Vestdijkkroniek. Jaargang 1975
(1975)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Mijn ‘raadsman’ bleef, tot nader order, du Perron
| |
[pagina 57]
| |
Du Perrons schriftelijk oordeel, verzonden op 11 mei 1931, en in zijn geheel door Vestdijk aangehaaldGa naar eind3., is daarom zo interessant, omdat we er de essentie in terug vinden van zijn opvattingen over poëzie en a fortiori over alle literatuur, zoals die in zijn Gesprek over Slauerhoff en zijn aandeel in de Prisma-discussie waren geformuleerd. Hij wilde in een poëtisch oeuvre de direkte uiting van een persoonlijkheid zien, en niet het monument van een bovenpersoonlijk (voor hem: onpersoonlijk) kreatief beginsel, dat zijns inziens voor epigonen gemakkelijk genoeg te imiteren viel. Vandaar zijn advies aan Vestdijk zich te bevrijden van de verstikkende invloed van Slauerhoff, die men ‘u [...] van alle kanten, tot het uiterste toe, verwijten zal’; daarbij zou Du Perrons stem misschien het luidst geklonken hebben. Als Mijnheer Vissers hellevaart hem drie jaar later te veel naar voorbeeñd van Joyce's Ulysses geschreven lijkt wordt het ongenoegen daarover ten overstaan van Ter Braak niet onder stoelen of banken gestoken: ‘Wij hebben geen enkel recht om op Revis af te geven die stomweg Ehrenburg nakalkt, als onze Vestdijk zich op deze manier van Joyce bedient.’Ga naar eind4. Vandaar dus ook de raad aan het slot van zijn brief: ‘Wat uw kunnen betreft, dus zuiver de kwestie talent, mag u volkomen zeker zijn van uzelf; het gaat er alleen om uw eigen toon te vinden, uw eigen persoonlijkheid uit te drukken.’ En als Du Perron in 1935 zijn grote Vestdijk-essay (waarover straks meer) schrijft, eindigt hij met een bedekte waarschuwing waarin zijn eerste advies aan Vestdijk doorklinkt: ‘Vestdijk heeft een talent dat nooit onverschillig laat, maar het is groot genoeg om te eisen door een werkelijke inhoud te worden gevoed; in het andere geval speelt de kunstenaar het nog klaar met het fraaie object.’Ga naar eind5. Al zou Vestdijk later definitief kiezen voor het talent i.p.v. de persoonlijkheidGa naar eind6., Du Perrons eerste raadgevingen heeft hij zeker ter harte genomen, zoals hij al heeft aangegeven met de volgende aantekening op deze brief bij het advies om Slauerhoff nog eens te konsulteren: ‘Dit laatste is nooit geschied. Mijn “raadsman” bleef, tot nader order, Du Perron. (S.V.)’; zelfs in die mate dat, naar hij later erkende, de invloed van Slauerhoff werd verruild voor een - tijdelijk - domineren van de werking van Du Perrons poëzie. Om die reden voelde Vestdijk dat hij ‘niet bepaald de aangewezen persoon was om in een tijdschrift als Forum te worden ingehaald.’Ga naar eind7. Maar al vanaf het derde nummer werkt hij mee, gepousseerd door Du Perron nadat Ter Braak aanvankelijk even heeft tegengestribbeld. Maar na lezing van De parasiet is Vestdijk ook voor hem ‘onze poëet’ en ‘de rechtvaardiging alleen al van Forum.’Ga naar eind8. Uit de tweede bewaarde brief van Du Perron van 26 december 1931 aan VestdijkGa naar eind9. wordt duidelijk welke verzen van de nieuwe produktie de mentor prefereerde. Du Perron vraagt namelijk voor publikatie in Forum, De Jager, De kasplant, Het ongeval en Jardins sous la pluie (Tuinen bij weer en wind I) waarvan het tweede en vierde gedicht ook geplaatst zouden worden. De wraak van Oldenhove is hem ‘te ‘Duitsche - ballade-achtig’; De parasiet daarentegen, het gedicht waardoor Ter Braak geheel voor Vestdijk gewonnen werd, is in Du Perrons ogen ‘een alleszins merkwaardig gedicht; maar vooreerst meer “curieus” dan “mooi”; wat misschien prachtig is!’Ga naar eind10. Andere gedichten die in de lijn van Du Perrons parlando-poëzie liggen, en kort na de kennismaking zijn geschreven, zijn De vluchteling, Het Amortje en De oudste vrienden die Du Perron noemt in een brief van 16 juni 1932 naar aan- | |
[pagina 58]
| |
