Vestdijkkroniek. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||||||||
R.Th. van der Paardt | Aktaion en Ter BraakDat de roman Aktaion onder de sterren, die in 1941 een eerste druk beleefde, aan de nagedachtenis van Menno ter Braak is opgedragen, is een op het eerste gezicht marginale bijkomstigheid, die niettemin in menig artikel over dit boek, meestal terloops, wordt vermeld. Die opdracht is bij nader inzien niet zonder betekenis: zij geldt immers de man die de tyrannie van de bezetter niet had willen afwachten, die als een Stoïcijn het levenslot zelf bepaald had. Met recht kan die opdracht gelden als een vorm van verzet van de kant van de schrijver, die trouwens een voorkeur had voor subtiele muiterij - ik heb nu het oog op Vestdijks Muiterij tegen het etmaal (1942), dat ondanks censuur van Duitse zijde toch maar verschijnen moest, vond Vestdijk (zie voorwoord bij de tweede druk van 1946), omdat uitgave van een boek, in welks titel subversieve zaken werden aangeduid, een ‘bescheiden stimulans’ kon betekenen in de kulturele strijd. Een tweetal Vestdijkspecialisten is aanzienlijk verder gegaan dan het signaleren van dit aspect van de opdracht. In één van zijn vroegste essays (1963/167) heeft Cornets de Groot de theorie opgeworpen dat Aktaion een allegorische roman zou zijn: in de romanfiguur van de mythische jager zouden wij Ter Braak moeten zien. Enkele jaren later kwam Oversteegen met dezelfde suggestie (1968/293: ‘symbolische figuur voor Ter Braak, die jager op het absolute’) en daar hij het artikel van CdG niet noemt neem ik aan dat hij op onafhankelijke wijze tot deze interpretatiemogelijkheid is gekomen. Voor zover mij bekend hebben beiden het bij het opperen van deze mogelijkheden gelaten;Ga naar eind1. afgezien van een enkel nog nader te noemen detail is de hypothese door hen niet verder op houdbaarheid getoetst. Ik neem nu op mij dat hier te doen. Vooreerst deze vraag: is een dergelijke transpositie van contemporaine zaken of, zoals in dit geval, personen in een historische roman - tot dit genre reken ik Aktaion gemakshalve - bij Vestdijk wel te verwachten? Het antwoord op deze vraag valt te vinden in een brief van Vestdijk aan Theun de Vries van 27 oktober 1941, dus juist uit de tijd dat Aktaion verscheen. In deze brief (1968/41) bespreekt hij de aantrekkingskracht die het schrijven van historische romans voor hem | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
heeft. Hij onderscheidt drie facetten: 1) het onderzoek van het verleden om het verleden zelf, d.w.z. het onbekende 2) de mogelijkheid romantische verwikkelingen op een mysterieus en toch niet geheel ontoegankelijk schouwtoneel uit te spinnen 3) ‘een zekere drang tot mystificatie, niet in dien zin dat ik de lezers erin wil laten loopen door opzettelijk onjuistheden te verkondigen, maar in den zin van half ironische verschuivingen, parallellen met het hedendaagsche, schijnbare instructiviteit, etc.’ Deze nogal ‘onserieuze motieven’ verklaart Vestdijk dan als een hereditair trekje: de histrionische neigingen, die zich bij zijn ouders uitten in hun passie voor het amateurtoneel, leeft hij uit in zijn romans, speciaal de historische. Laatstgenoemd facet bewijst, dunkt mij, dat een transpositie als bedoeld bepaald niet a priori onmogelijk is. Ik zou in dit verband nog een keer willen wijzen op de Dialoog over de Ezelinnemelk, waarin ons de dichter Werumeus Buning in klassieke vermomming getoond wordt;Ga naar eind2. voorts op de mogelijkheid, door Oversteegen in zijn opstel en passant geopperd, om in Richard Beckford uit Rumeiland (1940) een projectie te zien van Du Perron - aan hém is dié roman opgedragen - en het rumeiland zelve als ‘het land van Herkomst’. Trouwens de gelijknamige roman van Du Perron bewijst dat in Forumkringen