Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 873]
| |
Elckerlyc-studiën
| |
[pagina 874]
| |
Uut vresen kan niet anders beteekenen dan ‘zonder vrees’. Maar dan komen wij tot vraag of de uitdrukking: ‘het volck leeft uut vresen’ wel Middelnederlandsch is. De Raaf zegt neen; Van Helten is van hetzelfde gevoelen. En Verdam (Woordenboek, voce onbekent) noemt deze plaats broddelwerk: voor hem ook is dit geen Middelnederlandsch. Daarentegen zijn Moltzer, Kalff en Logeman van meening dat ‘leeft uut vreesen’ goed Middelnederl. is. Logeman (Prioriteit, bl. 25) verwijst naar Lekenspieghel (II, kap. 43, vs. 21): ‘Uut uwen rechte ben ic...’; naar Devoot en profit. Boecsken: ‘Ut vrienden ende maghen’, (= Zonder vrienden en magen...). Verder ‘Ut haer verstant’ (= buiten haar verstand). En Leven van Sint Lutgardis, III, 2338, ‘ut... alles leeds’. Dat Mnl. uut de beteekenis kan hebben van zonder, buiten, valt natuurlijk niet te betwijfelen. Maar de aangehaalde teksten bewijzen dan toch, naar mijn oordeel, geenszins dat ‘het volck leeft uut vresen’ goed Mnl. zou zijn. Ik ben eerder geneigd, met Verdam en van Helten, te zeggen: het deugt niet. De Engelschman vertaalt (vs. 23): How that all creatures be to me unkynde
Lyvinge without drede in worldely prosperyte.
En hierop beroept zich de Raaf om te beweren dat P. Diestemius op den klank af vertaalde: unkynde = onbekint. En dat hij van without drede (= fear) gemaakt heeft uut vresen. Dit laatste zou dan de eenige plaats in den Elckerlyc zijn, waar Diestemius een ergerlijk anglicisme begaat. Maar de stelling van de Raaf, dat Everyman origineel zou zijn, is voor mij onaannemelijk (zie dienaangaande verder mijn nota over de prioriteitsvraag). De tekst van ons tooneelstuk zit, zooals bekend, vol corrupteelen. En, naar mijn oordeel, is de plaats hier ook corrupt. Neemt men eenmaal met Verdam aan, dat de tekst verbroddeld is, dan ligt de verbetering voor de hand. In het Mnl. heeft onbekent twee beteekenissen: een passieve en een actieve. ‘A is van B onbekent’, beteekent in het Mnl. (zooals trouwens in het moderne Nederlandsch) dat B, A niet kent (passieve beteekenis). Maar in het Mnl. kon men zeggen ‘dat A van iets onbekent is’ - en dit beteekent dat A iets niet kent (actieve beteekenis). | |
[pagina 875]
| |
Voorbeelden: Gillis de Wevel schrijft in zijn leven van Sint Amand (II, 24) dat het volk toen ter tijd ‘onbekent was van ghelove’ (= heidenen, die het geloof niet kenden). In een gedicht, betiteld Van der Heiliger Kercken, beschrijft Willem van Hillegaersberghe ons een allegorische streng van zeven draden, die ons regelrecht naar de hel voert. De zesde draad is Onkuischeid (vs. 163): Den sesten draet willic u noemen:
Dat is in oncuysheit te leven,
Daer sy by in sonden sneven
Ende worden van reden onbekent
= ‘Zij die in onkuischeid leven, kennen geen rede meer’ In den Dietsce Lucidaris (vs. 3333) wordt de vraag gesteld wat er met de krankzinnigen gebeurt na hun dood. Het antwoord luidt: Si varenGa naar voetnoot(1) in der kinden scharen
Die sterven beneden drie jaren:
Want sine kennen geen misdoen
Omdat si van sonden syn onbekent.
= ‘Zij kennen de zonden niet, omdat zij voor hunne daden niet toerekenbaar zijn’. Welnu als men in het Mnl. kan zeggen dat ‘het volck leeft van onghelove onbekent, van reden onbekent, van zonden onbekent’, dan kan men ook zeggen (hier geen twijfel mogelijk): ‘Het volck leeft van vresen onbekent’. En zoo zal (ik ben ervan overtuigd) P. Diestemius ook hebben gezeid. Ischyrius heeft goed begrepen: hij vertaalt (vs. 60): ‘defluunt timoris inanes’. De Engelschman heeft ongetwijfeld de corrupteel van B.H.L. onder de oogen gehad: ‘Uut vresen’ gaf hij weer door without drede. En onbekint heeft hij op den klank af, vertaald unkynde.
Verder vestig ik de aandacht op het volgende: De Engelschman vertaalt (vs. 22): I perceyve here in my majestye
How that all creatures be to me unkynde
| |
[pagina 876]
| |
En Jasper van Gennep die (zooals Logeman, bl. 21, het bewees) den Elckerlyc-tekst onder de oogen had, zegt in zijn Duitsche vertaling (vs. 388): Nu sehe ich hin aus meinen hohen thron
Wie al was ist ins menschen persoon
Ick stel dus voor te lezen: Ick sie hierbovenGa naar voetnoot(1) uut mynen throne
Hoe al dat is in smenschen persone
Leeft van vresen onbekent.
‘Dat al dat’ zal wel een dittographie zijn. P.S. - M leest met B H L, ‘dat al dat’. - Doch verder ‘leeft sonder vreese onbekent’. Naar mijn oordeel, een emendatie van ‘uut vresen’, hetgeen den copiist vreemd voorkwam. | |
Elckerlyc, vs. 8.God klaagt over het menschdom: Opten aertschen scat syn si versot:
Dien hebben si voer gode vercoren,
Ende mi vergheten, die hier te voren
Die doot heb geleden doer smenschen profyt.
Vergeten regeert in het Mnl. genitief of accusatief. Bij Brabanders gewoonlijk vergeten met genitief. Bij Vlamingen gewoonlijk vergeten met accusatief. Zie de lange reeks voorbeelden bij Verdam, WoordenboekGa naar voetnoot(2). P. Diestemius, die een Brabander is, gebruikt altijd het genitief: vs. 70: ‘Hebdi Gods vergheten? - vs. 76 ‘Al hebdi syns vergheten’. Denkelijk zal hij hier ook (vs. 8) geschreven hebben: ‘Ende myns vergheten’. P.S. - M leest zooals B H L ‘mi vergeten’. Maar M dagteekent uit 1594, en verjongt gewoonlijk de taal. | |
[pagina 877]
| |
Elckerlyc, vs. 30.God is nog aan het woord: Myn puer ghelove is al vergheten
Dat ic hem selven gheboot te houden.
Tekst waarschijnlijk niet in ordeGa naar voetnoot(1). Ik lees liever: Dat ic hem selve gheboot te houden
God zelf heeft aan den mensch bevel gegeven bij het geloof te blijven. Het Engelsch vertaalt de verzen niet. En Ischyrius geeft geen licht (84): Extincta fides, atque edicta mea salutaria
Spreta jacent: nemo est, qui faciat recolatque.
P.S. - M leest: ‘Dat ick haer selve geboot te houwen’. - Hetgeen mijn emendatie schijnt te bevestigen. Zeker is dit echter niet, daar M stelselmatig de taal verjongt. | |
Elckerlyc, vs. 37.God klaagt dat hij om niet aan het kruis gestorven is: hij had immers gehoopt het menschdom hierdoor te redden: Omdat ic hoepte dat si bi desen
Mynder eewigher glorien ghebrukich souden wesen
Daer icse seer toe hadde vercoren.
Dit seer komt mij hier verdacht voor. De Engelsche vertaling luidt (v. 53): I hoped well that everyman
In my glorye shulde make his mansyon.
And therto I had them all electe.
| |
[pagina 878]
| |
De oorspronkelijke tekst zal, naar mijn oordeel, diensvolgens te herstellen zijn: Daer icse alle toe hadde vercoren.
Christus is immers aan het kruis gestorven om heel het menschdom te redden. P.S. - M ondersteunt deze emendatie niet - en leest: ‘Daer icse toe hadde vercoren’. Er is hier één woord uitgevallen. De vraag luidt: is het seere? Of is het alle? M bewijst dat eeuwighe (v. 36) een glosseem is - het metrum van het vers wordt overigens daardoor bedorven. De Engelsche tekst heeft eeuwig ook niet. | |
Elckerlyc, vs. 62.Doot zal nu Gods bevel uitvoeren: Oeck sal ic rasschelyc sonder cesseren
Tot Elckerlyc gaen: hi leeft so beestelic
Buten gods vreese ende al te vleeselicGa naar voetnoot(1).
Voer god aenbidt hi deertsche goet.
62. Daer wil ic tot hem gaen met snellen keere.
Logeman (Prioriteit, bl. 33) heeft er reeds de aandacht op gevestigd dat beide vertalers hier iets meer hebben, en dat beide hetzelfde zeggen: De Engelschman (vs. 76): He that loveth ryches I will stryke with my darte
His syght to blinde and from heven depart.
En Ischyrius (v. 109): Et quibus effodiam jaculis oculos et cuspide jecur
Ongetwijfeld zijn hier in het Dietsch een paar verzen weggevallen. Het is immers onaanneemlijk dat de twee vertalers hier (onafhankelijk van elkaar) iets toevoegen en dat zij heelemaal hetzelfde zeggen. P.S. - M leest zooals B H L. Maar het ontbrekende rijm op goet, komt in M voor. In plaats van daer (v. 62): ‘daer wil ic’ leest M: ‘Daerom willick’. Een betere lezing - die ik zou willen emendeeren in ‘dies wil ic’, wegens het metrum. | |
[pagina 879]
| |
Elckerlyc, vs. 99.Elckerlyc heeft van den Dood vernomen dat hij voor God gedaagd is om rekenschap te geven over zijn doen en laten. Hij antwoordt:
Elckerlyc
Daer op ben ic nu qualic versien
Rekeninghe te doen voor gode bloot
Wie bist dit bode?
Die doot
99. Ick ben die doot ‖, die niemant en spaert
Maer Elckerlyc sal bi
Gods beveele rekeninghe doen mi.
Elckerlyc
Och, doot, sidi mi soe bi
Als icker alder minst op moede.
Zooals men ziet, zou doot (v. 99) aan het rijm moeten staan. Maar onze 3 drukken verliezen dit uit het oog: en zij verknoeien den tekst. - Want er zijn hier achtereenvolgens 3 rijmen op-i (bi, mi, bi), hetgeen natuurlijk corrupt is. En spaert staat zonder rijm. De Raaf stelt op één lijn: ‘Gods bevele doen rekeninghe mi. - Och, doot, sidi mi soe bi’. Maar hoe men zoo'n vers kan scandeeren, is voor mij een raadsel. Daar deze regel buitengewoon lang is, heeft men zich de vraag gesteld of het niet mogelijk is mi weg te laten, om de scansie wat te verlichten. (Zie dienaangaande Logeman, Prioriteit, bl. 46). Maar bij Ischyrius staat er (vs. 185): ‘per me hic calculus’. En als men mi uitschakelt, dan krijgen wij als rijm in den Elckerlyc: ‘bi: bi’. En dit is voor mij onaannemelijk. Zonder een nieuw handschrift, zullen wij, naar ik meen, de oorspronkelijke lezing van Petrus Diesthemius nooit kunnen herstellen. Want ongetwijfeld is hier in onzen tekst meer dan een vers weggevallen. Dit blijkt duidelijk uit de vergelijking met de Engelsche en Latijnsche teksten. | |
[pagina 880]
| |
De Engelschman vertaalt (vs. 115): I am dethe, that no man dredeth,Ga naar voetnoot(1)
For everyman I restGa naar voetnoot(2) and none spareth (= niemant spaert)
For it is goddes commandement (= gods beveele)
That all to me sholde be obedvent.
En Ischyrius (vs. 181):
Mors
Mors ego peccatorum pessima
Aequalitatis normula, cui cuncta parent
Sed nunc abde moras, per me hic calculus
Mandato principis discutiendus est.
Beide vertalers hebben dus een tekst onder de oogen gehad, waarin stond dat ‘alle’ (Eng. all - Lat. cuncta) aan den dood moeten gehoorzamen (be obedyent = parent). En zoo iets staat in den overgeleverden tekst niet. Er is hier dus zeker wat overgesprongen. Mandato principis (= bi gods beveele) moet Elckerlyc's rekening (calculus) door middel van den dood (per me) hem voorgelegd worden. Zich beroepen op zulk een corrupte plaats (zooals de Raaf het doet) om er een argument in te vinden dat Elckerlyc een vertaling uit het Engelsch is, heeft natuurlijk geen zin. P.S. - M (spijtig genoeg) vertoont hier ongeveer dezelfde corrupteelen als de drukken: doot wel aan het rijm, en 3 rijmen op - i - ‘Die niemant en spaert’ in M overgeslagen (maar staat wel in het Engelsch, cf. supra). | |
Elckerlyc, vs. 107.Elckerlyc tracht Doot uit te koopen. Duysent pont sal ic u gheven
Op dat ic behouden mach mijn leven.
Ende doet(L) een verdrach van desen.
Ik neem de interpunctie van Endepols over: Maar, zooals hij het ook zegt, dan is hier doet imperatief. | |
[pagina 881]
| |
Logeman (Prioriteits, bl. 48) vat hier ende op, in den zin van indien. Die uitleggingen schijnen me ver gezocht. B (de oudste druk) en H lezen hier: ‘doet mi’. Het eenvoudigste lijkt me wel te onderstellen dat de Elckerlyc-copiïst een ghi heeft overgesprongen. En dan lezen: Duysent pont sal ic u gheven
Op dat ic behouden mach mijn leven
Ende ghi mi doet een verdrach van desen.
Het Dietsch van Elckerlyc is het gewone colloquial Dietsch, en geen lyrisch Dietsch. De Engelschman heeft de lezing zonder ghi onder de oogen: hij vertaalt (v. 123): ‘and dyferre (imperatief) this matter tyll another daye’. Ischyrius (vs. 193) geeft geen licht. P.S. - M leest, zonder ghi, met B H ‘doet mi’. | |
Elckerlyc, vs. 110.De Doot ontziet niemand - zoo verklaart hij: Ick en aensie goetGa naar voetnoot(1), schat noch have,
Paeus, hertoghe, coninc noch grove.
Volgorde vrij zonderling: coninc tusschen hertog en graaf. Cf. vs. 682: ‘Ten is keyser, coninc, hertoch of grave’. In het Engelsch, volgorde als 't behoort (v. 126): ‘Pope, emperoure, kynge, duke ne prynces:’ In het Latijn coninc overgeslagen - maar anders (v. 199): ‘Papa eminentissimus... vel ducum comitumque turba...’ Petrus Diesthemius zal werd geschreven hebben: Paeus noch coninc, hertoch noch grave’
P.S. - M leest zooals B H L. | |
[pagina 882]
| |
Elckerlyc, vs. 114.Doot laat zich niet uitkoopen en zegt dat hij niemand spaart. Nu houtet al met mi den voet;
Oec en gheve ic untstel noch verdrach.
