Vestdijkkroniek. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 15]
De menselijke achtergronden van een trucfoto
| |
[pagina 2]
| |
vormden bovendien een kleine vriendenclub. Wat me al lang interesseert maar me tot nu toe nog niet volledig duidelijk is geworden, is de vriendschappelijke verhouding tussen deze drie in het gewone leven. Men krijgt wel de indruk, dat er een zekere hiërarchie bestond waaraan door de aard van de personen niet te toren viel. Ter Braak en Du Perron bezaten elk op hun manier het leiderschap. Bij Ter Braak scheen dat op een wat krampachtige manier te gaan. Hij was ‘de van nature naar hiërarchie neigende heerser, wiens van-huis-uit geërfd christendom de hybris van het elitebesef vreest en die derhalve de nivellerende democratie als vluchtheuvel kiest.’ Du Perron was daarentegen ‘de van nature en van-huisuit op aristocratische hiërarchie gerichte onverbiddelijke irreligieuse individualist’.Ga naar eind2. Men krijgt de indruk dat deze provinciaal en deze cosmopoliet aan elkaar gewaagd waren. In het gezelschap van deze bullebijters, deze ‘ecrivains de combat’, nu verkeerde Simon Vestdijk, ‘de volbloed-artisan, die in zijn “ivoren toren” leest en schrijft, schrijft en leest, en leeft om te schrijven, als de zuiverste aanhanger van het “l'art pour l'art”...’Ga naar eind3.
Vestdijk had een soort onberedeneerd ontzag voor zijn twee vrienden. Die indruk wordt bevestigd door de foto's waarop hij samen met hen voorkomt. Enkele daarvan zijn opgenomen in ‘Gestalten tegenover mij’, zijn persoonlijke herinneringen aan zijn kennissen.Ga naar eind4. Vestdijks onderschriften erbij zijn met die indruk in overeenstemming. Over Du Perron zegt hij bijvoorbeeld: ‘Ik beschouw hem als superieur aan iedereen, die ik gekend heb, en voor wie dit al te pathetisch in de oren klinkt, kan ik er aan toevoegen, dat hij ook een der amusantste mensen was die ik heb ontmoet, een van de levendigste en stimulerendste praters! en: ‘Behalve als een vriend heb ik hem altijd als een meester beschouwd, iemand tegen wie ik zonder voorbehoud kan opzien, menselijk haast nog meer dan literair.’ Het respect grensde zelfs aan eerbiedige vrees blijkens Vestdijks woorden over Du Perrons kasteeltje in België: ‘Ik draalde niet, dit gebouw tot in lengte van dagen ontoegankelijk te verklaren voor mijzelf. Desnoods kon ik mij zien zitten keuvelen met Roel Houwink, of pootje baden met Den Doolaard, maar het kasteel zou mij weren.’ De waardering voor de ander, Ter Braak, was duidelijk minder onvoorwaardelijk. Mogelijk kwam dat doordat Vestdijk in hem in verschillende opzichten zichzelf herkende. Beiden hadden in hun jeugd als nietweerbare zwakke jongens de vernederingen ervaren, die in een ‘lichamelijk’ minderwaardigheidsgevoel hun neerslag gevonden hadden. Vestdijk typeert Ter Braak als een neuroticus, onderhevig aan depressies op momenten van hoogspanning, die hem tenslotte ook het leven gekost hebben. Ook erkent hij dat zijn vriend arrogant overkwam, maar anderzijds verklaart hij dat tegelijkertijd slechts als een houding van hem. Hij prijst zijn hartelijkheid en gastvrijheid en haalt er een autoriteit als Pijper bij om die te doen getuigen van Ter Braaks muzikaliteit. Het lijkt er inderdaad op, dat Vestdijk vooral die eigenschappen die hij van zichzelf het best kende en verafschuwde voorzover hij ze in Ter Braaks persoon terugzag, het meest benadrukt. Daartoe behoort mijns inziens ook de onhandigheid met betrekking tot de gewone dingen van het leven die voor minder gecompliceerde mensen nu juist geen problemen opleveren. Een sprekend voorbeeld daarvan vind ik Vestdijks verhaal over de plannen van Ter Braak en diens vrouw om een kat te nemen en de problemen die zij hadden met de kattebak. ‘De | |
[pagina 3]
| |
banale werkelijkheid kon hem (Ter Braak) merkbaar onder druk zetten; hij overwon die moeilijkheden altijd wel, met humor, met een terloops en sceptisch gebaar; maar in dit manco moet toch een van de wortels gezocht worden van zijn heimwee naar het ‘gewone’, dat hij in Du Perron belichaamd zag, die tien maal zo onpraktisch was als hij, maar die zich daar niets van aantrokGa naar eind5..
