tekstverlies: de hoofdletter Z (van Zeer) is bijna verdwenen, evenals de letter n met een mogelijke komma bij ‘Doorn’. (tussen haakjes geplaatst bij de tekstweergave). Graag had ik de vindplaats in Gregoors boek opgevat als indicatie over de tekst, maar enig verband heb ik niet kunnen vinden. (blz. 178 bevat de sleutel van de namen die voorkomen in de Anton Wachterromans). | |||||||||||||
De tekstHet handschrift van Vestdijk is uitstekend leesbaar. Toch heeft het mij als onervaren lezer veel moeite gekost om er een sluitend geheel van te maken. Met hulp van Mieke Vestdijk en Tom van Deel komen we tot onderstaande transcriptie, waarbij hooguit wat twijfel is over het derde Zweedse woord dat Vestdijk aanhaalt (r.10). | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
Door(n,) 28-8-'53
(Z)eer geachte Heer, 1. Het door u bedoelde versschema (abababab, 2. waarbij a het gedicht door hetzelfde blijft, * en de 3. bouw van de eindstrofe afwijkt) zal ik zelf wel 4. bedacht hebben, maar ik twijfel er niet aan, of 5. iets dergelijks zal ook wel in de literatuur te 6. vinden zijn*, daar, zooals men veilig mag aanne- 7. men, alle denkbare, en bruikbare, vormen zijn be- 8. proefd. Ik ken geen woord Zweedsch. Het rijm- 9. schema lijkt mij een ander: ‘rast’ rijmt niet op 10. ‘fram’, en ‘kort’ (kart?) niet op ‘dap’, tenzij assonee- 11. rend. Of hier eveneens een van de rijmen het heele 12. gedicht door wordt volgehouden, kunt u zelf het best 13. beoordeelen. Hoogachtend, (w.g.) S. Vestdijk 2a. * terwijl 1 regel herhaald wordt op oneven plaatsen (‘De neger’ etc) 6a. * ventueel als variant op de balladevorm | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
Proeve van interpretatie van de vraag die aan Vestdijk gesteld wordtVestdijk geeft antwoord op een kennelijk schriftelijk ingezonden vraag, die we niet kennen, maar wel kunnen proberen te interpreteren. In die interpretatie spelen een sleutelrol - blijkens zijn antwoord - de volgende passages uit de briefkaart:
1. Versschema - 2a. de neger - 8. Zweedsch - 8./9. lijkt mij een ander - 12./13. u zelf het best beoordelen
De reconstructie van de vraag wordt dan de volgende:
In bijgaand Zweeds / in het Zweeds vertaald gedicht(fragment) tref ik een versschema aan dat overeenkomst heeft met uw gedicht ‘Horlepijp 1808’. Kunt u mij laten weten of dit versschema van uzelf afkomstig is dan wel elders in de literatuur is aan te wijzen?
Naar aanleiding van de gestelde vraag | |||||||||||||
a. Horlepijp 1808Onmiskenbaar het spannendste woord op de briefkaart is ‘de neger’. Het is essentieel om tot de toeschrijving te komen over welk gedicht Vestdijk schijnbaar achteloos spreekt. Met dank aan Tom van Deel zien we dat het gaat om ‘Horlepijp 1808’. | |||||||||||||
Horlepijp 1808Naar de film ‘Kean’ 1.[regelnummer]
Zoo dansen zij op ied're ree,
2.[regelnummer]
De armen om elkanders nek,
3.[regelnummer]
De neger die danst met hen mee,
4.[regelnummer]
Zijn trui is óok blauw-wit gevlekt.
5.[regelnummer]
De kroeg, als na een schrobcorvee,
6.[regelnummer]
Lijkt wel een gladgeboend parket:
7.[regelnummer]
Geen stijve lord of dominee,
8.[regelnummer]
Maar meiden liggen hier in bed!
9.[regelnummer]
Men stookt den brandewijn op zee
10.[regelnummer]
En zuipt veel beter in een schuit
11.[regelnummer]
Dan in 't salet, nadat de thee
12.[regelnummer]
Den eersten dorst al heeft gestuit;
13.[regelnummer]
De standbeelden van faun of fee
14.[regelnummer]
Zijn koeler dan een zeemansbruid.
15.[regelnummer]
De neger die danst met hen mee
16.[regelnummer]
En krijgt de mooiste, om zijn huid!