leiding van Vestdijks eerste bundel Verzen, waarin ze waren opgenomen. Ook in bv. Hotel du Grand Miroir en Haar broer is een zekere invloed te bespeuren. Naast Vestdijks hierboven vermelde opmerking dat de uitstraling van Slauerhoffs poëzie vervangen zou zijn door die van Du Perron, kan een uitlating tegenover Nol Gregoor worden geplaatst, dat hij zijn lyrische aanleg tijdens de parlandoperiode misschien te veel verdrongen heeft.Ga naar eind11. De geleidelijke overgang naar een poëzie met een lyrischer inslag zou pas voltooid worden ná de dood van Du Perron. Toeval? Vestdijk zelf legt het verband niet, maar evenmin als hem zelf lijkt de hypothese mij onaannemelijk, zelfs wanneer ze wordt aangevuld in de door mij aangeduide richting. Dat hij een zeker ontzag voor Du Perron had is wel zeker, en wordt o.a. duidelijk gedemonstreerd door het verhaal dat hij vertelt over het beginnende kontakt met Nijhoff, waardoor hij zich een beetje ‘stout’ voelde tegenover zijn literaire leidsman. ‘Ik voelde mij precies als de koopman Block uit Der Prozess, daar waar hij K. vol schaamte opbiecht dat hij ‘nog meer advocaten heeft’.Ga naar eind12. Tegen diezelfde Nijhoff en zijn poëzietheorie geschreven is in Du Perrons ogen het essay over Emily Dickinson, een eerste poging op dit terrein van Vestdijk waarbij Du Perron behulpzaam was om er via het aantbrengen van bekortingen ‘een goed essay’Ga naar eind13. van te maken. Maar dan zijn we al beland bij de fase in de vriendschap die gezamenlijk in Du Perrons ouderlijk huis, het kasteel te Gistoux, wordt beleefd, en waarin Vestdijks schrijverschap volledig tot ontplooiing komt onder begeleiding van zijn vriend. Want behalve het al genoemde essay komt na een verzoek van Du Perron om een stuk verhalend proza voor Forum Vestdijks eerste novelle Ars moriendi tot stand, gesitueerd op Gistoux (zonder dat die naam ergens in het verhaal wordt genoemd), geschreven als één lange, beklemmende hallucinatie. Met deze beide proeven van tot nu toe onbeoefende genres is Du Perron zo ingenomen dat hij Ter Braak al in het voorjaar van 1932, als Forum nauwelijks een half jaar bestaat, Vestdijk als opvolger van hen beiden in de redaktie suggereert. Tot het moment dat dat werkelijk zou gebeuren, anderhalf jaar later, zou hij ook de voornaamste pleiter voor Vestdijks kroonprinsschap blijven. Maar niet alleen door oefening in het literair bedrijf werd deze periode met Du Perron bepaald. ‘Literatuur en de wals van Glazoenoff, dat waren de twee magneetpolen, waartussen het beweeglijk ijzervijlsel van mijn leven zich die zomer rangschikte’,Ga naar eind14. schreef Vestdijk later. Het muziekstuk dat hij noemt was één van de grammofoonplaten van Du Perrons eerste vrouw Simone Sechez, van wie Du Perron toen juist gescheiden was, en met wie Vestdijk een intieme relatie aanknoopte die tot zo veel komplikaties aanleiding gaf dat Vestdijk zijn vriend later prees ‘honnête homme’ te zijn gebleven ‘in omstandigheden die van ieder ander een schoft hadden gemaakt.’Ga naar eind15. Van de brieven aan deze affaire gewijd getuigt hij dat ze ‘voor wie tussen de regels door kan lezen het meest bewonderenswaardige document humain [vormen] dat nooit gepubliceerd zal worden.’Ga naar eind16. Eén voorbeeld van Du Perrons grote loyaliteit en wil tot instandhouding van de vriendschap volgt hier: Ik kan je, wat deze historie betreft, in één zin alles zeggen: ik voel me voorloopig als een outsider ‘geboeid’ door wat er gebeurd en gebeuren kan. | |
[pagina 59]
| |
Aan Du Perrons aansporing deze episode in een roman te verwerkenGa naar eind17. heeft Vestdijk nooit gehoor gegeven. De literaire uiting die het direktst de inwerking van deze zomer weergeeft is het gedicht, genoemd naar de concertwals van Glazoenoff, waarvan sommige regels onthullend genoeg zijn om ze hier als pendant van Du Perrons zoëven aangehaalde brief te citeren. Waar hebt gij 't eerst geklonken? Bij 't geschitter
Van 't hof, dansend in martiaal helblauw?