De foto die ik het meest veelzeggend vind, is die van pag. 210 van Gestalten tegenover mij, die elders ook herhaaldelijk is afgedrukt. Er staan drie mannen van bijna middelbare leeftijd op. De foto is kennelijk genomen op een achterbalkonnetje van een stadswoning. Van links naar rechts: Ter Braak, Vestdijk en Du Perron. De laatste staat er uitdrukkelijk ongedwongen bij; de twee eersten geven zich duidelijk een houding; Ter Braak met de armen over elkaar, nerveusintelligente blik, gemaakt zelfverzekerd; Vestdijk, ook met de armen over elkaar, maar enigszins bangelijk kijkend, vertrokken mond, gemillimeterde onzekere jongen om te zien. Deze foto kent echter ook een gewijzigde versie. Die treft men aan op de omslag van de phoenix-pocket Drie vrienden van Van LeeuwenGa naar eind6.. Daarop blijkt Vestdijk weggewerkt en Marsman in zijn plaats te zijn gezet. Voor Van Leeuwen, die in zijn fotogalerij van het zelfde boek overigens ook de oorspronkelijke foto heeft opgenomen, zijn de drie vrienden dus Marsman, Ter Braak en Du Perron en niet Vestdijk, Ter Braak en Du Perron. Met het oog op Vestdijks positie in de kring van Forum rijst de vraag of Van Leeuwen daarin gelijk had. Was Marsman in de eerste plaats de vriend van Du Perron en Ter Braak en niet Vestdijk? In het | |
[pagina 4]
| |
onderstaande wil ik trachten de sluier die de tijd hierover heeft gelegd, aan de hand van hetgeen ons uit het overgeleverde werk zou kunnen blijken, wat op te lichten. Ik wil me echter voornamelijk beperken tot de relatie tussen Ter Braak en Vestdijk.
Ter Braak had over Marsman een genuanceerd oordeelGa naar eind7.. Hij zag in hem voornamelijk een rasdichter van hetzelfde dichtertype als Vondel. Wat hem echter het meest boeide is dat zijn persoonlijkheid zoals die in zijn werken tot uitdrukking kwam, ‘het temperament van die dichter vertegenwoordigt, die de “volksmond” kent als de vurige jongeling uit de jaren der puberteit’. Aan dat jongelingschap namelijk ontleende Marsman de door hem zo vurig begeerde vitaliteit, die hem ervoor deed waken in te slapen of eindeloos in dezelfde trant te blijven voortdichten. Daarnaast bezat Marsman voldoende eerlijkheid en zelfkritiek om zichzelf juist te taxeren en in te zien dat hij niet in het stadium van de wispelturige jongeling kon blijven steken. Deze jeugdige vitale opstelling had ook haar nadelen zoals overschatting van de eigen mogelijkheden. Ter Braak wijst erop dat Marsman bijvoorbeeld in Angèle Degroux een vorm aangreep die hij niet aankon; dat in zijn dikwijls schitterend poëtisch élan mensenkennis ontbreekt; dat de keerzijde van de medaille van zijn visionnaire beelden, flitsende associaties en heroische perspectieven retorische leegheid is op momenten dat de inspiratie een ogenblik verslapt. Uit Ter Braaks werk is niet veel op te maken over zijn houding ten opzichte van de mens Marsman, als men tenminste dat begrip tegenover dat van dichter mag stellen. Ik bedoel ermee de persoonlijkheid Marsman in de dagelijkse omgang, de vriend, een zoals bekend voor de Forumaanhangers belangrijk aspect van de persoonlijkheid.