17.[regelnummer]
De violist, met 'n oude snee
18.[regelnummer]
Van 'n hakmes over zijn gezicht,
19.[regelnummer]
Speelt woest het hola-hola-hee,
20.[regelnummer]
De strijkstok schuin omhoog gericht.
21.[regelnummer]
De neger die danst met hen mee
22.[regelnummer]
En sneller dan zijn oogenlicht
23.[regelnummer]
Springen de voeten schots en scheef
24.[regelnummer]
En beng'len los aan het gewricht.
25.[regelnummer]
De neger die danst met hen mee...
26.[regelnummer]
Is hij de een'ge vreemde klant?
27.[regelnummer]
Hoe bleek daar naar dien hoek vergleed
28.[regelnummer]
't Gehouwen masker van den man,
29.[regelnummer]
Die als een kat zijn passen sneed
30.[regelnummer]
Door 't daverend matrozenspan.
31.[regelnummer]
Hij kreunt, verdrinkt zijn klagend wee,
32.[regelnummer]
En vliegt dan weer terug, en van
33.[regelnummer]
Den dansvloer dien hij slank betreedt
34.[regelnummer]
Dreunt barsch geroffel als een vloek.
35.[regelnummer]
De neger die danst met hen mee.
36.[regelnummer]
De meiden gieren in een hoek.
37.[regelnummer]
De neger dien danst met hen mee.
38.[regelnummer]
Spiralen plooien in zijn broek.
39.[regelnummer]
De neger die danst met hen mee.
40.[regelnummer]
En windt zich op voor het bezoek
41.[regelnummer]
Aan Kitty, Lizzy, Mary, Fay!
42.[regelnummer]
Men stookt den brandewijn op zee!
43.[regelnummer]
De neger die danst met hen mee!!
| |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
Een gedurfd vers, zowel wat onderwerp, vorm als woordgebruik betreft. Een vers waar zeker een vraag over te stellen valt en dat niet alleen als je een vergelijking met een Zweedse tekst wilt maken. P. Kralt toont in zijn studie Stem en tegenstem aan dat het gedicht op 4/11/1931 geschreven werd. Het verscheen in 1932 in Verzen. Toen de vraag aan Vestdijk gesteld werd, was het dus al oud en in nog grotere mate de film waarnaar het gedicht verwijst. | |||||||||||||
b. De Zweedse tekstIn dit opzicht zijn we minder gelukkig: om welke tekst het gaat, hebben we niet kunnen achterhalen. Vier Zweedse woordjes stelt Vestdijk ons te beschikking, waarvan één onzeker. r.9.rast - r.10.fram - id. kort(kart?) - id.dap Zij zullen de slotwoorden van een regel vormen. Leverde vraagsteller Van der Heijden Vestdijk de Zweedse tekst erbij? De reactie ‘kunt u zelf het best beoordelen’ (r. 12/13) maakt dat wat twijfelachtig. Toch interpreteer ik deze aansporing als neutraal: iemand die Zweeds kent kan inderdaad het best over rijmklanken in die taal oordelen. En omdat Vestdijk Zweedse woorden noteert, moet de conclusie toch zijn dat hij het gedicht mee kreeg aangeleverd. Het vinden van het Zweedse gedicht maakt het mogelijk om zelf tot een vergelijking met Vestdijks gedicht en zijn reactie te komen. Wie doet zijn best? De kans op het vinden van die Zweedse tekst kan toch niet te klein zijn: het rijmschema maar vooral de typerende regelherhaling geven aanwijzing genoeg. Omdat het wellicht ook helpt als we meer van vraagsteller Van der Heijden weten, geef ik hierbij wat ik over hem gevonden heb. | |||||||||||||
G. van der HeijdenG. van der Heijden woonde in Zeist en was daar leraar. In ieder geval gaf een klas 3B hem op ‘17 September 1948’ De redding van Fré Bolderhey cadeau. Op ‘17 Sept. 1954’ kreeg hij de dubbeluitgave van Sint Sebastiaan met Surrogaten voor Murk Tuinstra (boeken die ook in het door mij gekochte pakket zaten). De leerlingen blijken goed op de hoogte van de literaire voorkeur van hun leraar te zijn. Zou dat ook gelden voor het feit dat deze kennelijk met het Zweeds vertrouwd was? Die kans is groot, want zoiets is toch veel minder gebruikelijk dan Vestdijkliefde onder de rook van Doorn. Hun namen staan duidelijk op het schutblad van hun (verjaardags?)cadeau. Als een goed leraar moet Van der Heijden een aantal van hen zijn literaire voorkeuren hebben meegegeven. Eén lezer van dit artikel kan al voldoende zijn om op het spoor van de Zweedse tekst te komen! Komaan Erik Kamerling, Wouter van Beek, Scarlett Reuchlin, Baldie Hooft Graafland of een andere klasgenoot, geef ons dat | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