De geleerden zijn het lang niet eens over de beteekenis van voet houden in deze verzen. Verdam (Woordenboek, IX, 739) vertaalt: ‘iedereen heeft tegen mij te strijden’ - met verwijzing naar Kiliaen: ‘voet houden = conferre pedem, collato pede proeliari’Ga naar voetnoot(1). Naar mijn oordeel, de goede vertaling. Overigens had Logeman (uitgave, 1892) deze vertaling reeds voorgesteld. Sedert dien (Prioriteit, bl. 50) denkt hij aan voet bij stek houden, standhouden. En, zooals gezeid, werden nog andere vertalingen voorgeslagen (= met eenen voet houden = met iemand mee gaan of met iemand dansen (den doodendans) enz. In het Mnl. kan men ad libitum schrijven ‘tegen iemand voet houden’ of ‘den voet houden’. Een voorbeeld: In een gedicht van het groot van Hulthem's hs., betiteld Dit sijn twee poenten daer ere ane leghetGa naar voetnoot(2), wordt gesproken van een man, die ‘in den velde es, daer men vianden met ghewelde siet comen’, en hij verdedigt zich moedig: Soe wie dat daer den dans voergheit
Ende den vianden hout den voet,
52. Dien lovic.......
Hier hebben wij: ‘eenen (datief) den voet houden’. In andere teksten luidt het ‘tegen (of jeghen) eenen (den) voet houden’. Zie bij Verdam een reeks voorbeelden met datief, of met tegen. (Fransch: ‘tenir pied contre quelqu'un’). Maar Verdam geeft geen enkel voorbeeld van ‘voet houden met iemand’, met de beteekenis ‘tegen iemand strijden’. Ik ken ook geen voorbeeld van dien aard. Naar mijn oordeel, is onze tekst hier corrupt, en moet er gelezen worden: Nu houtet al tegen mi den voet.
Voet houden kan ook de beteekenis hebben van ‘iemand | |
[pagina 883]
| |
bijspringen in den strijd (cf. Verdam, Woordenboek). In dit geval luidt het: ‘met eenen (den) voet houden’ (Fransch ‘tenir pied avec quelqu'un’). Denkelijk heeft de Elkerlyc-copiïst de twee uitdrukkingen met elkander verward. P.S. - M leest zooals B H L. | |
Elckerlyc, vs. 122.Elckerlyc verneemt dus van den Doot dat hij dadelijk moet sterven. Hij antwoordt hem: Och, mocht ic noch leven XII jaer,
So soudic myn ghescrifte exponeren
Ende oversien.
Voor iemand, die verneemt dat hij dadelijk moet sterven, een uitstel vragen van twaalf jaar, luidt vrij zonderling. Doot had hierop kunnen antwoorden: ‘Excusez du peu!’ (Ik zou twintig jaar gevraagd hebben, om tot een rond cijfer te komen). En dit is des te vreemder, daar Elckerlyc, eenige verzen verder, zegt (152): Lieve doet, verdraghet mi tot morghen
Dat ic mi bespreken mach van desen.
Een sprong van twaalf jaar op één dag, is een mooie sprong! Daar in onze Mnl. handschriften, cijfers zeer dikwijls niet te betrouwen zijn, vraag ik me af of Diestemius niet heeft geschreven: ‘mocht ic noch leven een jaer’. - Zoo is het ten minste verstaanbaar. Maar de Engelsche vertaling heeft hier ook ‘xij yere (v. 135). - en Ischyrius (vs. 225) ‘si mihi fatales duo lustra... praestent’ Beide hebben dus twaalf jaar onder de oogen. Voorzichtigshalve moeten we den tekst laten zooals hij is... Maar het luidt toch vreemd, zeer vreemd! P.S. - M = B H L. | |
[pagina 884]
| |
Elckerlyc, vs. 132.Elckerlyc vraagt uitleggingen over de ‘lange vaert’, die hij moet ondernemen: Lieve doot, een sake doet mi bekinnen:
Al eest dat ic dese vaert moch aengaen,
Soudic niet moghen wederkeeren saen
Als ic myn rekening hadde ghestelt?
P. Diestemius heeft overal de gewone dubbele negatie en... niet. Den tekst dus te lezen:
En soudic niet moghen.....
P.S. - En ontbreekt ook in M. | |
Elckerlyc, vs. 194.Geselscap begint (zooals trouwens allen zullen doen) met aan Elckerlyc te verzekeren dat hij vast mag rekenen op hem: Elckerlyc, ontdeckt mi uwen moet:
Ick blive u bi tot in die doot
Op goet geselscap ende trou ghesworen
Elckerlyc
O ghi segt wel, geselscap, wat (H.L.) tes verloren.
Dit geeft geen zin. B leest: ‘Want tes verloren’. Of de tekst hiermede in orde is, valt te betwijfelen. In Nu noch (vs. 121) lezen we den uitroep: ‘Wey, tes al verloren!’ Ik zou geneigd zijn hier naar Nu noch ook te lezen: O, ghi segt wel! wav, tes al verloren!
‘Tis al verloren’ komt in Elckerlyc herhaaldelijk voor (v. 38, 787, 795). Het Engelsch slaat dit over. En Ischyrius heeft (339) alleen: ‘At ego perii radicitus’. In geen van beide teksten staat hier geselscap. P.S. - M leest zooals H L. | |
[pagina 885]
| |
Elckerlyc, vs. 196.Geselscap zegt: Een mensche mocht druck uut u snijden.
Deze tekst komt mij uiterst verdacht voor. En er is, zoo ver ik weet, geen tweede bewijsplaats voor de gecursiveerde uitdrukking te vinden. De vertaling van Logeman is onberispelijk: ‘Je ziet er zoo bedrukt uit - die druk staat op je gezicht te lezen!’ Maar ‘op je gezicht’ is er door Logeman ingelascht. En daarvoor beroept hij zich op de volgende citaten: Corn. Everaert: ‘Men zoude druc in u ghesichte verwerven’. De Mol, spel van Eneas en Dido (1552): ‘Men mocht druck uyt sijn visagie scheppen’. Matthys de Casteleyn, spel van Piramus en Thisbe: ‘Men dochte druc ut beide de trogniën scheppen’. Rederyckers gedichten, uitgegeven door Broeckaert: ‘schept jubilatie in mijn gesichte’. Uit al deze voorbeelden, die gemakkelijk kunnen worden vermeerderd, blijkt dat de oude Vlaamsche uitdrukking luidt: ‘Druc uit (of in) iemands gesichte (visagie, tronie enz) scheppen (verwerven of snijden, zooals P. Diesthemius schrijft)’. Bijgevolg zullen wij vs. 196 wel moeten lezen als volgt: een mensch mocht druc uut u ghesicht snijden.
Zoo is het ten minste kristalhelder Middelnederlandsch. En dit schijnt dan ook de lezing te zijn, die Ischyrius onder de oogen had, want hij vertaalt vs. 331: ‘Quis tantus dolor dejecit vultum pallentesque genas’. Het Engelsch geeft hier geen licht. Dat in onzen gedrukten Elckerlyc herhaaldelijk woorden overgesprongen worden, is genoeg bekend. Zoo b.v. vs. 400 ‘haddi mi bi maten...’ waar gelezen moet worden ‘haddi mi ghemint bi maten’. - zoo vs. 517: ‘So sal syn duecht worden spoedich’. - Waar gelezen moet worden: ‘So sal syn duecht gesond werden spoedich’ (Logeman, Prioriteitsvraag, bl. 115) enz. P.S. - M leest zooals B H L. | |
[pagina 886]
| |
Elckerlyc, vs. 207.
elckerlyc
Ic en vant noyt anders aen u dan trouwe.
Geselle
So en suldi oeck nemmermeer!
Elckerlyc
God loons u ende ons vrouwe!
‘En... nemmermeer’ is natuurlijk een negatie. Maar die komt hier niet te pas. Na de woorden van Elckerlyc: ‘ik heb nooit iets anders aan u beleefd dan trouw’, verwacht men het bevestigend antwoord van Gheselle: ‘Dit zal ook zoo blijven duren!’ Lees bijgevolg: So seldiGa naar voetnoot(1) oeck emmermeer!
De Engelschman schijnt dezen laatsten tekst onder de oogen te hebben gehad; want hij vertaalt (vs. 231) ‘and so ye shall evermore’. Het Dietsche vers laat zich moeilijk scandeeren. Denkelijk is oeck uit te schrappen. ‘So seldi emmermeer’ is voldoende. P.S. - M leest zooals B H L. | |
Elckerlyc, vs. 216.Geselscap belooft Elckerlyc bij te staan.
Geselscap.
Daer en is gheen dancken an:
Diet niet en dade in wercken aenschyn
Hi en waer niet waert gheselle te syn.
Engelsche vertaling (vs. 237):
For he that wyll saye and nothynge do,
Is not worth with good eompany to go.
| |
[pagina 887]
| |
En Ischyrius (vs. 379):
Nam ego indignum arbitror
Receaseri sodalis nomine...
Beide schijnen te vertalen:
Want diet niet en dade in wercken aenschyn.
P.S. - M leest zooals B H L. | |
Elckerlyc, vs. 219.Geselscap betuigt dat hij Elckerlyc niet verlaten zal. Hij wil weten wat hem deert: Daerom wilt mi uwen last ontdecken
Als ghetrouwe vrient.
Opmerkelijk is het dat Latijn en Engelsch hier beiden het superlatief gebruiken: 239. Therfore shew me the grefe of your mynde
As to vour frende moste lovynge and kynde
en Ischyrius (v. 383): Diutius ne celatum velis; nam quicquid
Mihi uni dixeris, amico dixeris integerrimo.
Men zou zeggen dat zij vertalen: Daerom wilt mi uwen last ontdecken
Als u getrouwsten vrient.
P.S. - M leest met B H L. | |
Elckerlyc, vs. 222.Elckerlyc deelt aan Geselscap mede welk bevel hij van den Doot ontvangen heeft: Mi es bevolen dat ic moet reysen
Een grote vaert, hardt ende stranghe.
| |
[pagina 888]
| |
Engelsche vertaling (v. 242): Commaunded I am to go a journaye
A long waye, herde and dangerous.
Latijnsche vertaling (v. 388): Peregrinari me oportet locis arduis
Simulque longinquis...
Longinquis en long schijnen te wijzen naar ‘een lange vaert’ - cf. ‘langhe vaert’ v. 165, 754 (B), hetgeen, naar mij schijnt, beter is dan ‘groote vaert’, alhoewel het dan toch in den grond hetzelfde is. P.S. - M leest zooals B H L. - Doch v. 754 langhe vaert - met B. (en Eng. 782 ‘vyage long’). | |
Elckerlyc, vs. 225.Elckerlyc legt aan Geselscap zijn geval uit en verzoekt hem zijn belofte te houden: Oec moet ic rekening doen bi bedwanghe
Voer den hoochsten coninc almachtich.
Nu bid ic u dat ghi syt bedachtich
Mede te gaen, so ghi hebt beloeft.
Het Engelsch heeft hier (v. 246):
Wherfore I pray you, bere me company
As you have promysed, in this journaye.
Hetgeen letterlijk overeenkomt met het Latijn (v. 398): .....: Idcirco tecum reputes
Si hanc mecum dignaberis partiri methodum.
Dit is de vertaling van:
Dies bid ic u dat ghi syt bedachtich.
P.S. - M leest nu met B H L. | |
[pagina 889]
| |
Elckerlyc, vs. 230-231.Geselscap weigert Elckerlyc op zijn pelgrimagie te volgen en geeft zijn redenen op: Mer soudick sulcken reysen aenvaerden
229. Om beden wille mi souts verdrieten:
Ic soude van deser geruchte verscieten.
Nog een moeilijke plaats. Ten eerste, vraagt men zich af wat gerucht hier beteekent? Het woord kan de beteekenis hebben van modern gerucht = geroep, of ook nieuws. De Raaf meent echter dat gerucht hier beteekent bezwaar, drukte, last. En hij verwijst voor deze beteekenissen naar Verdam. Ischyrius vertaalt het door lassitudo, en dan zou hij goed begrepen hebbenGa naar voetnoot(1). De Engelschman ook: hij vertaalt (250): ‘It should be to my payne’. Ten tweede: wat beteekent om bede wille? Kalff (Taal en Letteren, IV, 12) stelt voor te lezen ‘om uwen wille’. En dan zou men moeten interpreteeren: ‘maer soudick sulke reyse aanvaerden om uwentwille, dan sou het mi verdrieten’. Doch, zooals Logeman terecht opmerkt (Prioriteit, bl. 63), leest Ischyrius hier: ‘hujus petitionis verba’. Hij heeft dus stellig bede in zijn tekst gevonden. Naar mijn oordeel is de plaats corrupt. Ziehier Ischyrius' vertaling (vs. 404): Sed si ob perigrinationen tantum laboris
Et ignoti itiueris capesserem,
Toederet me lassitudinis, et
Hujus petitionis exhorrescerem verba.
En nu zou ik collega en vriend Logeman op het volgende attent willen maken: Bij Ischyrius staat exhorrescere (dat aan verscieten beantwoordt) verbonden met petitionis. En taedere (dat aan verdrieten beantwoordt) verbonden met lassitudinis. Te oordeelen naar de Latijnsche vertaling, moeten bijgevolg in onzen Dietschen tekst gerucht en bede van plaats veranderen. | |
[pagina 890]
| |
Zoo krijgen wij dan de volgende lezing: Maer soudic selkeGa naar voetnoot(1) reyse aenvaerden
Om sgeruchts wille souts mi verdrieten:
Ic soude van deser bede verscietenGa naar voetnoot(2).
Hetgeen op het volgende neerkomt: ‘Moest ik zulk een reis ondernemen, dan zou ik er zeker spijt van hebben wegens den last (dien zij me zou aanbrengen). Neen, zulk een vraag (bede) van uwentwege doet me waarlijk verschieten!’ Ischyrius heeft (ik twijfel er niet aan) deze variant onder de oogen gehad - ik heb het hoogerop bewezen. En, naar mijn oordeel, is dit dan ook de goede lezing. P.S. - M heeft dezelfde lezing als de oude drukken. | |
Elckerlyc, vs. 234.Geselscap weigert met Elckerlyc op te trekken:
Elckerlyc
Och, hoort doch dit sermoen!
Seydi mi niet, haddicx noot,
Mede te gaen tot in dieGa naar voetnoot(3) doot.
Hoogerop heb ik reeds aangeteekend (vs. 132) dat P. Diestemius altijd de dubbele negatie en... niet gebruikt. Lees hier dus ook:
En seydi mi niet....
P.S. - M leest met B H L seydi alleen. B H L lezen ‘hellen doot’. Maar M heeft hier de goede lezing ‘mijn doot’. | |
[pagina 891]
| |
Elckerlyc, vs. 256.Geselscap is aan het woord: Maer woudi pelgrimagie gaen
Oft woudi yemant doot slaen,
256. Ic hulpen ontslippen tot in die broec (B)
Ende oec cloven ontween.
Alweer een moeilijke plaats. broec staat zonder rijm en de Raaf stelt dit vers en het volgende op één lijn. Maar hoe moeten we nu ontslippen tot in die broec vertalen? Logeman (Prioriteit, bl. 69) vertaalt ontslippen = ontslepen - hij verstaat: ‘het lijk slepen tot in een moeras (broec)’. Maar dan moet men verbeteren dien broec. En dan verwacht men toch ‘tot in een broec’, en niet den broec = (het lijk verbergen in een put). Verder is er geen voorbeeld te vinden voor ontslippen = ontslepen.
Letterlijk genomen beteekent ontslippen tot in de broec = ontkleeden tot op de broek (ontslippen = van de slippen ontdoen): En ik ben de eerste niet die dit opmerk. In een verhaal, uitgegeven door E. Verwijs (bloemlezing, III, 29, 31) lezen wij: ‘Doe dedise tot der broec ontcleeden’. Dit past volkomen in dit schunnige tooneeltje - maar hoe past dit wel in Elckerlyc? Verder merk ik op dat ontslippen voor een man niet deugt omdat mannen geen slippen over hunne broeken dragen. En als men van plan is een lijk te verbergen in een put of moeras, tot wat moet dit clieven ontwee dan dienen? - chronologisch moet het zeker gebeuren vóór het wegbergen van het lijk. Dit alles brengt me ertoe om een vraag te stellen: Zouden wij hier soms niet staan voor een eenvoudige obsceniteit? Gelieve op te merken dat Geselscap aan Elckerlyc voorstelt met hem te fuifen ‘al totten daghe’ - naar de kermis te loopen ‘daer de scone vrouwen waren’, of met hem een pelgrimagie te doen - en volgens sommige verhalen, ging het er bij bedevaarten niet altijd even pluis toe. In verband hiermede, zou P. Diesthemius hier niet geschreven hebben: Woudi eene doot slaen
Ic hulpse ontslippen tot in die broec ende cloven ontwee.
| |
[pagina 892]
| |
Het doot slaen zou dan metaphorisch op te vatten zijn (in den zin van vloeren) - en het cloven ontwee, een eenvoudige obsceniteit. Het vers hierboven laat zich moeilijk scandeeren. Maar misschien is tot in die broec te beschouwen als een glosseem. Ic hulpse ontslippen ende cloven ontwee.