Wat worden we nu gewaar uit de geschriften met betrekking tot de relatie van Vestdijk tot Ter Braak en die van Ter Braak tot Vestdijk?
Vestdijk heeft zich zowel over Ter Braaks denken als over diens werk en persoon uitvoerig uitgelaten. Het denken is ongetwijfeld het interessantste aspect van Ter Braaks persoon. Het ligt voor de hand daarvoor Vestdijks De toekomst der religieGa naar eind8. op te slaan. Op pag. 100, in het hoofdstuk over maatschappelijke verschijnselen, bespreekt hij Van Oude en Nieuwe christenen. Hij prijst Ter Braak dat deze er terecht op gewezen heeft, dat de socialistische theorieën grotendeels uit het christendom voortgekomen zijn en niets anders doen dan bepaalde praktische consequenties ontwikkelen, enerzijds uit het evangelisch liefdegebod, anderzijds uit de christelijke gelijkheidsleer. Dit Van Oude en Nieuwe Christenen heeft Vestdijk heel erg geboeid. Op pag. 254 bespreekt hij het in een soortgelijk verband, namelijk dat van de gelijksheidsideologieën in het algemeen. Hij acht hier Ter Braaks argumenten zelfs onontkoombaar. Hij heeft niet alleen diens denken instemmend besproken, maar het ook tegen aanvallen van derden verdedigd. Bekend is Vestdijks reactie op het ontgaan van de Wijnaends-Franckenprijs, de zogenaamde essay-prijs, in 1937 aan Ter Braak wegens zijn ‘mephistophelische houding’Ga naar eind9., waardoor hij niet alleen vaak onvolledig en dus onbillijk in zijn oordeel zou zijn, maar ook de kans zou missen tot werkelijk opbouwende culturele werkzaamheid. Vestdijk acht dit schoolmeesterswijsheid; hij vindt het | |
[pagina 5]
| |
kinderachtig een auteur die de waarde van bepaalde geestelijke en culturele zaken heeft ontkend, waarvan hij in zijn ziel overtuigd was dat ze niet beter verdienden dan ontkend te worden, in ieder geval bestreden te worden, nu maar dadelijk in de schoenen te schuiven, dat hij niets anders kàn dan ontkennen. Hij geeft toe dat Ter Braak inderdaad zeer veel ontkend heeft, maar een ‘ik geloof niet’ correspondeert onvermijdelijk met een ‘ik geloof wel’. Hij geeft zelfs toe, dat Ter Braaks zogenaamde negativisme bijna steeds te herleiden valt tot de dwingende behoefte aan scherpe en subtiele formulering, die zich slechts matig verdraagt met de overgeleverde taalvormen, die ons aller bezit vormen. De zelfstandige denker echter komt al spoedig ‘achter’ de taal terecht en zal zich in de taal nog slechts door ontkenningen, en dat is dan mephistophelisch, weten uit te drukken. Vestdijk ziet in Ter Braak in de eerste plaats de essayist, die zich overgeeft aan de levende beweging van het denken zonder naar het schijnhouvast van dogma's, systemen of vaste definities te grijpen. Ter Braak representeerde in zekere zin Vestdijks geestelijke ideaal. Karakteristiek voor de gelijkgestemdheid van beider denkbeelden is ondermeer hun lidmaatschap van het Comité van Waakzaamheid. Dit had als belangrijkste doel de voorwaarden voor een menselijke cultuur te beveiligen, helemaal passend dus in de gedachtengang van de kwetsbare intellectueel. Bekend is Ter Braaks bijdrage aan de reeks van publicatie van het comité Het Nationaal-Socialisme als rancuneleer (1937).