dergelijke ‘vermommingen’ als geaccepteerd werden beschouwd, al is dat boek (bijna) een sleutelroman en laat zich dat van Aktaion moeilijk beweren. Hiermee zijn wij terug bij de vraag of het juist is dat Aktaion de figuur van Ter Braak representeert. Dat Vestdijk voor zijn vriend grote waardering koesterde is uit zijn Gestalten tegenover mij genoegzaam bekend.Ga naar eind3. Hij noemt hem daarin ‘een meester, die van niemand meer iets te leren had’ (1962/67) op het terrein van het relativisme, wel te verstaan - dat is dus regelrecht in strijd met wat Oversteegen beweert, al kan men natuurlijk volhouden dat een consequent doorgevoerd relativisme weer op absolutistische neigingen wijst. Maar Oversteegen heeft meer ijzers in het vuur (1968/293): ‘krasse rapprochementen als die van de naam van de hond waaraan Ter Braak Een zonde tegen de heilige geest (een hoofdstuk uit Politicus zonder Partij, RvdP.) opdroeg, Laelaps, met die van de lievelingshond van de mythologische Aktaion, maken het theorietje | |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
(Aktaion symbool voor Ter Braak, RvdP.) nog appetijtelijker’. Zo kras als Oversteegen suggereert is het rapprochement overigens niet: in de eerste plaats komt de naam Laelaps in de roman niet voor (vandaar ook de toevoeging ‘mythologische’ bij Aktaion), in de tweede plaats compareert Laelaps wel in de befaamde catalogus der honden in Ovidius Met. III 206 sqq., maar niet als dier met voorkeursbehandeling, in passieve noch in actieve zin: hij is een van de vele honden die zich op de gemetamorfoseerde meester storten en deze verslinden. Anders, en kansrijker, is de uitleg van Cornets de Groot: Aktaion en Ter Braak representeren de idee van integriteit of de geest die niet wil transigeren (1962/220). Misschien kan men ook, zo waagt CdG, in Aktaions afwijzing van zijn (door zijn moeder, Autonoe, geconstrueerde) afstamming van Kadmos een parallel zien met Afscheid van domineesland. Of, zo zet ik de gedachte hier voort, in Aktaions kritiek op de pompeuze poëzie van de hofdichter Musaios - symbool voor een achterhaald dichtertype - de transpositie van Ter Braaks denkbeelden, zoals die in Demasqué der schoonheid ontwikkeld waren. Dus toch.... een allegorie? De terminologische problematiek terzijde latend - geen begrip uit de literatuurwetenschap is zo vaag en wordt in zo veel verschillende betekenissen gebruikt - zou ik willen opmerken dat een consequent doorgevoerde (historisch-)allegorische interpretatie van Aktaion onder de sterren op grote moeilijkheden stuit. Het grootste bezwaar tegen deze opvatting is dat het belangrijkste personage uit de roman niet Aktaion, maar de kentaur Cheiron is - volgens Vestdijk zelf tenminste (1974/6), en al is de mening van een auteur over eigen werk niet per se beslissend, in een geval als dit is die toch wel zeer veelzeggend. Maar dat wil niet zeggen dat de gedachte dat er heel wat ‘Ter Braak’ in Aktaion zit, daarmee verworpen is. Het doel van deze roman - aldus weer Vestdijk zelf (1974/6) - is ‘een beeld te geven van wat in een primitieve samenleving de uitzonderingsmensch uitrichten kan, en waarom hij met al zijn genialiteit en wijsheid ten gronde gaat aan de middelmatigheid der lieden die hem niet begrijpen’. Let wel, Vestdijk heeft het hier over Cheiron, niet over Aktaion, die natuurlijk ook te gronde gaat, zij het allerminst in letterlijke zin. Wat is precies de relatie tussen deze twee? | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