Een copiist, die een kwajongen was, heeft dit willen aandikken, en voegde er het glosseem bij. Maar, zoo dit het geval is, heeft hij zeker het vers verstaan zooals ik. Ik geef deze gissing voor hetgeen ze waard is - en voeg er dadelijk bij dat noch de Engelschman, noch Ischyrius de zaak zoo begrepen hebben: Ischyrius schijnt den tekst van onze drukken onder de oogen te hebben gehadGa naar voetnoot(1). P.S. - M heeft dezelfde lezing als de drukken (tot in de broeck ende clieven ontween), insgelijks geschreven op twee lijnen. | |
Elckerlyc, vs. 258.Ic hulpen ontslippen tot in die broec
ende oec cloven ontween.
Elckerlyc
Och, dat is een sober bescheet (B)
Daar het rijm hier niet in orde is, verbeteren H en L met te lezen bescheen. Er is mij echter geen enkel voorbeeld bekend van een wisselvorm bescheen, voor bescheet. Wel echter vindt men in Brabandsche teksten een wisselvorm beschee. (Zie onder meer Sacrament van der Nuwer Vaert vs. 408 - beschee, aan het rijm met ontwee). Diensvolgens herstelle men ook in Elckerlyc het rijm beschee: ontwee. P.S. - M bevestigt deze conjectuur niet: en leest met B: bescheet. M en B en zijn nauw verwant. | |
[pagina 893]
| |
Elckerlyc, vs. 274.Geselscap neemt afscheid van Elckerlyc.
Elckerlyc
Es dat ghescheyden?
[Geselscap]
Sonder omsien, ay lasen jaet!
Elckerlyc
Nu sien ic wel, tes cranck toeverlaet
Tgheselscap.......
In onze oude drukken is Geselscap weggevallen - en wordt vs. 274 ‘sonder omsien.....’ aan Elckerlyc toegewezen. Logeman heeft (in zijn uitgave, 1892) het vers aan Geselscap teruggegeven, steunende op vs. 298 van Everyman, waar Geselscap (= Felawe) hier in de reden valt en, zoo niet hetzelfde als het Dietsch, dan toch iets analoogs zegt. De Raaf houdt zich aan de lezing van onze teksten en beweert dat Logeman ongelijk heeft vs. 274 aan Elckerlyc toe te kennen. Logeman (Prioriteit, bl. 73) handhaaft zijne zinswijze tegenover de Raaf, en tracht diens argumentatie te weerleggen. Ik herhaal hier de argumenten niet, die door beide geleerden worden aangevoerd om hunne meening te staven: Het ware te lang. Maar ik aarzel niet mij aan Logeman's zijde te scharen - en dit, wegens een argument, dat tot nog toe over het hoofd werd gezien. P. Diestemius heeft al die achtereenvolgende tooneeltjes, waar Elckerlyc zich tot verschillende personages wendt om hem in zijn nood bij te staan, alle op dezelfde leest geschoeid. Heel de Elckerlyc is een meesterstuk van symmetrie. Hiermede bereikt hij zijn dramatisch effect: alle die zoogenaamde vrienden zijn van hetzelfde soort: op hen valt er niet te rekenen. In al die tooneeltjes: eerst een stellige verzekering dat Elckerlyc vast op zijn vriend mag rekenen. Dan kondigt Elckerlyc aan dat hij ‘rekening moet doen voor den Hoogsten Heer’. Waarop de andere antwoordt: ‘Zoo iets had ik zeker nooit verwacht, en ik laat u nu in den steek’. Dan, zonder een woord | |
[pagina 894]
| |
van troost voor den ongelukkigen, verlaat de vriend Elckerlyc op botte wijze. De eerste van die serie is Geselscap. Wanneer Elckerlyc zegt: ‘Is het zoo dat Gij van mij scheidt?’, antwoordt Geselscap: ‘Ja, sonder omzien!’. Weigering van om te zien... en daarop verlaat de acteur het tooneel! Zelfde geval met Schoonheyt (v. 774): Ic ben al doof: ic en saghe niet omme
Al mocht mi alder werelt schat baten!
Weigering van om te zien...... daarop verlaat Schoon heyt het tooneel! Zelfde geval met Vijf Sinnen (v. 823): Ghi en selt mi niet meer van voor bekyken!
Weigering van om te zien... en daarop verlaat Vijf Sinnen het tooneel. Het symmetrische procédé valt in het oog. En duidelijk is de weigering van om te zien v. 274, een antwoord van Geselscap. Zelfs indien de Engelsche tekst er niet was, zou ik niet hebben geaarzeld v. 274 aan Geselscap te geven. De Raaf zegt ‘Ay lasen’ past in den mond van Geselscap niet: Waarom zou hij Ay lasen roepen? Ik beken dat ik dit niet kan snappen. Zoo iemand zich tot mij wendt om hem hulp te bieden en ik antwoord: ‘Ik kan, elaas, niets voor u doen!’, beteekent dit natuurlijk ‘elaas voor u’: Ik heb immers persoonlijk geen reden om elaas te gaan roepen. P.S. - M leest zooals B H L. | |
Elckerlyc, vs. 318.Neve bedankt er voor om met Elckerlyc den dood in te gaan. Maar hij is gereed zijn meid te laten gaan:
Neve
Ten docht niet gheveyst:
Ic seynder mynre maerten bli ende vry,
Si gaet gaerne ter feesten.
B H L hebben hier het genitief mynre, - hetgeen geen zin | |
[pagina 895]
| |
geeft. Natuurlijk moet hier het accusatief staan: ‘ik zend er mijn meid’Ga naar voetnoot(1). Ischyrius (v. 584) vertaalt: Sed si commodum videbitur, tecum dabo
Ancillam comitem likenter: nam et illa
Nuptiarum percupida est atque spectaculorum.
En de Engelschman (v. 359): It avayleth not us to tyse:
Ye shall have my mavde with all my herte:
She loveth to go to festes.
Lees dus: ‘ic seynder mine maerte’. P.S. - Emendatie bevestigd door M: ‘Ick seynder myn maerte blyde ende vro’ (Hier is het rijm vro: alsoo heelemaal in orde). | |
Elckerlyc, vs. 320.Wanneer Neve aankondigt dat hij zijn dienstmeid zal zenden, zegt Maghe: Ick segghe oeck alsoe
Ick soude verschieten int laetste.
Elckerlyc
En wildi dan niet mede gaen?
Neve
En laet niet haesten best.
Laetste en best rijmen niet. De Raaf stelt voor te lezen: ‘...int laetste: En laet mi best niet haesten’. Doch laetste en haesten rijmen ook niet. Het eenvoudigste zal zeker zijn te lezen: ‘int lest: best’. Lest is immers de gewone Brabandsche vorm, die overigens aan het rijm staat in Elckerlyc, vs. 892: ‘ten lesten: vesten’. | |
[pagina 896]
| |
Wat echter het antwoord van Neve beteekent: ‘en laet niet haesten best’, weet ik niet. De tekst moet zeker corrupt zijn. Ischyrius, v. 594, vertaalt: ‘Ne quid age proecipiti mente’. (= Haast u maar liever niet). Hoe dienen wij hierna te verbeteren? P.S. - M leest inderdaad: int leste: en laet nyet haesten, beste’. | |
Elckerlyc, vs. 331.Neve zoekt een voorwendsel om zich uit de voeten te maken; en hij zegt: Oec heb ic uutstaende te rekenen wat
Daer ic noch qualic ben op versien;
Dus blive ic hier.
Ik neem de interpunctie van Endepols over. Maar die ‘uitstaende’ rekening zal Neve wel dienen te overzien in zijn huis - en niet op het tooneel: Hier is dus verdacht: En dit is zoo waar, dat hij, na de woorden te hebben uitgesproken ‘ik blijf hier’, het tooneel verlaat en in den Elckerlyc niet meer te voorschijn komt. Lees dan: ‘Dus en blive ic niet hier’. Ischyrius schijnt dezen laatsten tekst onder de oogen te hebben gehad, want hij vertaalt (v. 610): Nam libellus meus ratiocinarius
Intortus est et incultus et deformi charactere
Itaque satius esse reor, vsta domi digerere.
Zoo ook de Engelschman (v. 375): An unredy rekenynge
I have to account; therefore I make taryenge.
Now God kepe the, for now I go.
Igo is toch zeker het tegenovergestelde van blive ic hier. Maar men kan dichter bij den overgeleverden tekst blijven, zoo men blive als subjonctief opvat, en leest: Daer ic noch qualic ben op versien,
Dus bleve ic hier.
= ‘Daar ik kwalijk op voorzien ben, zoo ik nog hier bleef’. | |
[pagina 897]
| |
Deze emendatie wordt echter noch door het Latijn, noch door het Engelsch ondersteund. P.S. - M leest zooals BHL. | |
Elckerlyc, vs. 338.
Neve.
Daer ic noch qualic ben op versien
Dus en blive ic niet hier.
Elckerlyc.
Dat mach wel zijn!
Tfy, Elckerlyc, hebdi u verlaten
Op u maghe?
Het rijm versien: zijn komt de Raaf verdacht voor (bl. 79). En in den mond van Elckerlyc past, volgens de Raaf, dit antwoord ‘het mag wel zijn!’ heelemaal niet. Ik deel de zienswijze van de Raaf. Logeman (Prioriteit, bl. 83) meent daarentegen dat de tekst in orde is: ik verwijs naar zijn nota, zonder die af te schrijven. De Raaf stelt voor te lezen: ‘Dat mach ic wel zien!’ Deze emendatie lijkt me niet zeer gelukkig. Immers, zoo ik me niet vergis, beteekent dat mag ic wel zien in het Mnl. ‘dat zie ik met plezier’ (evenals trouwens in ons moderne Vlaamsch cf. ‘dat mag ik wel hooren’ = dat hoor ik met plezier). En dit past geenszins in den mond van Elckerlyc. Ik stel voor te lezen: ‘Dat mach gescien!’ De uitroep ‘dat mach gescien!’ is in het Mnl. een gewone uitdrukking. In een een strophisch gedicht (uit het groot van Hulthem's hs.), Een aensprake ende een wedertale van minnenGa naar voetnoot(1), waar een minnaar zijn beklag komt doen bij een meisje, antwoordt dit meisje negenmaal achtereen (het antwoord komt in het referein voor): ‘het mach ghescien!’. Dit beteekent = ‘Nu, het zij zoo!’ - letterlijk: ‘Laat het maar gebeuren!’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 898]
| |
En dit antwoord past hier, me dunkt, heel goed (= ik moet er wel in berusten - er is niets aan te doen). Overigens noteert de Raaf zelf (bl. 21) dat zijn emendatie dat mach ic wel zien hier zeker niet zeer krachtig is. P.S. - M leest zooals BHL. | |
Elckerlyc, vs. 341.Wanneer Elckerlyc bemerkt dat hij door Maghe en Neve in den steek wordt gelaten, roept hij uit: ... Die hem so vroemlyc vermaten
Laten u bliven in desen daghen (B),
Siet, oft mense jaechde van hier.
Daghen en hier rijmen niet: de plaats is dus stellig corrupt. De lezing van H in desen dogen is overigens niet zeer duidelijk: Logeman (Prioriteit, 85) is van hetzelfde gevoelen. L echter leest in desen dagen. En dogen is misschien drukfout voor dagen. Doch hiermede zijn we geenszins gevorderd, daar dagen evenmin rijmt met hier. De Raaf stelt voor te lezen: ‘doghen: oft mense jaechde hier van uwen oghen’. Als dit geen paardemiddel is, dan geef ik het op! Ik gis dat de oorspronkelijke lezing is dangier (hetgeen heel dicht staat bij dagen). Overigens rijmt dangier met hier in Elckerlyc, vs. 831. Paleografisch is deze wijziging aan den tekst zeer gering.. P.S. - Ditmaal wordt mijn emendatie bevestigd door M., waar dangier aan het rijm staat met hier. | |
Elckerlyc, vs. 346.Verlaten door Maghe en Neve, klaagt Elckerlyc over de valsche beloften, door hen gedaan. - ‘Zoo lang het iemand goed gaat’, zegt hij: Dan segghen si: ‘Neve, ghebreect u yet?
Ic ben tuwen beste, tes seker nyet’.
Ende des ghelyc seyt tgheselscap; doch
Tes al zoringhe ende bedroch!
| |
[pagina 899]
| |
Alweer een moeilijke plaats, waarover veel werd getwist. Men kan ook interpungeeren (met Endepols en anderen): ‘Neve, ghebrect u yet,
Ic ben tuwen beste’. Tes seker nyet,
Ende desghelyc seyt tgeselscap.....
Zoo moet Ischyrius het opgevat hebben - want hij vertaalt (680): ‘Certe nihil est, certe ventus inanis est’. Doch dan is ‘tes seker nyet’ wel hetzelfde als ‘Tes al zoringhe ende bedroch’ wat verder. En tusschen beide gelijkaardige opmerkingen staat ‘desghelyc seyt tgeselscap, doch...’ - hetgeen dan vreemd luidt. Logeman (Prioriteit, bl. 85) stelt voor te lezen: ‘Ic ben tuwen beste - tes seker, syet!’ Ik stel voor te lezen: ‘Ic ben tuwen beste - tes sekerreGa naar voetnoot(1) nyet!’ = ‘Ik sta te uwer beschikking - niets is zekerder - (Je kunt gerust op my rekenen)’ - waarbij zich dan heel goed de aanmerking sluit: ‘Ende desgelyc seyt tgeselscap: Doch tis al zoringe...’ Zoo ‘tes zeker nyet’ deel uitmaakt van Neve's gezegde, kan de tekst moeilijk in orde zijn: want dan staat er: ‘ic ben tuwen beste: het zal zeker niets zijn!’ En dit kan er niet door - Als het zeker niets is, dan is er van wege Neve geen groote verdienste bij, zich ter beschikking van Elckerlyc te stellen. P.S. - M leest hier ‘ten is zeker nyet’ - hetgeen bijna hetzelfde is als BHL. | |
Elckerlyc, vs. 351.Verlaten door Maghe en Neve, komt Elckerlyc tot het volgende besluit: Hier is verloren langhe ghebleven.
Misschien te lezen: ‘langher’ - Doch wat de beteekenis betreft, komt het bijna op hetzelfde neer. Het Engelsch heeft (v. 386): I lose my time here longer to abyde
P.S. - M = BHL. | |
[pagina 900]
| |
Elckerlyc, vs. 375.Elckerlyc wendt zich nu tot zijn Goet: Mits dien dat ic in kintschen tijden
Hadde in u groot verblijden.
in u (= het goed). Dr de Raaf legt dit kintsch uit, als: dwaas, dom (onder verwijzing naar 't Mnl. Woord.b. van Verdam). Terecht antwoordt Logeman hierop dat dit ‘alleen zou kunnen passen indien Elckerlyc al gemerkt had dat ook 't Goet hem in den steek zou laten - hetgeen slechts later blijkt’. - Dus beteekent voor prof. Logeman ‘kintsch’ eenvoudig ‘= in de dagen mijner jeugd’. Voor mij ook. Maar dan komt het mij toch voor dat de tekst corrupt is. Lees: ‘Mits dien dat ic sints kintschen tijden’. Immers, de Engelsche vertaling heeft v. 408 ‘and all my lyfe, I have had joye and pleasure in the’. ‘In kintschen tijden’, zooals de oude drukken hebben, schijnt te willen zeggen dat Elckerlyc ‘in meer gevorderde tijden’ geen groot verblijden in 't goed meer vond. Dat is in rechtstreeksche tegenspraak met v. 396: Ay lazen! ik heb u oec ghemint
Mijn leefdaghe tot opten tijt van nu.