In zijn Gestalten tegenover mij heeft Vestdijk bijzonder veel verteld over zijn relatie met zijn vrienden en met name over hetgeen hij van hen dacht. Ter Braak nam in zijn privé-sfeer blijkens dit boek een belangrijke plaats in. Hij getuigt dat Ter Braak voor hem net zoveel betekende als Du Perron. Toch vond hij - begrijpelijk - de laatste een warmere persoonlijkheid; Ter Braak was nu eenmaal - en dat wist iedereen die hem kende - stroef in de omgang. Vestdijk legt verband met hun beider afkomst; Du Perron bezat in zijn ogen een Franse lichtzinnigheid; Ter Braak een zekere Noordelijke geremdheid. Hij kent de laatste zelfs een zekere ‘Duitsheid’ toe, een karakterologische verwantschap met Nietzsche. In tegenstelling tot een Du Perron en een Slauerhoff was Ter Braak in zijn persoonlijk leven een typische ‘burger’. Hij was wel een grote, maar nooit een intieme vriend. Toch voelde Vestdijk zich wel vereerd met Ter Braaks bewondering voor zijn poëzie. Hij verklaart dit mede uit een soort ontzien van de Forumleden van elkaar. Dwars tegen de Forum-mentaliteit in verdoezelden of verzachtten zij namelijk verschillen van inzicht en smaak als het over elkaars werk ging. In werkelijkheid vond hij Ter Braak dan ook veel soepeler dan hij op anderen kennelijk overkwam. Diens opmerking dat een ‘barrière van literatuur’ hem van Vestdijk scheidde neemt deze zelfs niet serieus. Ter Braaks hoogmoedigheid en laatdunkendheid verklaart hij als een houding, een overblijfsel uit zijn strijd tegen ‘domineesland’. Ter Braak is voor hèm bovenal de sympathieke figuur, die hem verdedigde tegenover Greshoff en Du Perron toen hij om financiële redenen redacteur van Forum wilde blijven na het conflict dat met de Zuidnederlandse redactieleden was ontstaan om het stuk Virginia van Ter Braaks oud-leerling en - later - zwager Varangot.
Naast een sympathieke vriend beschouwde Vestdijk Ter Braak ook als een groot | |
[pagina 6]
| |
humorist met de pen. Inderdaad, met de pen, want Ter Braaks humor kwam alleen in zijn werk tot uitdrukking, terwijl hij als persoon in de dagelijkse omgang vooral een afwachtende houding aannam, volgens Vestdijk het gevolg van een zeker wantrouwen ten opzichte van de humor. Ter Braak lachte wel dikwijls om Du Perron, maar nooit omgekeerd. Toch is Ter Braak in Vestdijks ogen meer humorist dan Du Perron. ‘Bij hem lag het centrum van het gevoelsleven midden in de humor, badend in de vochtige glansen die men terugvond in zijn oogopslag. Bij de zo absolutistisch voelende en veel romantischer Du Perron waren daar niet te onderschatten afstanden. Of laat ik zeggen: bij Ter Braak was het meer humor ‘in engere zin’.Ga naar eind10.
Samenvattend kan men, lijkt mij, stellen, dat Vestdijk zich als denker congeniaal met Ter Braak achtte, dat hij diens werk in het algemeen positief waardeerde, dat hij diens muzikaliteit bewonderde en zichzelf in hem herkende, voorzover het negatieve eigenschappen betrof als uiterlijke stroefheid, praktische onhandigheid en het lichamelijk minderwaardigheidsgevoel uit de jeugd, maar dat hij diens warme persoonlijkheid zeer waardeerde. Ter Braak van zijn kant had voor Vestdijk een grote genegenheid, hetgeen blijkt uit zijn verdediging bij de opheffing van Forum tegen beter weten in, maar van Vestdijks werk scheidde hem een ‘barrière van literatuur’. Dat neemt niet weg, dat hij in Vestdijk de ‘volbloed artisan’ heeft gezien die deze zonder twijfel was. Marsman beschouwde hij als een groot kunstenaar en een goede vriend; door diens onbekooktheid zijn conflicten en misprijzingen echter niet uitgebleven. Daarom denk ik, dat Van Leeuwen ongelijk had door Vestdijk in bovenbedoelde foto weg te werken en Marsman ervoor in de plaats te zetten. Mijn onderzoekje is uiteraard te beperkt geweest om een zo'n gecompliceerd onderwerp, als menselijke verhoudingen zijn, voldoende te belichten; bovendien is mogelijk mijn keuze van citaten wat tendentieus geweest. Toch geloof ik dat Vestdijk het goed heeft aangevoeld wie Du Perron bedoelde toen hij in zijn correspondentie over ‘ons drieën’ schreef. |
|