Zweedse vers! (iedere andere lezer mag ook natuurlijk). | |||||||||||||
32 c. VormelementenInleidingVan zijn gedicht ‘Horlepijp 1808’ geeft Vestdijk in zijn briefkaart een aantal kenmerken. De meeste ervan hebben betrekking op het rijmschema. Ik wil deze de revue laten passeren. De eerder genoemde P. Kralt doet dat ook in zijn studie, waarin hij o.a. ons gedicht bespreekt. Het heeft zin om de kenschetsen van Vestdijk en Kralt met elkaar te vergelijken. Ook maak ik gebruik van Vestdijks eigen beschouwingen over poëzie. Drie jaar voor hij zijn briefkaart schreef, was immers De glanzende kiemcel verschenen (1950). Deze fundamentele studie over ‘wezen en techniek der poëzie’, was weliswaar eerder ontstaan (zoals bekend gaat het om acht lezingen die Vestdijk in 1943 voor zijn medegijzelaars gehouden heeft) maar biedt mooie vergelijkingskansen met de tekst van zijn kaart. Voordat we het rijmschema van ‘Horlepijp 1808’ bekijken, haal ik twee opvallende begrippen aan die op de briefkaart voorkomen: versschema en ballade. | |||||||||||||
VersschemaRegel 1 van zijn briefkaart opent al meteen met dit minder gangbare begrip dan ‘rijmschema’. Gebruikt Vestdijk ‘versschema’ ook in de Kiemcel? In de derde lezing over rijm komt het niet voor. Pas in de vijfde lezing ‘De verschillende versvormen’ hoorden zijn luisteraars over versschema of: ‘prosodisch schema’ (blz. 135). Ik parafraseer: prosodisch- of versschema is een geheel der dichtvormen waarvan een bepaald deel in een gedicht toegepast kan worden. Het is het geheel van technische middelen als klank, metrum, ritme en ook rijm, waaruit de dichter een keus maaktom tot een specifiek vers te komen. En verder geldt: ‘Alles wat ik u over dit onderwerp zal kunnen mededelen is niet zeer belangrijk, - maar toch belangrijk genoeg om niet stilzwijgend voorbijgegaan te kunnen worden.’ (blz. 135); op die manier houdt Vestdijk bij zijn gedwongen toehoorders de spanning erin waar het gaat om een vrij technisch onderwerp. Als hij Van der Heijden antwoordt, verengt hij het begrip door voornamelijk over het rijmschema te schrijven. Toch is een prosodisch kenmerk als ‘herhaling’ waar hij later in de lezing over te spreken komt (blz. 137) een zeer essentieel kenmerk van de vorm van ‘Horlepijp 1808’. Ik kom er later op terug. | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
Ballade?De vorm van ‘Horlepijp 1808’ noemt Vestdijk ongeveer ‘ballade’ (r.6a ‘eventueel als variant op de balladevorm’). Dat brengt ons verder, al helemaal als hij vervolgt met het typisch Vestdijkiaanse understatement op de kaart ‘zal ik zelf wel bedacht hebben’ (r.3/4) waar het om de specifieke vormkenmerken van zijn ballade gaat. Inderdaad ‘zelfbedacht’, beamen we na vijftig jaar zonder veel twijfel. Toch nog even vergelijken met de Kiemcel. De vormkenmerken in de ballade, zoals Vestdijk die daar noemt, typeren onze ballade goed: een cyclische versvorm, verwante rijmkenmerken. Waar de gijzelaar de cyclische versvorm bespreekt, komt hij dicht in de buurt van zijn eigen ballade. Hij zegt: ‘De cyclische vorm berust dus in sterke mate op het beginsel der herhaling, en sluit zich als zodanig het dichtst bij de muzikale vormleer aan.’ (blz. 140). Het gaat dus bij de ballade om luisteren en niet om het doen van diepzinnige beweringen, zoals hij verderop zegt. En bij luisteren kan herhalen goed toegepast worden, zoals in muziek ook vaak gebeurt. Over de vorm waarin die cyclische herhaling plaatsvindt is Vestdijk in de Kiemcel even nuchter als in de briefkaart: ‘...al die min of meer populaire schema's, waarin het één- of meerregelige refrein aan het slot (...) terugkeert. (...) dat zeer effectvol kan zijn, hoewel het ook wel eens wat goedkoop aandoet. Het refrein kan een onvergetelijke indruk maken (...) maar het kan ook tot een zinloze schablone ontaarden;’ (...) Het unieke van de zeven-regelige refreinherhaling van ‘Horlepijp 1808’ wordt door de schrijver hiermee stevig gerelativeerd. Geen aanbeveling om deze vorm na te volgen. Rijmschema Zo komen we tot het onderwerp waar het in de briefkaart het meest om gaat: wat zijn de rijmkenmerken? Vestdijk zou Vestdijk niet zijn als hij niet een definitie van het rijmschema van ‘Horlepijp 1808’ had gegeven. We lezen op de kaart achtereenvolgens:
Kralt geeft een wat andere weergave van het rijmschema (Stem en tegenstem, blz.50):
Om het beeld van het rijm compleet te maken vul ik aan met de Kiemcel in de hand:
Hierdoor ontstaat het effect dat de laatste drie regels, die de vijfde strofe tot elf laten uitlopen, alle in a eindigen. Vestdijk noemt dit ‘slagrijm’: een vakterm ‘die u spoedigst weer vergeten mag’ (blz.69). | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
Hiermee is het rijm uitputtend beschreven, uitputtend toch waar het zo'n schijnbaar eenvoudig schema betreft. Opvallend blijft, we herhalen het, dat de regelherhaling door de dichter haast terloops genoemd wordt (r.2a, voetnoot). | |||||||||||||
RefreinherhalingOndertussen merkt Kralt wel terecht op dat het opzwepend karakter van het vers voornamelijk ligt in die toenemende regelherhaling van het ‘neger-refrein’. Hierin ligt de ware motor van het vers. Vestdijks uitspraak ‘Veel meer dan het metrum is het rijm de eigenlijke motor van het gedicht, een motor die op regelmatige afstanden aanslaat, - die ook wel eens hinderlijk kan knallen en stinken, - maar die toch onontbeerlijk is.’ (blz. 82/83) kunnen we hier variëren tot ‘het refrein is de motor’. In De glanzende kiemcel zien we dat Vestdijk veel aandacht besteedt aan herhaling als vormkenmerk. B.v. in zijn vergelijking met herhaling in de muziek en die in de poëzie ‘schrompelt dit kenmerk der herhaling (in de poëzie) tot onbeduidende proporties ineen’ (blz. 137). ‘Horlepijp 1808’ had deze bewering al voor die tijd gelogenstraft: zeven keer een regel herhalen blijft veel! (en nog een andere regel één keer, zoals we zagen). Vestdijk zelf blijkt over zijn soort herhaling op de kaart makkelijker te denken dan in de Kiemcel. Daar is het immers: zal te vinden zijn en: alle vormen zijn beproefd (r.5 e.v.). Toch blijft het moeilijk voorstelbaar dat er nog een tweede gedicht met dat bijna brutale kenmerk van zevenvoudige regelherhaling denkbaar is. Welke dichter durft dat in onze taal te herhalen? Misschien gaat het onopvallender in een andere taal (lees: in het Zweeds en zoek mee). Dan tenslotte de neger, in Vestdijks tijd misschien een minder beladen begrip dan tegenwoordig. Waarachtig hem komen we in de Kiemcel ook tegen, zij het samengevoegd tot ‘Negerjazzrhythme’ (blz. 60). Uit het er bij gegeven versvoorbeeld blijkt echter dat het om een heel ander poëtisch effect gaat. Helaas. Hooguit in idee zal er een zekere overeenkomst met ‘Horlepijp 1808’ zijn. | |||||||||||||