P.S. - M ondersteunt deze emendatie niet - maar leest: ‘dat ic van mijn kintsche tijden...’ - hetgeen dan toch bewijst dat de tekst van BHL corrupt is - en dat mijne opmerkingen dienaangaande volkomen gegrond zijn. | |
Elckerlyc, vs. 368.Het Goet kan voor Elckerlyc zeer weinig doen, en zegt: Wat rade sal u van mi gheschien?
Hebdi ter werelt eenich letten,
Dat sal ic u beteren.
Tekst schijnbaar in orde. Maar de Engelschman vertaalt (vs. 401): Syr, andGa naar voetnoot(1) ye in the worlde have trouble or adversyte,
Than can I helpe you to remedye shortelv.
| |
[pagina 901]
| |
Hetgeen letterlijk met het Latijn overeenkomt (vs. 697): Terrena incommoda
Si infestant, depellam protinus.
Beide schijnen te vertalen: Hebdi ter werelt eenich letten,
Dat sal ic saen beteren.
P.S. - M leest als BHL; doch heeft: ‘wat raet can u van my geschien?’ | |
Elckerlyc, vs. 395.tGoet weigert beslist Elckerlyc in zijn pelgrimagie te volgen. Elckerlyc dringt aan:
Elckerlyc.
Dat mach mi wel berouwen
Als ict verantwoerden sal moeten strangelic
Op! gawi mede.
Tgoet.
Neen, ik bin onbranlyc (HL)
Aldus en volghe ic u niet een twint.
Een veel besproken corrupte plaats. Onbranlic is de lezing der herdrukken. De oudste druk (B) leest oubrankelic (voor onbrankelic). Vercoullie onderstelt dat onbranlic zou kunnen zijn Fransch inébranlable - verbasterd met on-, in plaats van in-. Tot een dergelijke uitlegging kan men zijn toevlucht dan alleen nemen, wanneer er geen andere uitweg meer mogelijk isGa naar voetnoot(1). En dit is hier stellig het geval niet. Inébranlable kan desnoods onbranlyc van de 2e uitgave uitleggen. Doch zeker niet onbrankelic van den oudsten druk. Logeman en de Raaf willen lezen onwankelic. J.W. Muller (Prioriteit, bl. 94) stelt voor te cranclic, naar | |
[pagina 902]
| |
aanleiding van het Engelsch (425) to bryttellGa naar voetnoot(1). Dit is ten minste gewoon Middelnederlandsch. Verdam (Woordenboek, voce onbranlic) is van meening dat de beteekenis onberoerlyk (= onwankelic) hier niet deugt. Er wordt, volgens hem, een woord vereischt dat zou zeggen: ‘ik ben naar den hemel niet over te brengen’. Welnu, onbrankelic (= onbrangelic) zou misschien deze beteekenis kunnen hebben (alhoewel dit woord tot nog toe niet werd teruggevonden). En dan zou onze tekst (B) niet corrupt zijn: daargelaten k voor g. En hij voegt erbij (hierin heeft hij naar mijn oordeel, volkomen gelijk): na strangelic verwacht men een rijm op -angelic. De emendaties wankelic en crankelic deugen bijgevolg nietGa naar voetnoot(2); onbrangelic daarentegen zou hier heelemaal voldoen (Ja! zoo dit woord bestond). Een reeks uitleggingen en emendaties, zooals men ziet. Ik neem echter de vrijheid dit apparaat van emendaties, met één te vermeerderen: Naar mijn oordeel, heeft P. Diestemius hier zeer zeker onbedwangelic geschreven. Eenige woorden toelichting zijn noodig om deze gissing te ondersteunen. Verlaten door Geselscap, door Maghe en Neve, wendt Elckerlyc zich tot zijn Goet (‘waer sidi, myn goet? [v. 360]). Evenals de anderen, belooft dit Elckerlyc niet in den steek te laten. Waarop Elckerlyc uitlegt van wat er sprake is: een pelgrimagie. En, smekend zegt hij: ‘so bid ic, myn uitvercoren goet’, dat gij me vergezelt voor den Oversten Heere. Maar Goet weigert. Het heeft er immers schuld aan, dat Elckerlyc's rekening zoo leelijk staat. En moest het Elckerlyc in zijn pelgrimagie volgen, ‘so soudi myns te wors hebben grotelic’ (= zoo zoudt Gij er, wegens mij, nog veel slechter van afkomen). | |
[pagina 903]
| |
Deze redeneering overtuigt Elckerlyc geenszins. Hij antwoordt: Dat mach mi wel berouwen
Als ict verantwoerden sal moeten strangelic.
Alsof hij wilde zeggen: ‘Nu, dat zijn mijn zaken - dat gaat jou niet aan!’). En, een gebiedenden toon aanslaande, gaat hij voort: Op! Ga nu mede!.
De tekst heeft: ‘ga wi mede’, - natuurlijk corruptGa naar voetnoot(1). de Raaf wil lezen: ‘gadi mede?’. Graphisch staat mijn emendatie dichter bij den tekst, ‘ga wi’. Maar tGoet spot met zulke bevelen, en antwoordt: Neen, ic bin onbedwangelic
Aldus en volghe ic u niet een twint.
= ‘Neen, dwingen kunt gij me diet!’ Me dunkt, een zeer passend antwoord op een bevel. Onbedwangelic komt niet voor in Verdam's Woordenboek - wel bij Stallaert, met een voorbeeld uit Willem van der TanerijenGa naar voetnoot(2) - een Brabander uit de 2e helft der 15de eeuw - zoo dus een land- en tijdgenoot van P. Diestemius. Bovendien geeft Verdam het simplex bedwangelike, en zelfs bedwoongelic (?). Aan het bestaan van het woord valt dus niet te twijfelen. Zooals Verdam te recht opmerkt: na strangelic wordt een rijm - angelic verwacht. Als rijm is dus onbewangelic volkomen in orde. Overigens in Elckerlyc (v. 222) rijmt stranghe: bedwanghe. Het rijm strangelic: onbedwangelic hoeft ons dus niet te verwonderen. Hoe de corrupteel ontstond valt thans duidelijk in het oog: onbedwangelic (= onbedwingbaar) is een zuiver Brabandsch | |
[pagina 904]
| |
woord, dat den Elckerlyc-copiist onbekend was, en dat hij bijgevolg heeft verknoeid. De lezer heeft nu te kiezen tusschen een reeks emendaties: onbedwangelic (L. Willems), onbrangelijk (Verdam), onwankelic (Logeman en de Raaf), te crankelic (J.W. Muller). Ik laat hem de keuze over. S.P. - M leest: ‘ick ben onbrandelyck’ (= niet brandbaar). Natuurlijk corrupt: de M-copiist is een Vlaming; hij ook kent Brab. onbedwangelic niet. Verder leest M: ‘Op! gaet ghij mede?’ Hetgeen De Raaf's conjectuur gadi gelijk geeft (de copiist wijzigt overal - di vormen, in - ghi vormen). Ik blijf nochtans liever bij het bevel: ‘gaet nu’ wegens het antwoord; ‘ik ben niet te dwingen’. Maar de Raaf's lezing heeft M voor zich - en dit is veel! Terloops vestig ik er de aandacht op dat M bewijst dat er nog andere Brab. woorden zijn, die de copiist van BHL niet heeft begrepen - en deswege verknoeide. | |
Elckerlyc, vs. 411.Het Goet weigert voort Elckerlyc in zijn ‘pelgrimagie’ te volgen - en zegt: Waendi dat ic u sal volghen, Elckerlyc,
Van deser werelt? Neen ic, sekerlyc.
Elckerlyc.
Dat waende ic claerlyc
Omdat ic u oyt hadde so lief.
Drie rijmen op -lyc: De tekst is stellig corrupt. Diesthemius, alhoewel hij geen heksenmeester in het rijmen is, heeft toch zeker zulke karamel-verzen niet geschreven. En dat er hier nog een vierde rijm op -lyc uitgevallen is, lijkt heelemaal buitengesloten. De tekst laat zich echter gemakkelijk herstellen, zoo wij ‘neen ic, sekerlyc’, als een glosseem beschouwen. Dan moet claerlyc worden vervangen door sekerlycGa naar voetnoot(1). De tekst zou dan luiden als volgt: Waendi dat ic u sal volghen, Elckerlyc,
Van deser werelt?
| |
[pagina 905]
| |
Elckerlyc.
Dat waendic sekerlyc
Omdat ic u oyt hadde so lief.
Ischyrius vertaalt deze verzen niet. De Engelschman heeft echter de lezing der oude drukken onder de oogen gehad (v. 444): Wenest thou that I wyll folowe the
From this worlde? Nay verely.
Everyman.
I had wende otherwyse!
P.S. - M = BHL. Maar Elckerlyc is overgeslagen, zoodat volghen hier zonder rijm staat. | |
Elckerlyc, vs. 415.‘Meent gij’, zegt het Goet, ‘dat ik u na deze wereld zal volgen?’ - ‘Ik meende het’, antwoordt Elckerlyc, ‘omdat ik u toch zoo lief had. Waarop tGoet hem toesnauwt: Daerom tgoet kenne ic der sielen dief.
Logeman (Priorileit) bl. 98) vraagt of men niet moet lezen: ‘ben ic der sielen dief’. Deze wijziging acht ik hier overbodig: kennen in den zin van bekennen, is gewoon Middelnederlandsch. Maar de vergelijking met den Engelschen tekst leert dat er iets anders te wijzigen valt (447): Therfore to thy soule good is a thefe.
Lees bijgevolg: Daerom tgoet kennic uwer sielen dief.
Hiermede komt de dialoog tot zijn recht - en bizonder de volgende verzen: Als ghi van hier zyt, dat en mach niet lieghen,
So wil ic noch een ander bedrieghen.
= ‘Ik heb uwe ziel gestolen... en als gij dood zijt, zoo wil ik daarna nog een ander bedriegen’. P.S. - M = BHL. Maar ‘Daerom ist goet...’ zooals het Engelsch. | |
[pagina 906]
| |
Elckerlyc, vs. 437.Verlaten door Geselscap, door zijne Magen en door tGoet, klaagt Elckerlyc over zijn droevig lot. Hij vertelt hoe Geselscap en Magen hem in den steek lieten, en zegt verder: Doen wert ic denken (?) op myn Goet
437. Daer ic aen leyde minen moet.
De Engelschman vertaalt (472): Than wente I to my goodes, that I loved best,
In hope to have cumforte....
Ischyrius vertaalt (742): ... fortunae opulentia,
Quam ego tantopere complexus in vita.
Beide schijnen een tekst onder de oogen te hebben, die luidde: Daer ic meest aen leyde minen moet.
‘Het Goed, daar ik mijn zin aan legde’, zooals het in onze gedrukte teksten staat, schijnt niet in orde: ik onderstel dus dat meest weggevallen is. P.S. - M ondersteunt deze emendatie niet. - Maar leest: ‘Daer ic altoos aen leyde minen moet’. Er is dus wel in BHL een woord uitgevallen: altoos wordt niet bevestigd door Engelsch, noch Latijn. Ik handhaaf mijn emendatie meest, tegenover de lezing van M. M heeft de goede lezing: ‘denkende op myn Goet’. | |
Elckerlyc, vs. 445.Door elkeen verlaten, komt Elckerlyc tot het besluit dat Duecht alleen hem kan redden: Heere God, wie sal mi nu beraden
Daer ic noch bi werde verhuecht?
Niemant bat dan myn duecht.
| |
[pagina 907]
| |
Wegens het metrum, lees: Niemant bat dan mine duecht.
De klemtoon valt hier, me dunkt, op mine. P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 466.Dueght zegt dat zij voor Elckerlyc niets kan doen: zij is te ziek:
Elckerlyc.
Ay lacen! sidi so ctank?
Dueght.
Dit hebdi mi al ghedaen
Haddi mi volcomelyc ghevoecht,
Ic sou u rekening, die nu onreyn is
Ghesuvert hebben, des u siel in weyn is.
Het Engelsch heeft hier (vs. 501): Yf ye had perfytely chered me,
Your book of accounte full redy now had be.
De Raaf verbetert hier genoecht (naar chered). Logeman (Prioriteit, 104) antwoordt dat dit niet noodig is: de Dietsche lezing is in orde. Maar gevoecht staat zonder rijm. En de Raaf stelt voor te lezen: Haddi mi volcomelyc genoecht, u rekeninghe, die nu onreyn is
Sou ic ghesuvert hebben: des u siel in weyn is.
Dit zijn geen verzen meer! Uit het Latijn blijkt, naar me dunkt, met zekerheid dat er een vers weggevallen is (v. 788): Si enim recta monenti obsecundasses,
Calculus tuus meliori nunc staret loco.
| |
[pagina 908]
| |
Het ontbrekende vers kan hiernaar hersteld worden: Haddi mi volcomelyc ghenoeght
Ende u naer minen raet ghevoeght,
Ic sou u rekening. die nu onreyn is,
Ghesuvert hebben....
P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 480.Elckerlyc smeekt Dueght om hem bij te staan: Helpt mi myn rekeninghe sluyten
Hier voer den hoochsten Heere.
In al onze teksten 2 verzen: maar het schema der rijmen toont aan dat de twee verzen één enkel vers uitmaken. Wanneer men dit doet, verkrijgt men alweer een van die verzen, die de letterzetter moeilijk op een streep kan zetten. Neem slechts de Raafs' uitgave ter hand om u ervan te overtuigen. De plaats is zeker corrupt. Doch ditmaal kan men gemakkelijk het overtollige uit het vers verwijderen. In den Spieghel wordt overal gesproken over een ver pelgrimagie ‘voor den hoochsten Heere’. Maar nergens staat dat de Rekeningh hier (op het tooneel) moet gebeuren. Zie vs. 54, 80, 90, 205, 221, enz. Een voorbeeld: 301 Dat ic ontboden bin.....
Een verre pelgrimagie te gaen,
Daer moet ic rekeninghe doen.
In vers 480 is hier zeker een glosseem. Maar zoo men dan leest: Helpt mi mijn rekeningh sluiten voor den hoochsten heere.
is het metrum nog niet in orde: Er hapert iets aan. Gelieve nu verder op te merken dat dit de eenige plaats in Elckerlyc is, waar er sprake is van ‘rekening sluyten’. Overal elders ‘rekeningh doen’ (vs. 54, 90, 97, 101, 118, 373, 459, 497, 771). | |
[pagina 909]
| |
Lees dus: Helpt mi myn rekening doen voor den hoochsten heere.
En het vers is heelemaal in orde. Er komen meermalen verzen met 5 heffingen in Elckerlyc voor. P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 485.Duecht, om Elckerlyc te redden, stelt hem onder de leiding van hare zuster Kennisse: Toch (B) heb ic een suster, die sal gaen mede,
Kennisse heetsi, die u leyden sal
Ende wysen hoemen u beraden sal
Te trecken ter rekeninghe die fel es.
Rijm zeker corrupt: want het is tegen den regel in de 15de eeuw in voege. De regel luidt: wanneer het hulpwerkwoord herhaald wordt, valt het rijm op het voorgaande woord: - eiden sal rijmt dus niet met - aden sal. Zoo in den Elckerlyc: 260 noot is: groot is - 516 groot is: bloot is - 304 swaer is: openbaer is - 404 swaer is: waer is - 389 leet sijn: ongereet syn - 467 onreyn is: in weyn is - 488 fel is: wel is - 520 ongesont is: kont is. Dit soort rijm niet te verwarren met het eigenlijke dubbel rijm, waar twee rijmen op het einde van het vers voorkomen, zonder herhaling van het hulpwerkwoord. Talrijke voorbeelden in de eerste Bliscap van Maria (1894 verhuecht is: deught is - 1964 recht hebben: gedacht hebben - 2901 gepaeyt syn: verfrayt syn - 2134 daer es: openbaer es - 2037 toren es: geboren es, enz. enz.). Ook in het Spel van der Nuwer Vaert (87 claer es: waer es - 161 ghesciet es: bediet es - 169 blymoets syn: bervoets syn, enz. enz.) Alsook in de kluchten tafelspeelken van 2 personages gecleed op syn boersch - van 2 personages op drie koningenavond, enz. In onze zoogenaamde Abele Spelen en daarop volgende kluchten (± 1400) is dit rijm nog onbekend, alsook in onze dichtkunst der 12de en 13de eeuw. | |
[pagina 910]
| |
De verbetering ligt echter voor de hand. Lees: Kennisse heetsi, die u leyden sal
Ende wysen hoe men u bereyden sal.