In de verhouding Aktaion-Cheiron treffen wij een Vestdijkconstante aan, die van het leerling-meester-motief. Meestal vinden wij in romans en verhalen dit motief zo uitgewerkt dat wij vanuit de optiek van de leerling diens bestorming van de veste van de leermeester aanschouwen. In Aktaion ligt het perspectief, althans waar het deze fase betreft, bij Cheiron, die er niet in slaagt zijn leerling van zijn ‘maanziekte’ te genezen, zijn vorming niet kan voltooien. Maar waar Cheiron in de realiteit te kort schiet, slaagt hij in de kunst: juist als Aktaion zijn levenseinde vindt, is het marmeren beeld dat de paardmens van hem schept - Cheiron, de met de hand bedrevene, is het symbool van de ‘maker’, de projecterende kunstenaarGa naar eind5. - voltooid, en het is dit beeld van Aktaion dat een plaats onder de sterren verovert. Waarom is Cheiron de meerdere van Aktaion? Omdat in hem lichaam, ziel en geest tot een harmonische eenheid zijn geklonken, hij representeert de totaliteit, dwz. het goddelijke. Het lijkt mij niet te ver gezocht om hier de stap naar Ter Braak te maken, en wel naar diens Politicus zonder partij, het werk dat Vestdijk eens ‘het meest illustere voorbeeld van een bepaalde vorm van beweeglijk en persoonlijk denken’ heeft genoemd.Ga naar eind6. In het hoofdstuk ‘Een zonde tegen de heilige geest’ ziet Ter Braak zijn geestelijk ideaal verwezenlijkt in de gestalte van Reinaert de vos: ‘In Reinaert is de geest weer “lichaam” geworden, de geest is zijn lichaam... in hem is de geest werkelijk vlees geworden’ (VW III/125) en hij sluit zijn aanval op ‘het hogere’ als volgt af: ‘Voor mij betekent het woord “dier” niet langer a priori een waarde van “hoger” of “lager”; ik wil niet boven het dier uit, ik verlang niet naar de aap terug; ik aanvaard mijn dierlijkheid in de vorm van menselijkheid, daarmee is eigenlijk alles gezegd’ (VW III/149). Over de diepere betekenis van de opdracht van de roman is daarmee intussen nog niet alles gezegd, want behalve door het als een uitwerking van een thema uit Politicus zonder partij te zien, kan men Aktaion onder de sterren nog op een andere wijze interpreterenGa naar eind7. en in verband met Ter Braak brengen. Hoe kan men de relatie Cheiron-Aktaion anders beschrijven dan in de termen meester-leerling? Als een eenheid, waarvan zij afwisselend de lichte en duistere aspecten symboliseren - ik gebruik hier natuurlijk | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
woorden uit het befaamde essay over Judas, dat immers een uitwerking is van het meester-leerling motief (in dit verband wijs ik op de titel van het zestiende hoofdstuk uit Aktaion: ‘Licht en schaduw’). Of nog anders: in die van het Zelf en het Ik, termen die men in De toekomst der religie verder kan toegelicht vinden. Het is duidelijk dat het in het slot van Aktaion gaat om het (in TdR behandelde) proces van introversie (van Cheiron), het vergoddelijken van het Zelf, het opofferen van het Ik, i.c. Aktaion. ‘Bij de ondergang der groote geesten’, zo licht Vestdijk zelf toe (1974/5), ‘vergaat het lichaam, en vergaat de ziel (Aktaion); alleen de geest blijft (kortere of langere tijd, of misschien altijd) bestaan’. Dat Vestdijk deze algemene stelling ook en juist op Ter Braak van toepassing achtte, blijkt wel uit woorden die hij bij het verschijnen van het Verzamelde Werk van zijn vriend neerschreef: ‘Nu Ter Braak's pen reeds negen jaar lang tot stilstand is gekomen, blijkt zijn aanwezigheid nog even levend als tevoren... Nog steeds is Ter Braak het geweten onzer letteren, de onzichtbare coördinaat (!), waarop ieder literair oordeel stilzwijgend of zelfs onbewust afgemeten wordt’ (Vestdijk 1949/22). Concluderend kunnen wij vaststellen dat een allegorische interpretatie van de roman (waarbij Aktaion voor Ter Braak staat), in principe niet onmogelijk is, maar tot inconsistenties leidt. Desalniettemin is op drie verschillende manieren een verbindingslijn van dit boek naar de persoon en het werk van Ter Braak te trekken.Ga naar eind4. | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
Bibliografie:
|
|