In een dier lange Petersburger witte
Nachten, verstild nazoemend bij een vrouw
Die pas verlaten was, of weer bezocht
Werd en verraden? [...]
'k Heb U genoeg gehoord, 'k verlang de barst
Die mij bevrijdt van Uw vijand'lijkheden;
Zoo oud zijt gij, dat de trombône knarst,
O grammofoonplaat met uw licht verleden.Ga naar eind18.
Veelvuldig zijn in Du Perrons brieven uit deze tijd de oproepen aan Vestdijk om deze ‘historie’ geen ‘onzuiverheden’ in hun wederzijdse verhouding te laten veroorzaken. Waar de privé-aangelegenheden en de problemen die er mee samenhingen, zeker wat Vestdijk aangaat, alleen maar leidden tot een verdieping van de vriendschap, kwam de verwijdering juist tot stand op het minst verwachte punt, de literatuur. De ‘barrière van literatuur’Ga naar eind19. die Ter Braak tussen zichzelf en Vestdijk wist, is Du Perron op een zeker moment ook gaan belemmeren in het kontakt dat door Du Perrons buitenlands zijn en Vestdijks geestelijke isolatie al sterk was verminderd. Iets daarvan vinden we in een brief aan Ter Braak van 19 januari 1933. ‘Ik kreeg van Vestdijk een door en door literaire brief in antwoord op het bericht van het overlijden van mijn moeder en mijn situatie; de man denkt blijkbaar aan niets meer dan aan zijn eigen productie, wat overigens den waren artist verraadt.’Ga naar eind20. Als men de afkeer van Du Perron tegen literatuur als instituut kent (zijn breuk met Anthonie Donker berust o.m. hierop) zegt deze aanhaling genoeg. In deze kwestie zag Ter Braak scherper, ook al omdat hij Vestdijk in deze periode van dichterbij meemaakte. Hij schrijft Du Perron dat Vestdijks onderdompeling in de literatuur voor hem vooral het middel is om zich tegen zijn neurose te weer te kunnen stellen. Toch wordt het ook Ter Braak wel eens | |
[pagina 60]
| |
onbegrijpelijk wanneer Vestdijk zich maandenlang opsluit tijdens het schrijven van zijn eerste grote roman Kind tussen vier vrouwen, door de schrijver zelf als een mislukking beschouwd wanneer direkteur Zijlstra van Nijgh en Van Ditmar een volledige uitgave heeft geweigerd. Du Perron vond trouwens wat hij van deze roman heeft gezien, ‘erg Hollandsch’, geen gunstige kwalifikatie van zijn kant, omdat hij hem ook gebruikte voor het werk van wat in zijn ogen leestrommelauteurs als Herman Robbers, Johan de Meester en de Schartens waren. Als hij kort daarop begint met het te boek stellen van zijn eigen jeugdherinneringen in Het land van herkomst houdt hij zich voor niet te vervallen in de fout van Vestdijk, ‘de Kleinmalerei’Ga naar eind21.. Naar het oordeel van Ter Braak zou hij daar volledig in slagen. Van Vestdijk zelf, die naast andere intimi de afleveringen van het manuskript dat Du Perron naar Nederland stuurde heeft gelezen en van kommentaar voorzien, is een erg interessant essay over Het land van herkomst, dat de schrijver zelf als één van de twee beste stukken uit de bundel Lier en lancet heeft beschouwd.Ga naar eind22. Het is aardig om te zien hoe Vestdijk een ‘Forumiaanse’ struktuuranalyse toepast op dit boek, overigens ingegeven door het uitgangspunt dat hij inneemt wanneer hij zegt het boek ‘op intrinsieke gronden te aanvaarden of af te wijzen’, na al te hebben gekonstateerd dat Du Perron weigert zijn ‘herinneringen om te liegen tot het geliefde artikel van het grote publiek’.Ga naar eind23. Volkomen logisch in het betoog volgt dan de opmerking dat de struktuur diep verankerd is in bepaalde wezenstrekken van de schrijver. ‘Daar is zijn “oprechtheid” en positiviteit, zijn verlangen naar wezenlijkheid, zijn afkeer van alle histrionisme, die hem tot het beoefenen van dit soort bekentenisliteratuur gebracht kunnen hebben’.Ga naar eind24. Vestdijk balanceert hier behendig tussen twee kritische standpunten, die van de puur ergocentrische benadering en de Forumpraktijk om in het werk een persoonlijkheid te ontmoeten; daarbij ligt de nadruk op de laatste komponent. Zonder