P.S. - Ditmaal bevestigt M mijn emendatie en leest: ‘bereyden sal’. | |
Elckerlyc, vs. 498.Elckerlyc bedankt Duecht voor den goeden raad, dien hij van haar krijgt.
Elckerlyc.
Danck hebt, wtvercoren duecht;
Ick ben ghetroost boven maten
Op u suete woorden.
De Engelschman vertaalt (v. 533): I am well contente certaynly
With your wordes swete.
En Ischyrius (v. 827): Supra quam dici potestGa naar voetnoot(1), gaudio recreatus sum.
Well contente en gaudio recreatus sum zijn niet de vertaling van ghetroost - waarschijnlijk echter van verfroyt (vervroyt). Verfroyen, synoniem van vervrouden (ook geschreven verfrayen) beteekent opvrolijken. Zoo verfroyt hier werd gelezen vertroost, dan is de tegenhanger daarvan te vinden Lodewyk van Velthem, IV, 665, waar men leest: ‘hieraf was het volc verfroest’ - in plaats van vertroost. P.S. - M leest met BHL. | |
Elckerlyc, vs. 502.Kennisse verwijst Elckerlyc naar Biechte.
Elckerlyc.
Uut reyner bestier
So gaen wi tot deer: ic bids u beyden,
Waer woent biechte?
| |
[pagina 911]
| |
De Raaf's emendatie zal wel juist zijn: ‘gaen wi tot haer’. Maar zooals Logeman opmerkt (Prioriteit, bl. 109), de Engelschman vertaalt (537): For joye 1 wepe: I wolde we were there.
Hij heeft dus de corrupte lezing van BHL onder de oogen. Ischyrius (835) geeft hier geen licht: ‘Pariter gradiamur obsecro’. P.S. - M = BHL. - Maar M leest: ‘Wt reynder bestiere’. Reyner schijnt dus wel comparatief te zijn. De Raaf wilde hier emendeeren en verbeterde: ‘Uit reynen bestier’. - Hetgeen thans onnoodig blijkt. De tekst beteekent waarschijnlijk: ‘om de zaak beter in het reine te sturen’. Maar hoe de Engelschman er toekomt om te vertalen: ‘For joye I wepe’ - En Ischyrius (835): ‘Ex animo perplacet’, is voor mij een raadsel. Zou onze Dietsche tekst soms hier alweer corrupt zijn? | |
Elckerlyc, vs. 509.Kennisse verzoekt Elckerlyc voor Biechte te knielen. Hetgeen hij dan ook doet - en hij wendt zich tot Biechte: O gloriose bloome, diet al verclaert
Ende donkere smetten doet vergaen,
Ick knyele voer u: wilt mi dwaen
Van mynen sonden...
De Engelsche vertaling (vs. 545) luidt: ‘o gloryous fountayne’. En hierop beroept zich de Raaf om de emendatie voor te stellen: ‘O gloriose borne’. Logeman merkt te recht op dat Ischyrius hier vertaalt (846 en 848): ‘O lilium... O floscule’; hij heeft dus klaarblijkelijk gloriose bloome onder de oogenGa naar voetnoot(1). Logeman meent niet dat de lezing van onze teksten een ‘verknoeide’ lezing is (zooals de Raaf beweert) en hij voegt erbij: ‘hij (de Raaf) had ons toch wel eens mogen vertellen waarom dit niet goed is’. Ik schaar mij aan de zijde van de Raaf. Waarom het niet goed is? Omdat men met een bron of bronwater kan dwaen | |
[pagina 912]
| |
(wasschen), claren en donkere smetten doen vergaen. Met een bloem zal zoo iets wel moeilijker te verrichten zijnGa naar voetnoot(1). De Engelschman heeft, naar mijn oordeel, de goede variant borne onder de oogen gehad. Dat middeleeuwsche copiisten den ouden vorm borne - in het Brab. dikwijls borre - verknoeien (in de middeleeuwen was op sommige plaatsen de vorm bron reeds algemeen gebruikt) gebeurt meer - cf. Reinaert I, vs. 2549 (Bedb. Dyks, Hs). ‘Dat toter bome (Comb. hs. borne) ne comet daer’. en vs. 2541 (Bedb. Dyk. hs.): ‘een tromp boem (Comb. hs. born) hiet criecpit’. P.S. - M gaat akkoord met onze drukken en leest blomme. | |
Elckerlyc, vs. 535.Biechte laat Elckerlyc weten wat hij nu te doen heeft om te worden gered. Dan wendt zij zich tot Kennisse (vs. 533):
Kennisse, hout hem in desen ganghe
So sal syn duecht gesondGa naar voetnoot(2) werden spoedich
Ende emmer hoopt aen Gode oetmoedich
Want u tyt varinck eynden sal.
De twee laatste verzen zijn klaarblijkelijk tot Elckerlyc gericht - en niet tot Kennisse: de volgende verzen insgelijks. Doch dit staat niet in den tekst, en ik verdenk ende een slechte lezing te zijn. Ik stel voor te lezen:
Elckerlyc, emmer hoopt aen gode oetmoedich.
Immers Ischyrius vertaalt hier (vs. 872): Sed tu, o Cognitio, ne abesto viro...
Illius hoc modo revirescet virtus robusta repente.
Homule cave diffidas unquam....
Quoniam breviori migrabis spatio.
De Engelschman heeft de slechte lezing ende onder de oogen | |
[pagina 913]
| |
gehad en bij hem vinden wij dezelfde verwarring tusschen Kennisse en Elckerlyc (vs. 566); het is hier zelfs nog erger:
Knowledge, kepe hym in this vyage
And by that time good dedes wyll be with theGa naar voetnoot(1).
But in any wyse, be sure of mercy
For your tyme draweth fast....
Zuiver onzin, die niet te emendeeren is. Terwijl in den Dietschen tekst de emendatie voor de hand ligt. P.S. - M heeft dezelfde lezing als BHL. | |
Elckerlyc, vs. 549-577.Verzen 549-577 maken drie coupletten uit van een refrein, met den stok: ‘Want ic begheer aen u ghenade’. De regel van het referein is dat alle strophen hetzelfde rijmschema vertoonen. De twee laatste strophen hebben hetzelfde schema (aabaabaabb). De eerste kreeg er een ander: en het is beslist onmogelijk overeenkomst te bereiken, omdat er twee c-rijmen in het primo staan. Endepols teekent in zijn 3de uitgave aan dat soortgelijke afwijkingen te beschouwen zijn ‘als uitingen van sterke lyrische bewogenheid bij dergelijke plaatsen’. Maar er is meer! De twee laatste strophen hebben 10 verzen - de eerste slechts 9 - en dit komt me verdacht voor. Ik ben overtuigd dat er in de eerste strophe een versregel, rijmende op - esen, weggevallen is. En dan is het schema van die strophe (buiten de 3 eerste verzen met c-rijmen), hetzelfde als bij beide andere: In een suver maecht geresen,
Omdat ghi Elckerlyc wout ghenesen,
Die Adam onterfde bi Yeven rade,
O heylighe triniteyt uutghelesen,
....... [esen] ..Ga naar voetnoot(2)
Wilt mi vergheven mine mesdade
Want ic begheer aen u ghenade.
| |
[pagina 914]
| |
II. O godlyc tresoer! O couinclyc scat
Ischyrius vertaalt het refrein v. 951-970. Dezelfde gedachten komen er in voor, maar (zooals altijd) vertaalt hij niet letterlijk. Doch opmerkelijk is dat op de plaats, waar het overgeslagen - esen - rijm (naar mijn oordeel) zou moeten staan, twee verzen voorkomen, die wij in den Dietschen tekst missen (een uitbreiding, misschien, van het overgeslagen vers). Na ‘vulneribus primis contractis parentibus’ (toespeling op Adam en Eva) heeft hij: 959. Quid tantis referam dignum benefactis
Misellus ego et exiguus homuncio.Ga naar voetnoot(1)
Het Engelsch geeft geen licht. ‘Godlic tresoor’ vertaalt hij (589) door: ‘ghostly treasure’. Maar, zooals Logeman (Prioriteit bl. 119) terecht opmerkt, heeft ghostly in het oud Eng. dikwijls de beteekenis van spiritual. De Engelschman schijnt dus de variant ‘gheestelic tresoor’ onder de oogen te hebben gehad - misschien de goede lezing. Het rijmschema van de volgende strophe eischt dat men ‘coninclyc scat’, in ‘c. saet’ verandere (emendatie van Kalff, overgenomen door de Raaf). Logeman meent dat Ischyrius de verkeerde lezing scat onder de oogen had: want hij vertaalt (962): ‘O augustissima gratiarum plenitudo’. Misschien heeft hij gelijk, alhoewel plenitudo een zonderlinge vertaling van scat is. Maar het kan ook dat Ischyrius saet genomen heeft voor den geapocopeerden vorm van sade (verzadiging). En plenitudo beantwoordt heel goed aan sade. Ik onderstel dat saet = plenitudo een slechte vertaling van Ischyrius is. Maar hoe moeten we hier saet vertalen? (= kroost? - toespeling op Christus, Gods zoon). De plaats is me niet heel duidelijk. P.S. - M leest zooals BHL. | |
[pagina 915]
| |
Elckerlyc, vs. 578.Elckerlyc vraagt aan Kennisse de geesels, om zijn penitencie te beginnen. Kennisse, gheeft mi die gheselen bi vramen
Die penitencie bieten bi namen.
Ic salt beghinnen, god geefs mi gracie.
Te oordeelen naar het Engelsch en het Latijn zijn hier een paar verzen weggevallen. 605. Knowledge, gyve me the scorge of penaunce:
My flesshe therwith shal gyve a quytaunce.
I wyll now begynne, yf god gyve me grace.
Elckerlyc zegt hier wat hij van plan is te doen met de geesels: zijn vleesch kastijden! Bij Ischyrius (vs. 971) zelfde geval: Cognitio, has mihi porrige purgatrices virgulas
Ut hanc pulpam castigem acriter.
Zoo iets kan toch moeilijk toeval zijn. P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 582.Kennisse gehoorzaamt en geeft de geesels:
Kennisse.
Elckerlyc, god gheve u spacie.
So gheviex u in den naem ons heeren
Daer ghi ter rekeninghe moet keeren.
De Dietsche tekst, op zichzelven heel verstaanbaar, is hier verdacht, daar het Engelsch en het Latijn beide iets anders zeggen: Everyman (v. 609): Thus I bequethe you in the handes of our savyoure.
Ischyrius (v. 980): Totum te supernae dedas protectioni.
‘Te dedas supernoe protectioni’ schijnt wel overeen te komen met ‘bequethe you in the handes of our saviour’. | |
[pagina 916]
| |
Hoe de Dietsche tekst hierna dfent geëmendeerd, weet ik niet: maar hij kan toch niet oorspronkelijk zijn, gezien de twee vertalers afwijken en op een kleinigheid na, hetzelfde zeggen. P.S. - M leest als BHL - maar luidt: ‘Soo geef icse (= de geesels) u den naem des Heeren’. Deze lezing is grammaticaal correcter: want ghevicx beteekent ‘gheve ic des’. | |
Elckerlyc, vs. 587.Elckerlyc begint zijn kastijding. In den naam der drievuldichede: Beghin ic myn penitencie te doen.
Neemt, lichaem, voer (1. doer)Ga naar voetnoot(1) dat ghi waert scoon
My te bringhen in den wech der plaghen:
Daer om moetti nu syn gheslaghen.
Dit geeft geen zin, en doen: scoon rijmt niet. De Raaf emendeert, ‘vor dat ghi waert so koen my te bringhen....’. Zoo is het minste verstaanbaar. Maar hier zijn in onzen Dietschen tekst zeer zeker alweer verzen overgesprongen: hetgeen de tekstverknoeiing uitlegt. De Engelschman vertaalt (vs. 613): Take this, body, for the synne of the flesshe
Also thou delytest to go gaye and fresshe.
And in the waye of damnation you dyd me brynge.
En Ischyrius heeft scoon van onzen tekst onder de oogen gehad (= gaye aud fresh) (vs. 988): Accipe, perniciosa caro, plagas meritissimas,
Superba pulchritudo, dignas accipe grates.
Pene in omnem recidi labem.
Ob tuam fallacem formositatem
Verbere expiaboGa naar voetnoot(2) gravissimo
Quod molliter persuasisti pessuma.
| |
[pagina 917]
| |
De twee teksten zeggen niet hetzelfde - maar zij verwijzen naar een uitgebreider tekst. P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 598.Na dat Elckerlyc zijn lichaam met de geeselroede duchtig afgeranseld heeft, wordt zijn Duecht, die ziek te bed lag, weer gezond en zegt: God danc! ic beghin nu wel te gaen
Want Elckerlyc heeft mi ghenesen:
Dies wil ic eewich bi hem wesen.
598. Oeck sal ic syn weldaet clareren:
Dies wil ic bi hem gaen te tide.
Het rijm op clareren ontbreekt: er is dus zeker een vers weggevallen. De Raaf drukt 598 en het volgende vers op één lijn - maar zóó is het vers niet te scandeeren. Ik zou liever het ontbrekende vers met puntjes (......) aangeven. En dan, is clareren hier wel juist? Het Engelsch heeft declare - Verdam (Woordb.) vertaalt ‘klaar of duidelijk maken, verklaren’. Endepols: ‘zijn goede dade bekend maken’. Deze laatste verklaring staat veel dichter bij de vertaling van Ischyrius (1005): ‘felicitatem suam nunciabo illi’ (zoodus = aankondigen). Duecht, genezen zijnde, wil het goede nieuws aan Elckerlyc aankondigen, daarom (= dies) zal zij nu ‘bi hem te tide’ gaan. Ik stel voor te lezen: Oeck sal ic hem syn weldaet clareren.
Immers het Engelsch heeft (622): him to declare’. En Ischyrius: nunciabo illi. Zonder dit hem kan de tekst tot misverstand aanleiding geven. Zoo vertaalt Logeman (Prioriteit, bl. 128): ‘Nu zal ik duidelijk aantoonen, den volke verkondigen dat Elckerlyc...’. Met dit den volke ga ik niet akkoord: maar... dat komt ervan als men hem uit den tekst laat wegvallen. P.S. - M bevestigt mijn emendatie hem niet. Maar leest: ‘syn weldaet declareren’. Denkelijk de goede lezing - want het Engelsch heeft declare, en declareren staat dichter bij nunciare van Ischyrius. | |
[pagina 918]
| |
Elckerlyc, vs. 603.Kennisse kondigt Elckerlyc aan, dat zijn Duecht nu is opgestaan, en zich bij hem komt voegen:
Kennisse.
Het is u duecht,
Gans ende ghesont op die beene.
Elckerlyc.
603. Van blyscappenGa naar voetnoot(1) ic weene:
Nu wil ic meer slaen dan te voren.
Het gecursiveerde vers (met slechts twee heffingen) lijkt mij bizonder kort. Er moet hier, naar mijn oordeel, iets uitgevallen zijn. Ik stel voor te lezen: Van grooter blyscappen ic weene.