Het thema: destructieKralt stelt in zijn studie het gedicht ‘Horlepijp 1808’ verschillende keren aan de orde. Verzen, dat tevens Vestdijks schrijversdebuut was, verscheen in 1932 als schrift van een jaargang van De Vrije Bladen. Het bevat 34 gedichten. In diezelfde periode vertoonde Vestdijk, wat Kralt noemt een ‘poëtische explosie’: ruim 750 gedichten werden in die tijd geschreven. Kralt toont opmerkelijk genoeg aan dat de bundel, uit die explosie afkomstig, een duidelijke structuur en thematiek heeft. Met betrekking tot het laatste onderwerp: hij situeert ‘Horlepijp 1808’ als het tweede gedicht in een reeks van acht gedichten, die destructie als thema hebben. Aan deze acht wordt een reeks van acht liefdesgedichten, die eraan vooraf gaan, geschakeld. Bij het begrip ‘destructie’ staat Kralt langer stil. Hij omschrijft het als volgt: ‘Destructie is een oergegeven, zo lijkt het, opwellend uit de diepte, tot niets te herleiden. Ze bevindt zich, net als de liefde, dicht bij de seksualiteit, maar het precieze verband tussen die twee is uit deze gedichten niet op te maken. Of het zou moeten liggen in het driftmatige, het primitieve’ (blz. 51). Het thema ‘bezingt dansende matrozen en gierende meiden in de benauwde ruimte van een kroeg’. Men geeft zich over aan de dans (de horlepijp is een Engelse dans die, omdat hij zonder partner gedanst wordt en weinig ruimte vergt, bij matrozen geliefd was). Er ontstaat iets onheilspellends. De | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
regelherhaling van ‘de neger...’ geeft het gedicht een opzwepend karakter. De personen hebben iets primitiefs driftigs, er is sprake van ingehouden agressie, er zijn veel seksuele toespelingen. ‘Kortom, alle aspecten van het gedicht, van de uiterlijkste vorm tot de wezenlijkste inhoud (...) zijn erop gericht een beeld op te roepen dat verwijst naar de onbekende en beangstigende domeinen van de “ziel”, van het “onbewuste”, van wat ons beheerst en wat we niet en wat we niet in de hand hebben’ (blz. 50). De functie van de regelherhaling komt hier duidelijk tot uiting. Hoe duidelijker, hoe moeilijker een tweede voorbeeld te vinden zijn. Wie durft? | |||||||||||||
Horlepijp 1808 en de film KeanKralt besteedt ook aandacht aan de ondertitel van dit gedicht ‘naar de film Kean’. Vestdijk zou een beginscène van deze film, die gewijd is aan het leven van de acteur Edmund Kean (1787-1833), als uitgangspunt hebben genomen. Op internet ontdekte ik dat het gaat om een stomme film van regisseur Alexandre Volkoff: Kean ou désordre et génie. De film dateert uit 1924. Het thema is: een Engels acteur wordt de rivaal van de Prince of Wales. De film is gebaseerd op een gelijknamig toneelstuk over het leven van Kean, door Alexandre Dumas père, uitgegeven en opgevoerd in 1836. Baudelaire gebruikte tien jaar later de titel van dit stuk in zijn Wenken voor jonge letterkundigen. Hij schrijft: ‘Misschien herinnert de lezer zich een blijspel onder de titel Bandeloosheid en genie. Dat genialiteit soms met bandeloosheid gepaard is gegaan, bewijst alleen maar dat de genialiteit in dat geval verschrikkelijk sterk was. Helaas drukte die titel voor veel jongelui geen toevallige samenhang maar een noodzaak uit’. (blz.39). De film bevat een klassieke sterfscène van Ivan Mosjoukine. Ook is er een indrukwekkende vrouwenrol. De horlepijp-scène laat niet vermoeden dat er ook sprake is van een aristocratische bovenbouw in het filmverhaal. Die is er wel en o.a. r. 7 (lord of dominee) geeft daar een aanwijzing voor. Het gedicht is een prachtige reden om te proberen de film en vooral de kroegscène te gaan bekijken. Immers de kans om rechtstreeks een zo dichtbije aanleiding tot het maken van een gedicht te vinden, komen we zelden tegen. Ik neem mij voor mijn best te doen. Misschien meer daarover een volgende keer. ‘Horlepijp 1808’, een spannend vers, waarover veel te melden blijkt, is voor mij door de vondst van de briefkaart veel meer gaan leven. Hetzelfde wens ik het onbekende Zweedse vers en de film toe. | |||||||||||||
DankDank aan Mieke Vestdijk en Tom van Deel voor hun bereidwillige ondersteuning. Dat ik een copie van de briefkaart, vijftig jaar na datum, aan hetzelfde adres in Doorn kan versturen, is een ervaring met nawerking. | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
|