dat hij Kind tussen vier vrouwen ergens noemt, geeft hij toch de verschillen tussen zijn en Du Perrons roman aan, waar hij, met het noemen van enkele uitzonderingen, de Indische jeugdherinneringen, beschreven met ‘schier wetenschappelijke volledigheid’, afzet tegenover de ‘sterk emotioneel geladen herinneringsbeelden’ van Proust.Ga naar eind25. Zijn eigen roman vertoonde die invloed juist wel, zoals Du Perrons brief van 4 augustus, enige maanden nadat Kind tussen vier vrouwen is voltooid, duidelijk aangeeft. Ik denk dat je je hebt laten verleiden door de lengte en omvang van Proust, dat je je op dezelfde manier hebt willen laten gaan en toen doodgewoon in de specifiek-Hollandsche langdradigheid (of uitvoerigheid) bent uitgegleden. Maar er zit misschien een zeer goed boek in die 900 blzn. copy, - al was het maar een fragmentarisch boek, iets van nog geen 200 blzn. Vestdijk heeft inderdaad dit advies opgevolgd met Terug tot Ina Damman, de omwerking van het laatste gedeelte van de grote roman, als resultaat, waarover Du Perron op 28 november 1934 opgetogen schrijft: In dat land [Holland] waar de literatuurkenners en -administrateurs vóór alles een verschil in plans zouden moeten leren, zal men dit boek wschl. wel aanprijzen (met eenige bedenkingen tegen de onzedelijke kanten ervan), maar | |
[pagina 61]
| |
zonder te zien dat dit boek, dat door- en door hollandsch is, door 50 anderen ‘uitgedacht’ hadden kunnen worden en door niemand geschreven op het plan dat door jou bereikt werd. Kortom, ik geloof dat je menschelijk en literair volkomen bent geslaagd. Gunstiger oordeel van Du Perron is nauwelijks mogelijk, zeker als men let op het grote kompliment uitgedrukt in de nevenschikking van menschelijk en literair. Dezelfde brief bevat echter ook een profetische waarschuwing aan Vestdijk om zich niet door het succes te laten verleiden aansluiting te zoeken bij ‘allerlei cloportes, die meenen zullen dat je aan hèn verwant bent.’ Wanneer de aldus toegesprokene een half jaar later het lidmaatschap aanvaardt van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde, de door Du Perron verafschuwde instelling die voor hem de belichaming betekende van de gehate ‘officiële’ literatuur, breekt een vloed verwijten over Vestdijk los; te meer daar het gebaar wordt geïnterpreteerd als een gebrek aan solidariteit met Marsman aan wie tezelfdertijd door het bestuur van de Maatschappij de Van der Hoogt-prijs 1934 voor Porta nigra is onthouden. Aan Ter Braak, die Vestdijks houding weliswaar niet waardeert, maar op grond van diens karakter wel begrijpt, schrijft Du Perron: ‘Vestdijk is, als hij in de Mij. gaat, voor mij een karakterloos stuk stront. [...] Ik begrijp werkelijk niets van jouw heele houding ten opzichte van Vestdijk (die niets dan een schop verdient).’Ga naar eind26. Aan het voorwerp van zijn woede schreef hij vervolgens (in een niet bewaarde, of niet aan het Letterkundig Museum geschonken brief): ‘Ga je bij die varkens in de stal, wil mij dan niet langer als je vriend beschouwen.’Ga naar eind27. Vestdijk verdedigde zich met het argument dat hij geen reden zag voor het lidmaatschap te bedanken als hij niet tevens van plan was een prijs van de Maatschappij te weigeren, zo die hem ooit zou worden teogekend. (In 1937 zou inderdaad Het vijfde zegel - door Du Perron niet zeer gewaardeerd - worden bekroond.) En de eerlijkheid waarmee hij uitkomt voor zijn ‘karakterloosheid’ doet sympathieker aan dan de impulsieve bezwaren van Du Perron, weinig geneigd als hij was in deze kwestie rekening te houden met Vestdijks psychische geaardheid die hem niet erg geschikt maakte voor het harde standpunt, maar hem eerder tot een schipperende houding bestemde waarvoor hij zich geenszins schaamde.Ga naar eind28. ‘Mijn voornaamste motief bij het aanvaarden van dat lidmaatschap was de f 1000,-: geldzucht dus en geen eerzucht, en ik zie niet in waarom ik in