Immers Ischyrius vertaalt (vs. 1018): ‘Ingens gaudium in lachrymas prorumpit’. Het Engelsch geeft geen licht. P.S. - M bevestigt deze conjectuur niet, en leest: ‘Och, van blijschappen ic weene’. | |
Elckerlyc, vs. 605 en 607.Duecht moedigt Elckerlyc aan en zegt: Elckerlyk, pelgrim wtvercoren (HL),
Ghebenedyt sidi, sone der victorien
607. Want u is nakende dlicht der glorien.
De Engelschman vertaalt (vs. 629). Everyman pylgrym, my specyall frende.
Ischyrius heeft hier (v. 1022): Homule, peregrinantium amantissime.
| |
[pagina 919]
| |
Ik meen dat amantisrime dichter staat bij my specyall frende, dan bij de uitdrukking wtverkoren pelgrim. B leest hier vercoren in plaats van uutvercoren. Uit de vergelijking met het Engelsch en met het Latijn, wil het mij voorkomen dat de oorspronkelijke tekst luidde: Elckerlyc pelgrim, vrient vercoren.
waaruit wtvercoren van HL ontsproten is. Cf. v. 298: ‘Mijn vrienden vercoren’. Op zichzelf genomen valt er geene aanmerking te maken op vers 607. Maar Everyman luidt hier (vs. 631): For the is prepared the eternall glory.
En Ischyrius heeft hier (vs. 1025): Pro foribus residet tibi perennis gloriae
Immortale decus...
Beide schijnen dus onder de oogen te hebben een vers dat luidde: U is nakende dlicht der euwiger glorien.
Want, dat hier het metrum bederft, schijnt er niet gestaan te hebben: het kan overigens best worden gemist. P.S. - M leest met B vercoren, maar heeft hier het woord vrient niet, evenmin als B. Voor vs. 607 is de lezing dezelfde als die der oude drukken. | |
Elckerlyc, vs. 611.Elckerlyc is doorgelukkig Duecht nu aan zijne zijde te zien staan: Welcoem, duecht, myn oghen douwen
In rechter oetmoedigher blyscap soet.
Waarschijnlijk te lezen: Welcoem, mijn duecht, myn oghen nu douwer.
Immers de Engelschman vertaalt (v. 634): Welcume, my good dedes, now I here thy voice
I wepe for very swetenesGa naar voetnoot(1) of loveGa naar voetnoot(2).
| |
[pagina 920]
| |
En Ischyrius (v. 1034): Salve, mea spes unica,
Nullius unquam tam dulci amore hominis
Delectatus sumGa naar voetnoot(1) quam nunc tuo, mea virtus.
Beide teksten lezen dus ‘mea virtus’ en ‘my good dedes.’ Beide ook now en nunc. P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 614.Kennisse zegt aan Elckerlyc dat de kastijding lang genoeg heeft geduurd. En slaet niet meer! Hebt goeden moet:
God siet u leven in den throone.
De Engelschman (vs. 637): ‘God seeth thy lyvynge in his trone above’. Denkelijk is de goede lezing: God siet u leven in sinen throneGa naar voetnoot(2).
Ischyrius geeft geen licht (vs. 1039): hij spreekt van den troon niet. P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 625.Kennisse heeft aan Elckerlyc het kleed van berouwenisse gegeven: Dit zal God aangenaam zijn.
Elckerlyc.
Soe wel ic berouwenisse ontfaen
Om dat God dit cleet heeft so weert.
Nu willen wi gaen onverveert.
Duecht, hebdi ons rekeninghe claer?
| |
[pagina 921]
| |
Dueght.
Ja ick, Elckerlyc.
Elckerlyc.
So en heb ic ghenen vaer.
Tekst verdacht: Zoo Elckerlyc ‘gaet onverveert’, heeft hij natuurlijk ghenen vaer. - Het is tweemaal hetzelfde. De Engelschman schijnt een andere lezing onder de oogen te hebben gehad (vs. 651): Aud let us go now without taryenge.
Without taryenge beteekent ‘zonder wachten, zonder dralen’. In het Engelsch zegt Elckerlyc: ‘Nu ben ik gereed dadelijk op te trekken’. Hetgeen veel beter past bij de vraag tot Duecht: ‘Deugd, is onze rekening nu wel in orde?’Ga naar voetnoot(1) De Dietsche tekst van den Engelschman luidde waarschijnlijk: Nu willen wi gaen ongespaert.
Ongespaert beteekent in het Mnl. = zonder dralen, zonder wachten. Ischyrius had zeker de lezing van BHL onder de oogen, want hij vertaalt onverveert (v. 1054):
Nec jam iter agemus pavidi auspicandum.
Bij het tweede zonder vaer, (om niet tweemaal hetzelfde te zeggen) trekt hij zich uit den slag met te vertalen: ‘Nu ben ik quietus et placidus (vs. 1060): Jam animi quietus sum et placidus.
P.S. - M leest zooals BHL. | |
Elckerlyc, vs. 647.Elckerlyc is gelukkig dat hij nu Vroetscap, Scoonheyt, Vijf Sinnen, Cracht, Duecht en Kennisse rondom zich ziet geschaard:
Elckerlyc.
O almoghende god genade!
U love ic dat ic dus heb ghebracht
Vroetscap, scoonhevt... enz.
| |
[pagina 922]
| |
Zooals het in de drukken staat, moeten wij wel een komma tusschen de twee gecursiveerde woorden plaatsen, en dit doet dan ook Endepols. Maar de tekst is voor mij stellig corrupt. Lees O almoghende gods genade!
En cf. 134: ‘Almoghende gods gewelt’, en vs. 243: ‘Help, heylighe gods cracht!’ Vers 648 is niet al te duidelijk: ‘ic heb gebracht....’ Endepols vertaalt: ‘gebracht = medegebracht’. Maar Elckelyc heeft toch niemand medegebracht. Het tweede ic lijkt wel een dittographie. Ischyrius schijnt een andere lezing onder de oogen te hebben gehad: hij vertaalt (vs. 1310): Gratias illi habeo, quae hoc suo mihi suasit consilio.
Ik zou dus voorstellen te lezen: O almoghende gods genade!
U love ic dat ghi dus hebt gebracht...
Versta: ‘tot mij hebt gebracht.....’ Zoo dit de goede lezing is, dan heeft de Engelsman alweer een corrupten tekst onder de oogen: Hij vertaalt (vs. 678): Almyghty god, loved may thou be
I gyve the laude that I have hether brought
Strength, Dyscression, Beaute.....
P.S. - M leest als BHL. | |
Elckerlyc, vs. 659.Vroetscap en Kennisse geven Elckerlyc raad hoe hij zich op den dood moet voorbereiden.
Vroetscap.
Elckerlyc, wes ic u doe ghewach,
Gaet voersienich ende al met staden.
Eenige verzen verder, neemt Kennisse het woord: 675. Elckerlyc, hoort wat ic u (B) ghewaghe,
Gaet totten den priesterliken staet.
Heel de bouw van Elckerlyc is symmetrisch: maar P. | |
[pagina 923]
| |
Diestemius gebruikt het symmetrische procédé ook in zijn taal. Overeenkomst bereikt men tusschen beide plaatsen wanneer men leest: Elckerlyc, hoort wesGa naar voetnoot(1) ic u doe gewach:
Gaet voersienich ende al met stade.
Latijn en Engelsch geven hier geen licht: zij wijzigen den tekst. P.S. - M leest niet BHL.: ‘Wat ick ic doe gewach’ - zonder hoort. | |
Elckerlyc, vs. 681.Kennisse geeft aan Elckerlyc den raad het Heilig Sacrament te nuttigen en het oliesel. Vijf Sinnen dringt ook al aan.
Vyf Sinnen.
Ja, Elckerlyc, gaet u bereyden.
De Engelschman vertaalt (vers 712): Ye, everyman, hye you that you redy were.
En Ischyrius (vs. 1142): Agedum cum primis istud exequere.
Hye you (= haast u) en cum primis doen me vermoeden dat de lezing die beide vertalers onder de oogen hadden, luidde: Ja, Elckerlyc, gaet u rasch bereyden.
En dit verbetert het metrum. P.S. - M leest met BHL. | |
Elckerlyc, vs. 689.Vijf Sinnen vestigt de aandacht van Elckerlyc op de zeven sacramenten en hun groot belang. Van de sacramenten wordt gezeid: Die ons God teender medecyne
Gaf uter herten syne,
Hier in desen aertschen leven.
| |
[pagina 924]
| |
Engelschman vertaalt (v. 719): Whiche God for our soules medycyne
Gave us out of his harte with great pyne.
En Ischyrius (vs. 1180): ... redemptor orbis maximus
Nobis de effoso pectore donavit.
‘Effoso pectore’ is wel de vrije vertaling van ‘with great pyne’, dat in onzen Dietschen ontbreekt. En daar pine in onze taal even goed rijmt met medecijne als in het Engelsch, zal de oorspronkelijke lezing, die Ischyrius en de Engelschman onder de oogen hadden, wel geluid hebben: Gaf ut synre herten met pine.
Hier in desen aertschen leven.
Cf. v. 724: ‘Die seven sacramenten met seere’ (De Engelschman vertaalt hier (vs. 753): ‘with great tourments’.) Hier alweer het gewone symmetrische procédé van P. Diestemius. P.S. - M leest: Die ons godt tot eender medecyne
Gaf ut synder herten ten fyne.
‘Ten fyne’ is stellig een corrupte lezing. M en B gaan denkelijk op een copie terug waar met pine niet duidelijk te lezen was. M heeft er ten fine van gemaakt; B heeft het weggelaten. | |
Elckerlyc, vs. 716.Terwijl Elckerlyc buiten het tooneel het Heilig Sacrament en het Oliesel ontvangt, maakt Vijf Sinnen den lof van den priesterlijken staat. Wie van sonden troost begaert,
Die en connen vinden toeverlaet
Dan aenden priesterlyken staet.
Deze incorrectie zal wel aan de copiisten te wijten zijn, en niet aan Petrus Diestemius. Lees natuurlijk: ‘Wie begaert... Die en can....’ P.S. - M leest zooals BHL. | |
[pagina 925]
| |
Elckerlyc, vs. 721.Met den lof der priesters, door Vijf Sinnen verkondigd, gaat Kennisse akkoord, op voorwaarde dat zij een onberispelijk leven leiden:
Kennisse.
Dats waer, diet wel hout onbesmet.
Ik zie niet op wat dit t slaatGa naar voetnoot(1): in de vorige regels is niets dat t verrechtvaardigt. Ik vermoed dat gelezen moet worden: Dats waer, die hem wel hout onbesmet.
hem houden = zich houden (= Het is waar voor de priesters die zich houden onbesmet). Noch het Engelsch, noch het Latijn geven hier licht: ‘If pryestes be good, it is so surely’ (750), en ‘Si religiose vitam agerent et emendatius’ (1177). Omschrijvingen van den tekst, maar geen letterlijke vertalingen. P.S. - M leest met BHL, maar wijzigt het rijm, daar v. 719 hier overgesprongen werd. | |
Elckerlyc, vs. 741.Na troost ontvangen te hebben van Biechte en van ‘den priesterliken staet’, komt Elckerlyc weer op het tooneel:
Deucht.
Elckerlyc coemt; hij heeft voldaen,
Dus laet ons syn op ons (1. onze) hoede.
Het Engelsch geeft deze woorden niet aan Duecht (= good dedes), maar aan five Wyttes (= Vyf Sinnen) - (vs. 769): Peas! for yender I se everyman cume
Which hath made true satysfaccyon.
Logeman (Uitg. bl. 94) noteert hier: ‘vs. 741 - the Latin gives these words to Cognitio’. Dan zouden waarlijk de drie teksten verschillen. Maar er is bij Logeman geen verwijzing naar een versnummer. Zoo dat zijn nota niet duidelijk is. | |
[pagina 926]
| |
Ischyrius (vs. 1300) komt hier overeen met onzen Dietschen tekst:
Virtus.
Adveniat Homulus. Rem peregit suam.
Dus niet Cognitio (= Kennisse), zooals Logeman zegt. P.S. - Wegens het metrum had ik hier ‘onze hoede’ voorgesteld. M bevestigt deze conjectuur niet - doch leest: ‘Dus laet ons wezen op ons hoede.’ Hiermede is het metrum ook in orde. | |
Elckerlyc, vs. 743.Elckerlyc is doorgelukkig dat hij het Oliesel heeft ontvangen: Heer God, mi is so wel te moede
Dat ic van vruechden ween als een kint
Ic hebbe ontfaen myn sacrament.
Het Engelsch heeft hier (772):
Now Ihesu Cryst be your alder spede,
I have receyved the sacramente for my redempcyon.
En het Latijn (1305): Aeterne pater, quam nunc sum quietus animi
Zij schijnen te vertalen: Heere God, mi is nu so wel te moede.
P.S. - M = BHL. | |
Elckerlyc, vs. 748.De zes allegorische Deugden hebben Elckerlyc beloofd naar hem te wachten, terwijl hij het Heilige Sacrament en het Oliesel ontvangt. Elckerlyc is verheugd ze ter plaatse terug te vinden: Ic dank Gode dat ic u allen vant.
Vant alleen is niet erg duidelijk. Denkelijk moet hier gelezen worden: Ic danck Gode dat ic u allen terugvant.
| |
[pagina 927]
| |
De Engelschman vertaalt (vs. 757): I thanke God that ye have taryed so long.
En Ischyrius (vs. 1311): Simulque, charissime amiculae, maxime laetor
Quod omnes vos praesentes adesse video, fidei observantissimas.
P.S. - M leest zooals BHL. | |
Elckerlyc, vs. 751.Elckerlyc verzoekt Duecht, Vroetscap, Kennisse enz. met hem den dood in te gaan: Ick gae vore daer ic wil wesen.
751. Ons heere god wil mi geleyden.
Naar mijn oordeel staan wij hier voor een dittographie. Dat Elckerlyc absoluut wil sterven, komt me verdacht voor: Zóó plezierig vindt hij het toch zeker niet. Ik stel voor te lezen: Ick gae vore daer ic moet wesen.
Dit in overeenstemming met hetgeen Elckerlyc verder zegt: Lieve vrienden, wi en willen niet keeren nu.
Sal ic myn pilgrimagie betalen
So moet ic hier binnen dalen.
Cf. vs. 834: ‘Mi dunct, wacharmen, wi moeten voort’. Kennisse zegt overigens hetzelfde ook (vs. 757): Och, dits een pelgrimagie seer stranghe
Die Elckerlyc sal moeten gaen.
Ischyrius heeft de lezing moet onder de oogen gehad - want hij vertaalt (vs. 1314): Et sequaci properate pede: primus ibo
Quo me ducit suprema necessitas.
Er is dus bij hem geen sprake van te willen sterven, maar wel van ‘moeten sterven’. De Engelschman vertaalt wil; hij heeft dus de corrupte lezing onder de oogen (vs. 780): I go before there I wolde be: god be our guyde.
P.S. - M bevestigt de conjectuur niet en leest: Ick gae vore, daer wil ic wesen. | |
[pagina 928]
| |
Elckerlyc, vs. 756.Elckerlyc is nu gereed om te sterven: Cracht, Vroetschap, Kennisse belooven hem bij te staan.
Vroetschap.
Wi blivens u bi onghespaert
756. Also wi gheloeft hebben oec langhe.
Oec langhe beteekent sedert langGa naar voetnoot(1). Doch gelieve op te merken dat dit een zinspeling is op vs. 645 en volgende, waar allegorische personen hunne belofte doen, waarbij Vroetschap zich ook aansluit: ‘Dat willen wi certeyn!’ Daar dit echter juist een oogenblik te voren op het tooneel is gebeurd, lijdt het voor mij geen twijfel dat vs. 756 corrupt is - en dat er moet gelezen worden: Also wi gheloeft hebben onlanghe.
= ‘Zooals wij daar zoo even beloofd hebben’. P.S. - M leest hier overlanghe, hetgeen een synoniem is van oec langhe. Ik handhaaf mijn conjectuur: M en B gaan waarschijnlijk op een copie terug waar onlanghe stond en de verkorting niet heel duidelijk geschreven was. | |
Elckerlyc, vs. 759.Cracht, evenals Vroetscap, belooft Elckerlyc niet in de steek te laten:
Cracht.
Elckerlyc, siet hoe wi u bistaen
Sterck, vroem: en hebt gheen vaer.
Noch in het Latijn, noch in het Engelsch is hier sprake van wi: in beide vertalingen spreekt Cracht in haar eigen naam:
StrengthGa naar voetnoot(2).
785. Everyman, I wyll be as sure by the
As ever I dyd by Judas Machabe.
| |
[pagina 929]
| |
En Ischyrius (vs. 1337): Ne manum vortero, ne pedem movero.
Beide geven een tekst terug, die ongeveer luidde: Elckerlyc, siet hoe ic blyf bi u staen
Sterck, vroem.....
Sterck slaat natuurlijk op Cracht, en niet op Vroetschap, Scoonheyt en Vijf Sinnen. P.S. - M = BHL. Maar leest: ‘sterck ende vroom’ - hetgeen voor het metrum beter is. | |
Elckerlyc, vs. 769.Elckerlyc noodigt Schoonheyt, Cracht, Vroetschap en Vyf-Sinnen uit, om met hem in den put te dalen:
Elckerlyc.
Ja, van deser waerden
Soe moeten wi werden, clein ende groot.
Schoonheyt.
769. Wat, hierin versmoren?
Elckerlyc.
Ja, hierin versmoren ende bliven doot.
Ter werelt, mer levende wesen altyt
Voer den oversten heere.
Het gecursiveerde vers is buitengewoon lang, en laat zich moeilijk scandeeren. Ik onderstel dat het tweede hierin een dittographie is. En dat Elckerlyc het laatste woord alleen herhaalt, hetgeen heelemaal voldoende is en ook beter luidt: (Wat! hierin versmoren?)
Ja, versmoren ende bliven doot.
Wanneer verzen door den dialoog verbroken word en, hebben zij in het stuk heel dikwijls vijf heffingen. | |
[pagina 930]
| |
P.S. - M maakt het hier nog bonter dan de oude drukken, en leest:
Schoonheyt.
Hoe? ende hier oock inne versmooren?
Elckerlyc.
Ja, hierin versmooren ende blijven doot.
Zoo is het vers op den duur heelemaal proza geworden. | |
Elckerlyc, vs. 784.Cracht wil nu Elckerlyc in den steek laten, maar hij protesteert:
Elckerlyc.
Lieve cracht, ontbeyt noch!
De Engelsche vertaling en Ischyrius schijnen beide een anderen tekst onder de oogen te hebben gehad 1 Everyman (v. 811): Swete strength, tary a lytell space.
En Ischyrius (vs. 1387):
Homulus.
Obsecro, mea fortitudo, paulisper
Hic moras age mecum in solamen meum.
Dit is de vertaling van: Lieve cracht, ontbeyt iet noch!
Denkelijk de goede lezing.Ga naar voetnoot(1) P.S. - M bevestigt deze conjectuur niet, maar leest: ‘ontbeyt mi noch’. Mi zal wel een slechte lezing voor iet. | |
[pagina 931]
| |
Elckerlyc, vs. 787.Elckerlyc protesteert voort:
Elckerlyc.
787. En suldi mi dan ontgaen?
En is de inleiding van een negatie (cf. supra vs. 207) en hier hebben wij een positieve vraag. En moet bijgevolg zeker corrupt zijn. Ik onderstel dat en een slechte lezing is, en dat de oorspronkelijke tekst luidde: Ey! seldiGa naar voetnoot(1) mi dan ontgaen?
Het is waarschijnlijk op dien uitroep ey dat Cracht zinspeelt, wanneer zij antwoordt: Ja ick, tes al verloren,
Al soudi uwen navel uutcriten!
P.S. - Ditmaal bevestigt M mijn emendatie. M leest: ‘Ay, suldy my doch al ontgaen? | |
Elckerlyc, vs. 794.Het gesprek tusschen Cracht en Elckerlyc gaat voort:
Elckerlyc.
Ay, lieve Cracht, ic make u gram!
Cracht.
Tes al verloren: rust u hoeft
Ende gaet int doncker huys.
Ik make u gram kan beteekenen: ‘ik maak u toch niet kwaad’. Hetgeen dan een vraag zou zijn. In alle geval, duidelijk is het niet. Overigens zijn de rijmen hier niet in orde: Huys staat zonder rijm. Maar de vergelijking met de Engelsche en Latijnsche vertalingen bewijst dat er hier alweer verzen weggevallen zijn. De twee vertalingen komen niet letterlijk overeen - maar zij bevatten overeenkomende plaatsen: hetgeen toch zeker geen toeval kan zijn: | |
[pagina 932]
| |
De Engelschman vertaalt (v. 820):
Every man.
Strength, you to dysplease I am to blame.
Will you breke promyse, that is dette?
Strength.
In fayth I care not
Thou arte but a foole to complayne:
You spende your speche and waste your brayne.
Go, thryst the in to the grounde.
En Ischyrius (vs. 1404):
Homulus.
Ah, mea fortitudo, nolo stomachum perturbare tibi
Nec bilem ciere tibiGa naar voetnoot(1), en obtumesco.
Fortitudo.
Facias oro, tuo capiti quietem dato.
Nam verba teris simul et tempora inaniterGa naar voetnoot(2).
Laedit me hac molesta importunitas tua,
Quae te meo efficit indignum sodalitio.
Pone tuae modum petitioni, hisque abde caput umbris.
P.S. - M laat de verzen ook weg. Maar ‘Ick maecke u gram’ wordt hier aan Cracht toegewezen: hetgeen door het Engelsch en het Latijn tegengesproken wordt. | |
Elckerlyc, vs. 806.Vroetschap weigert met Elckerlyc den dood in te gaan: Waendi dat wi hier in willen wesen?
Hoet u van dien, ic wils mi wachten!
Elckerlyc.
O Vroetschap! Vroetschap!
Vroetschap.
806. Ick en wil niet mede:
Tes verloren ghevroetscapt claer!
Rijm niet in orde - wachten: mede. | |
[pagina 933]
| |
De Raaf emendeert: ‘Hoet u van dien, ic wils mi wachten mede’. Alhoewel er in den Elckerlyc rijmen voorkomen met herhaling van hetzelfde woord: (vs. 147, sinnen: sinnen - vs. 153, desen: desen - 593, gaen: gaen) - (M. de Casteleyn noemt ze rediten, en hij keurt ze ten zeerste af) lijkt me de conjectuur van de Raaf niet zeer gelukkig. Ik zou voorstellen te lezen: ick en wil op niet achten:
Tes verloren ghevroetscapt claer!
= ‘Ik geef geen acht op al dat geroep’. Voor de talrijke voorbeelden van ‘op iet(s) achten’ of niet achten’ zie Verdam's Woordenboek I, 122. P.S. - M vertoont dezelfde corrupteel als de oude drukken, maar de rediten vallen alle weg, buiten één: vs. 147 sinnen: binnen - 153 desen: wesen). Bij 593, gaen is er een vierrijm. De herhaling van mede is dus zeer onwaarschijnlijk. Ik handhaaf bijgevolg mijn conjectuur tegenover die van de Raaf. | |
Elckerlyc, vs. 817.Scoonheyt, Cracht en Vroetscap hebben zich reeds van Elckerlyc verwijderd:
Elckerlyc.
Arm mensche, waer sal ic nu op leven (1. lenen).
Vyf Sinnen.
Elckerlyc, ic wil oec henen
Ende volghen den anderen, die u ontwerven.
Elckerlyc.
Och, lieve Vyf Sinnen!
Vyf Sinnen.
Ic en wil daer niet aen winnen!
Zeer ondeugend vraagt Logeman aan de Raaf. (Prioriteit, bl. 154) hoe hij het gecursiveerde vers 817 scandeert. Hier zou de Raaf kunnen antwoorden dat Logeman zelf (in 1892) schreef bl. 95: ‘I take ende volghen... as one line notwithstanding its length’. Wel is waar, om het vers te bekorten, heeft Logeman voorgesteld den anderen uit den tekst te verwijderen (bl. 95: however | |
[pagina 934]
| |
‘den anderen’ may be a gloss which has wrongly got into the text’. - Cf. ook Prioriteit bl. 154). Doch met deze gissing kan ik geen vrede hebben: De Engelschman vertaalt (846): ‘I will folow the other...’ Ik stel voor ‘die u ontwerven’ als een glosseem te beschouwen. Ontwerven is geen Mnl. In Verdam's Woordenboek, wordt slechts deze plaats uit Elckerlyc medegedeeld. En Verdam stelt voor, hier ontweven te lezen. Doch ontweven in den zin van ‘iemand in den steek laten’ bestaat evenmin. En dan zou ontweven moeten rijmen met leven. En dan moeten wij als één vers beschouwen: ‘Elckerlyc, ic oec wil henen ende volghen den anderen, die u ontweven’. Hetgeen onmogelijk is. Tweede moeilijkheid: wat beteekent het antwoord van Vijf Sinnen: ‘ik wil daar niet aan winnen!’ De Raaf emendeert en stelt voor: ‘Ghi en wilt daer niet aen winnen’ - gezeid tot Elckerlyc. Maar Logeman (Prioriteit, 155) merkt op dat Vijf Sinnen dan zou moeten zeggen aan Elckerlyc: ‘Ghi en sult daer niet aen winnen’. (= Gij zult er niets bij winnen). Doch hoe anders die plaats verbeterd? ‘Ik zie er geen licht in’, zegt Logeman. Indien wij het glosseem ‘die u ontwerven’ uit den tekst verwijderen, dan staat anderen aan het rijm. En de verbetering ligt dan me dunkt voor de hand. Lees: veranderen in plaats van winnen. De tekst zou dan luiden als volgt:
Vyf Sinnen.
Elckerlyc, ic wil oec henen
Ende volghen den anderen
Elckerlyc.
Och, lieve Vyf Sinnen!
Vyf Sinnen.
Ic wil daer niet aen veranderen:
Dat ghi veel roept, ten mach nyet baten.
De copiist heeft veranderen in winnen gewijzigd om een rijm te hebben op Sinnen. P.S. - M slaat deze verzen over. | |
[pagina 935]
| |
Elckerlyc, vs. 826.Schoonheyt, Cracht en Vyf Sinnen hebben Elckerlyc verlaten. Maar Duecht en Kennisse blijven hem bij. Waarop Elckerlyc uitroept (826):
Hier zijn getrouwe vrienden bekent!
Op zichzelf genomen, kan men dien tekst laten staan zooals hij is. Doch gelieve op te merken dat de Engelschman vertaalt (vs. 855): GramercyGa naar voetnoot(1) good dedes, now may I true frendes se.
En Ischyrius (vs. 1475):
Nunc veros dinosco ab infidis sodales.
Beide schijnen dus wel een tekst onder de oogen te hebben waar stond:
Nu zijn getrouwe vrienden bekent!
= ‘Nu weet ik wel wie mijn getrouwe vrienden zijn!’ Deze lezing acht ik veel beter dan ‘Hier zijn...’ P.S. - M bevestigt deze emandatie niet, en leest zooals de drie oude drukken. | |
Elckerlyc, vs. 842.De conclusie van het stuk wordt door Duecht uiteengezet (vs. 842): Schoonheyt, Cracht, Vroetscap, dat hem liet,
Tgheselscap, die vrienden ende maghen waren.
liet kan hier niets anders beteekenen als = verliet... (Cf. vs. 820: ‘suldi mi alle gader laten?’). Maar dit ‘dat hem liet’ bij Vroetscap alleen, moet corrupt zijn. Er hapert iets aan den volzin. Ik stel voor te lezen: Schoonheyt, Cracht, Vroetscap, al hem liet,
Tgheselscap, die vrienden ende maghen waren.
De conclusie van het stuk is immers dat Elckerlyc voor allen in den steek wordt gelaten. | |
[pagina 936]
| |
De verandering wordt overigens vereischt wegens de symmetrie met de andere hiermede rijmende verzen van het rondeel: ‘Al van hem vliet’ (838, 841, 844) en ‘zijn al niet’ (840). Ischyrius schijnt al onder de oogen te hebben gehad (vs. 1498): Pulchritudo, Fortitudo, Prudentia,
Raptim abierunt....
Sodales illius simul amici et cognati,
Ex omnibus charis ejus non est qui consoletur eamGa naar voetnoot(1)
Het laatste vers schijnt wel de vrije vertaling te zijn van ‘al hem liet’. Het Engelsch heeft hier (vs. 871): Beauty, strength and dyscressyon do man forsake
Folyssche frendes and kynnesmen that fayre spake.
P.S. - M leest ‘dat hem siet’ - een ergerlijke verknoeiing: de copiist heeft klaarblijkelijk ‘dat hem liet’ niet begrepen. | |
Elckerlyc, vs. 856.Elckerlyc is den dood ingegaan. Kennisse neemt het woord: Hi heeft leden
Dat wij alle moeten gelden!
In het Engelsch (vs. 888):
Now hath he suffred that we all shall endure.
In het Latijn (vs. 1519): Communem omnibus nunc obivit Homulus interitum.
Het metrum wordt overigens verbeterd, zoo wij, in overeenstemming met Latijn en Engelsch, lezen: ‘Hi heeft nu leden...’ Tweede opmerking: Logeman (Prioriteit, bl. 159) merkt op dat in de verzen, waar die Inghel aan het woord is; (onze tekst zegt: ‘Nu voer icse (= de ziel) in des hemels pleyne ‖ Daer wi alle moeten ghemeyne in comen...’ een engel zoo iets niet kan zeggen, maar hij wendt zich hier tot het publiek; en men moet lezen: ‘...Daer | |
[pagina 937]
| |
ghi alle in moet comen...’. Het Engelsch heeft hier te recht (vs. 900): ‘Unto the whiche all ye shall cume...’. En Ischyrius (1539): ‘Quo omnes vos pervenire cupio’. Maar, nu is er een tweede vraag: Kennisse, als allegorisch persoon, mag toch ook niet zeggen van den dood (v. 856): ‘...Dat wi alle moeten gelden...’ Dit schijnt mij ook tot het publiek gericht. Bijgevolg stel ik voor te lezen: Hi heeft nu leden.
Dat ghi alle noch moet gelden.
Immers van Gennep vertaalt hier (vs. 2059): ‘Homulus hat bezahlt da ihr noch seit schuldig’. De Nederlandsche vertaling van 1556Ga naar voetnoot(1): ‘Homulus heeft betaelt dat ghij noch zeit schuldich’ - van Gennep (Logeman heeft het voldingend bewezen (bl. 22) had een Elckerlyc-handschrift onder de oogen. Ischyrius zegt: ‘communem omnibus’ - hier weten we niet of wij moeten verstaan ‘nobis omnibus’ of ‘vobis omnibus’. De Engelsche vertaler zegt: ‘we shall endure’. Hij heeft dus de corrupteel onder de oogen. P.S. - M leest met BHL ‘heeft leden’, niet aan het rijm - en ‘wij moeten lijden’. In de toespraak van den Engel: ‘binnen des hemelspleyne, daer ons Godt wil jonnen alle ghemeyne. Binnen te komen’. - Hier zal wel moeten gelezen worden: ‘Daer u Godt wil[le[ jonnen...’ | |
Elckerlyc, vs. 874.In den Nae-prologhe lezen wij, als conclusie van het drama: Geselscap, vrienden ende goet
Gaet Elckerlyc af, zijt des vroet.
Scoonheyt, Cracht, Vroetscap, Vyf Sinnen
Tes al verganclyc, zijt des te binnen.
De Raaf emendeert gaet - en leest gaen (Cf. Logeman | |
[pagina 938]
| |
(Prioriteit, bl. 161) die zich hierbij aansluit). Wegens de symmetrie met de volgende verzen zou ik liever lezen: Geselscap, vrienden ende goet,
'T gaet Elckerlyc af....