dezen karakterlozer ben dan Marsman, wanneer hij diezelfde f 1000,- geaccepteerd had, wat hij zeker zou hebben gedaan’Ga naar eind29., schreef hij op 9 juli 1935 aan Du Perron. Tegenover Marsman is de toon heel wat minder vriendelijk: ‘Het schijnt, dat, volgens zijn espagnolistische eerecodex, jij ook aan karakterloosheid moet lijden, maar in welke graad en nuance weet ik niet, in ieder geval minder dan ik, troost je daarmee! Wat mij betreft mag hij verrekken.’Ga naar eind30. Overigens hebben Marsman en Ter Braak pogingen ondernomen om Du Perron wat te kalmeren. Deze bleef voorlopig nog zo verbeten op Vestdijk dat hij diens solidariteit in de fameuze Virginia-kwestie, in dezelfde tijd aktueel, volkomen misinterpreteert en slechts ziet als een taktische opstelling om in het geval dat Forum deze affaire overleefd zou hebben zijn geloofwaardigheid als redakteur te behouden. In werkelijkheid had Vestdijk in eigen belang beter positie tégen Ter Braak kunnen kiezen omdat van een publikatie van Virginia in Forum dan niets ge- | |
[pagina 62]
| |
komen zou zijn (de derde redakteur, Van Vriesland, was immers om dezelfde reden tegen) en hij zijn bron van inkomsten uit het redakteurschap had kunnen behouden. Maar alleen uit kameraadschap koos hij de zijde van Ter Braak, die op zijn beurt nog al het mogelijke heeft gedaan ter wille van Vestdijk het tijdschrift te behouden. ‘Omdat ik te duidelijk zie hoe zijn litteraire ambitie zijn neurose bedwingt, heb ik hem Forum overgelaten'’Ga naar eind31., schreef hij Du Perron. Deze kon echter niet, zoals Ter Braak en Marsman, een houding van onverschiligheid tegenover Vestdijks gedragingen aannemen en antwoordde: ‘Als zijn neurose voor mij karakterloosheid tot plicht maakt, dan “begrijp” ik niets meer en hij mag barsten aan zijn neurose of bode worden op de Maatschappij.’Ga naar eind32. Pas Vestdijks gunstige bespreking van de herdruk van Mikrochaos breekt het ijs weer wat. Maar toch nog met enige tegenzin begint Du Perron aan zijn essay over Vestdijk dat eind 1935 in Groot Nederland verschijnt, met de overweging dat zijn bewondering voor Vestdijk als literaire figuur toch het grootste genoegen is dat hij hem kan doen.Ga naar eind33. Opvallend is overigens in dit stuk dat de voorkeur wordt gegeven aan de romans, waarvan Du Perron er toen nog maar twee kende, Terug tot Ina Damman en Else Böhler, Duits dienstmeisje boven de poëzie en de verhalen waaraan hij zelf zijn aandeel had geleverd. Voor de historische romans Het vijfde zegel en De nadagen van Piatus, geschreven na dit essay, had hij minder waardering, waarbij moet worden aangetekend dat hij in het algemeen iets had tegen historische romans; zo maakte hij in zijn bewondering voor Couperus o.a. een uitzondering voor diens ‘kassieke reconstructies’. Al is van een hechte vriendschap na het ‘Maatschappij’-konflikt eigenlijk geen sprake meer geweest, toch zijn er met regelmaat nog brieven gewisseld. En al kwam de intieme toon van 1932 nooit meer terug, echt koel zouden Du Perrons brieven nergens zijn. Zo schrijft hij, nadat hij evenals Vestdijk heeft gesolliciteerd naar de post van kunstredakteur aan de Nrc en de keus op de laatste gevallen is: ‘Dat ik je feliciteer is vanzelfsprekend, maar bovendien ben ik er blij om dat jij daar zit.’ En als Vestdijk hem tegen een in de Telegraaf verschenen kritiek op Schandaal in Holland verdedigt (de eerste maal dat V. zich in de polemiek stort!) beloont Du Perron dat ‘met de ridderslag van een foto met opgeplakte Nietzsche-snor.’Ga naar eind34. Resumerend kan worden vastgesteld dat de relatie vooral vóór Vestdijk van groot belang is geweest. Behalve dat hij door Du Perron in het literaire métier is ingewijd, heeft deze hem ook kennis doen maken met figuren als Ter Braak, Greshoff en Marsman, en in deze kring waarvan Du Perron wel als de spil kan worden beschouwd, heeft Vestdijk zich na enige tijd een vaste plaats veroverd. Aan het eind van de jaren '30 is het wonderkind van Forum een literaire autoriteit geworden, die op zijn beurt de meester kan adviseren inzake de novelle in verzen De grijze dashond, waarvan Du Perron het manuskript uit Indië had meegenomen. Het vertrouwen dat de laatste nu op zijn beurt in Vestdijk heeft is zelfs zo groot dat hij het van diens appreciatie laat afhangen of hij aan het onvoltooide gedicht nog een tweede deel zal toevoegen.Ga naar eind35. Hoewel Vestdijk van zijn bewondering blijk heeft gegevenGa naar eind36., is de voltooiing van het gedicht door de voortijdige dood van Du Perron verhinderd. Wel heeft Vestdijk zich nog intensief bemoeid met het bezorgen van dit deel van de literaire nalatenschap. In Groot Nederland werd al in augustus 1940 De grijze dashond geplaatst met een inleiding | |
[pagina 63]
| |
van Vestdijk, waarin deze naast zijn eigen aandeel ook de originaliteit, psychologische spanning en poëtische kracht van dit werk releveert. In een aparte uitgave, als cahier van het poëzietijdschrift Helikon is dit voorwoord nagenoeg ongewijzigd herdrukt, en in de inleiding tot de definitieve druk van Du Perrons poëzie in Parlando breidt Vestdijk de karakteristiek van dit gedicht uit door te wijzen op het traditionele erin; een typering die naar zijn mening gold voor het gehele poëtische oeuvre van Du Perron.Ga naar eind37. Wil men een vergelijking maken tussen Vestdijk en Du Perron als schrijvers, dan is het misschien het beste om het tertium comparationis te zoeken in de aktiviteit die doorgaans in de schaduw van hun proza is blijven staan, nl. het maken van poëzie. Ik gebruik met opzet deze terminologie, omdat beiden niet bepaald soepele versifikators of uitgesproken dichterlijke naturen waren, maar de poëzie met de ambachtelijkheid van het métier beoefenden. Toch zijn er natuurlijk verschillen. Om bij het laatste te blijven: was Vestdijk in staat een gedicht te maken over onverschillig welk onderwerp, voor Du Perron was geëngageerdheid met de stof essentiële voorwaarde tot het dichten. Simplificerend gezegd: in het ene geval nadruk op de vorm, in het tweede op de inhoud. Waar Du Perron zich naar Vestdijks woorden kenmerkte door ‘rondheid en scherpte, openhartigheid en satire, bekentenis en ironische arabesk’Ga naar eind38. daar valt zijn eigen poëzie te typeren met begrippen als ‘geslotenheid, cerebraliteit, droom, verhulling, irrationaliteit, grilligheid.’ Merkwaardig is overigens dat beiden bij de behandeling van elkaars gedichten ook de kenmerken van het handschrift van de dichter bij de beschouwing betrekken, om daar een bepaalde houding in poëticis aan te illustreren.Ga naar eind39. Er is een derde, wezenlijker verschil. Du Perron die zichzelf geen dichter voelde, koesterde een wantrouwen tegen de poëzie in het algemeen, omdat de schrijver zich daarin kon verhullen, het met de ‘waarheid’ niet zo nauw hoefde te nemen. Wat dat betreft is Vestdijk veel meer dichter, ook in zijn romans (hij sprak ooit van het lyrisch beginsel van de roman, geen toeval!), omdat er naast alle onthulling, bv. in de Anton Wachter-cyclus, ook bewust verhulling plaats vindt via schrijvers verbeelding. Bij Du Perrons proza, met zijn maximum aan persoonlijke inzet en streven naar oprechtheid is daarvan geen sprake. Vestdijk heeft nooit een boek geschreven vanuit een betrokkenheid die getuigt van de bekommernis van het individu bedreigd door kollektivisme van links en rechts, zoals we die in De smalle mens of Het land herkomst vinden. Du Perron voelde dat ook goed, toen hij opmerkte: ‘Geen kunst is zo on-maatschappelijk, heeft zo weinig met de problemen van “deze tijd” te maken als die van Vestdijk.’Ga naar eind40. Veel van de verschillen die tussen beide schrijvers bestonden, zijn eigenlijk terug te voeren op deze twee tegenover elkaar staande opvattingen van literatuur: engagement of on-maatschappelijkheid. |
|