Symmetrisch met ‘tes al verganclyc: Er is, naar mijn oordeel, eenvoudig een t weggevallenGa naar voetnoot(1). P.S. - M leest gaet met BHL. - Maar heeft ‘syt dies wel vroet’, hetgeen het metrum verbetert - en symmetrisch is met ‘syt dies te binnen’. | |
Elckerlyc, vs. 882.Nog in den Naeprologhe: Arm Elckerlyc, hoe vaerdi dan
Ter rekeninghe van onzen heer?
Dan gadi van wee, van seere!
Tekst stellig corrupt. De Raaf stelt voor: Dan vergadi van wee, van seere.
Een zeer goede emandatie, waarbij Logeman zich aansluit. Maar misschien is het tweede van een dittographie, en zou ook kunnen gelezen worden: Dan gadi van wee tot seere.
= Dan gaat zij van de eene pijn naar de andereGa naar voetnoot(2) P.S. - M leest zooals BHL. | |
[pagina 939]
| |
Conclusie.Uit de nauwkeurige vergelijking van onzen Dietschen Elckerlyc-tekst (B (1495), en de herdrukken (H en L), met het Engelsch en met het Latijn, blijkt zonneklaar dat onze copie een zeer slordige copie isGa naar voetnoot(1). De Delftsche uitgever van 1495 heeft de hand niet kunnen leggen op een betrouwbaar afschrift van het Brabantsche tooneelstuk. Buiten de plaatsen, door mij besproken in mijn tekstcritiek, zijn er nog enkele plaatsen, waarop Logeman, de Raaf en anderen de aandacht hebben gevestigd, en die ik onbesproken liet omdat ik hier geen nieuws had bij te voegen. Daarenboven zijn er nog een heele reeks plaatsen, die, naar mijn oordeel, stellig corrupt zijn, en die ik ook onbesproken liet omdat ik niet weet hoe emendeeren. Onze copie heeft een reeks rijmparen overgeslagen (zie mijn aanteekeningen over vs. 62, 99, 578, 587, 794.) Een reeks verzen staan zonder rijm: Er ontbreekt een - esen rijm vs. 55 - zie verder 207, 226, 466, 597). Het nieuw hs. geeft ons thans de ontbrekende rijmen op. goet (61), troost (358) gewarich (590). Kortom, ik aarzel niet te herhalen hetgeen ik hoogerop reeds schreef: onze Dietsche Elckerlyc-copiist is een ellendige knoeier. De deugeniet heeft een meesterstuk uit onze middeleeuwsche letterkunde op schromelijke wijze verminkt. | |
[pagina 940]
| |
III.
| |
[pagina 941]
| |
De Elckerlyc-copie vond ik zeer rap in het uitgebreid handschrift... En bij een vluchtig doorlezen van het drama merkte ik al dadelijk op, dat het handschrift geen copie was van de bekende drukken: Het bevatte verzen, die in de oude uitgaven ontbraken; verzen, die daar niet rijmden, waren hier heelemaal in orde; allerlei varianten, van elders onbekend, kwamen hier te voorschijn. Een heugelijk nieuws voor al wie belang stelt in onze middeleeuwsche literatuur: want Elckerlyc is ongetwijfeld een der belangrijkste werken, die ten onzent zijn verschenen. | |
Het Prims-handschrift.Het handschrift, waarin de Elckerlyc voorkomt, is een papieren-codex, groot formaat (hetgeen wij format ministre noemen). Volgens een aanteekening (op fol. 100) bevatte het oorspronkelijk 194 folios - maar thans is het in zeer gehavenden toestand. Het werd geschreven in 1593 en 1594. De datum 1593 komt viermaal voor (fol. 31 vo, 70 vo, 99 vo, en 103 vo). En tweemaal de datum 1594 (fol. 122 vo, en 149 vo). Tweemaal komt de naam van den copiist voor: ‘P. Wilms’ (éénmaal met den datum 1593 in dezelfde krullen, - en die krullen zijn met den eigenlijken tekst verbonden, ook fol. 31). Zoodat er geen twijfel kan bestaan dat dit wel de naam van den copiist is. Hij schijnt een Vlaming te zijn - denkelijk een Gentenaar. In alle geval is het handschrift lang in die stad geweest: verschillende latere eigenaars van den codex hebben er hunnen naam in geschreven (één met zijn volledig adres te Gent). Zooals gezeid, is het handschrift thans zeer gehavend: Begin en einde zijn weggescheurd. Daar echter de bladen gefoliëerd zijn, weten wij wat er juist ontbreekt; thans begint de Codex met fol. 17 en (daargelaten de vele gescheurde folio's) gaat hij tot fol. 167. Fol. 167 tot 194 (het einde) ontbreken insgelijks. Al te samen, bezitten we thans 108 fol. - zoodat er 86 ontbreken (194-108). Alhoewel er geen onderafdeelingen in voorkomen, kunnen wij den Codex in 3 afdeelingen splitsen: Fol. 1-60 bevatten Heiligen-levens en stichtelijke lectuur in proza. | |
[pagina 942]
| |
Fol. 61-121, Historische Kronieken in verzen (van Marcus van Vaernewyc en de Casteleyn - de Ballade van Doornik). Fol. 122, tot het einde, literaire werken (tooneelstukken, refereynen, volksboeken) met uitzondering (fol. 156) van een reisgids naar Palestina (proza). De laatste afdeeling is voor ons verreweg de belangrijkste. Een uitvoerige inhoudstabel van al hetgeen het handschrift bevat, zal ik later mededeelen - met verwijzing naar de drukken, voor de stukken die gepubliceerd zijn, en opgave van hetgeen hier onuitgegeven is. | |
De Elckerlyc-tekst.De Elckerlyc-tekst komt in het handschrift voor (fol. 141-147)Ga naar voetnoot(1): geschreven op twee kolommen; hij is volledig, en, zooals de rest van het handschrift, zeer duidelijk te lezen. De titel van het stuk wijkt af van de oude uitgaven; deze lezen: ‘Den Spyeghel der salicheyt van Elckerlyc’. Hier luidt de titel: ‘Den spiegel der salicheyt. - Een schoon spel van Elckerlyck mensche’. Denkelijk is dit de oorspronkelijke titel.
Het zal natuurlijk niemand verwonderen zoo in deze copie, die in 1594 werd geschreven, de taal van Petrus Diestemius hier en daar verjongd is. Waar Incunabel en Postincunabels du en di-vormer vertoonen, staat hier ghi en u - (v. 79, 573, 610, enz. - doch 575 dijns). Verouderde woorden worden dikwijls vervanger door nieuwere: wanen kent de copiist niet meer in zijn middeleeuwsche beteekenis, en hij vervangt het door meenen. (66, 146, 405, 489, 786), enz. ‘Specie der engelen’ (560) wordt ‘Spyse der engelen’. Varinck (vo 537) wordt vleus. Bat (445) wordt beter. Gecontraheerde vormen van het werkwoord worden opgelost, volgens de spelling van 1594: zoo moetti (84) wordt moet ghy, wildi (104) wilt ghy, woudi (296) wout ghy, siedi (188) siet ghij, had di (270, 400) hadt ghij, hebdi (76, 465) hebt ghij, soudi (483) sout ghij, enz., enz. Het 15d eeuwsche Brabandsch ondergaat hier, zooals men ziet, een verjongingskuur. En de taal wordt bijna overal ver- | |
[pagina 943]
| |
vlaamscht. Het schijnt nochtans dat de copie, die P. Wilms onder de oogen had, nog enkele Brabandsche vormen bevatte, want ons handschrift leest houwelyc (694) voor huwelyc (BHL), grouwen en bespouwen (460) voor gruwen en bespuwen (BHL). Voeg dan hierbij dat het hs. zeer, zeer slordig is: ik kom hierop verder terug. Er ontbreken hier een twaalftal verzen (99 [de helft van het vers], 121, 275, 289, 309, 317 [de helft van het vers], 592, 719, 799, 817-818). Nu zou men kunnen denken dat wij met deze nieuwe copie, die een volle eeuw (1594) jonger is dan de oudste druk, weinig worden gebaat. Maar, zooals ik thans wensch te bewijzen, is het tegendeel waar: Het handschrift behoort gelukkig tot een andere familie als onze drie drukken. In menig geval helpt het ons corrupteelen verwijderen, die de drukken ontsieren. | |
Het nieuwe handschrift en de vroegere critiek.Daar de incunabel-druk van 1495 (B) een echt knoeiwerk is, en de twee postincunabels nog slechter zijn, hebben een reeks, geleerden sedert 1892 voorstellen van tekstverbetering gedaan. En wanneer er nu in zulk een geval, een nieuw handschrift opduikt, is het steeds een interessante vraag te onderzoeken in hoe ver de tekstcritiek haar doel heeft bereikt - in hoe ver de voorgeslagen emendaties bevestigd worden door de nieuwe vondst. De uitslagen die wij hebben bereikt, mogen zeer bevredigend worden genoemd. Een heele reeks conjecturen blijken nu het wit te hebben getroffen. Ziehier de voornaamste: Nu vinde ick dat het al is verloren
39. Dat icse so costelic hadde ghcmeent
Kalff heeft bezwaren geopperd tegen dit se en voorgesteld het te schrappen: Het handschrift laat het weg. Vs. 214-15 luidde het rijm kan: aen. De Raaf emendeert kan: an: De lezing van het hs. Vs. 242-3, rijm gebracht: crachte. De Raaf emendeert gebracht: cracht. - De lezing van het hs. Vs. 335, rijm opt platte gheseyt: wat. Logeman stelt voor ‘gheseyt op t plat’: wat. - De lezing van het hs. Vs. 394: ‘Op, gawi mede?’. - De Raaf mendeerde ‘gadi mede?’. - De lezing van het hs. (= gaet ghy). Vs. 401: ‘Maer haddi mi [ghemint] bi maten’ - ghemint ontbreekt in BHL: het werd aangevuld door J.W. Muller - en staat nu in het hs. | |
[pagina 944]
| |
Vs. 415: ‘Daerom 't goet kenne ic der sielen dief’. - Logeman emendeert, naar het Engelsch: ‘is tgoet der sielen dief’. - Lezing van het hs. Vs. 564: ‘Myn bede wilt in den troen ontfaen: quaet’. - Rijm niet in orde: de Raaf emendeert: ‘Myn bede wel in den troen ontfaet: quaet’. - Hetgeen bevestigd wordt door hs., dat leest: ‘Myn bede toch in den troen ontfaet’. Vs. 693: ‘god vleesch’. - Logeman leest: ‘gods vleesch’. - Het hs. insgelijks. Vs. 725: ‘Hi en vercoft se ons niet’. se ingevoegd door de Raaf: lezing van het hs. Vs. 762: ‘dat si gaen boven door (B) den gru’. - J.W. Muller stelt voor ‘beven door den gru’. - Moltzer echter ‘bogen door den gru’ (omdat het dichter bij Eng. folde staat). - de Raaf en Endepols gaven de voorkeur aan bogen. - Het hs. geeft Muller gelijk, en leest beven. Vs. 775: ‘Al mocht mi baten alder werelt schat: verlaten’. - Rijm niet in orde: Logeman herstelt: ‘Al mocht der werelt schat mi baten’. - de Raaf: ‘Al mocht mi alder werelt schat baten’. - Het hs. geeft: ‘Al mocht mi alle de weerelt baten’. Vs. 798: ‘Si vliet alst mist doet wter gracht’. De Raaf emendeert ‘als mist’. - Lecoutere (Musée belge, II, 319) acht deze conjectuur overbodig. Het hs. geeft de Raaf gelijk. Vs. 808: Rijm claer: nae niet in orde. - de Raaf emendeert claer: naer = lezing van het hs. Vs. 821: Rijm ghestelt: wilt, niet in orde. - J.W. Muller emendeert ghestilt: wilt = lezing van het hs. Vs. 839: ‘Sonder myn duecht, die wil met mi varen’. - die ontbreekt in BHL - en werd ingevoegd door de Raaf = lezing van het hs. Vs. 854: In uwe handen, vader, hoe dat si
Beveel ic u mijn gheest in vreden.
De Raaf emendeert nu. - Lecoutere (Musée belge, II) vindt deze emendatie overbodig - maar het hs. geeft de Raaf gelijk. Vs. 877: ‘Sonder die duecht, die volcht voor al’ - die ontbreekt in BHL - doch werd ingevoegd door de Raaf = lezing van het hs.
Voeg nu hierbij dat er ook enkele emendaties zijn, die niet letterlijk worden bevestigd door het nieuw hs. - maar waar | |
[pagina 945]
| |
we nu lezingen vinden, die grosso modo overeenstemmen met de voorgeslagen conjecturen: hetgeen bewijst dat de opmerkingen die op den tekst werden gedaan, volkomen gegrond zijn.
Vs. 235. Lezen BHL. Seidi mi niet, had icx noot,
Mede te gaen tot in der hellen doot
Oft in die helle?
Natuurlijk corrupt. Logeman emendeert ‘tot in der selven doot’. (Ischyrius, vs. 414, heeft hier morte ipsa). Het hs. geeft hier ‘tot in myn doot.’ Hetgeen denkelijk de oorspronkelijke lezing is. Vs. 634, rijm beraders: alle gader. - De Raaf emendeert beraders: alle gaders. Het hs'. echter beradere: alle gadere. Hetgeen in orde schijntGa naar voetnoot(1). (Cf. vs. 893 het rijm vader: alle gader). Vs. 691-695. Is er sprake van de seven sacramenten - en zij worden hier opgesomd. Er zijn er echter slechts zes genoemd. En de commentatoren hebben opgemerkt dat biechte ontbreekt. De vraag was echter: waar moet biechte komen te staan? en er werden verschillende voorslagen gedaan! Het hs. noemt de zeven sacramenten en leest vs. 695: ende biechte: ‘dit zijn de seven onbesmet’Ga naar voetnoot(2). In de drukken werd hier biechte overgeslagen. Vs. 739 luidt BHL: Wi zyn haer scapen ende si ons herden
Daer wi alle in behoet werden.
De Raaf zegt: in moet corrupt zijn. Hij stelt voor ‘alle van behoet werden’. De opmerking van de Raaf is volkomen gegrond, maar het hs. leest: onder behoet werden.
Uit het medegedeelde blijkt, meen ik, dat zij, die zich met de tekstcritiek van Elckerlyc hebben bezig gehouden, goed werk | |
[pagina 946]
| |
hebben verricht. Ik heb daarbij misschien hier en daar nog een goede emendatie over het hoofd gezien. Wat de mijne betreft, heb ik reeds elders in de post-scriptums aangetoond in hoe ver ze door het hs. werden bevestigd. Ik laat ze dus thans onbesproken: het is me hier te doen om de aandacht op het werk van anderen te vestigen - niet op het mijne. Wie op de hoogte is van de tekstcritiek op Elckerlyc zal me nochtans doen opmerken, dat dozijnen conjecturen niet bevestigd worden door het nieuwe hs. Volkomen waar! Doch dit bewijst niet dat de conjecturen niet deugen. Het hs. (ik zal het verder bewijzen) is verwant met B en vertoont zeer vele corrupteelen die B insgelijks heeft. | |
Nieuwe lezingen van het Handschrift.Ik heb reeds gezeid dat het handschrift heelemaal onafhankelijk van de drukken is, en dat het ons vele nieuwe lezingen aan de hand doet. Op dit punt wensch ik thans de aandacht te vestigen.
Ontbrekende verzen in BHL. - Het hs. leest vs. 61-62: Voor god aenbidt hy daertssche goet
Daer hy deeuwighe vreuchde om derven moet.
Het gecursiveerde vers ontbreekt in de 3 drukken, zoodat goet daar zonder rijm staat.
Onze 3 drukken lezen vs. 590-595. Ghi hebbes wel verdient ghewarich!
Ay broeders, waer soe mochti.
Door penitencie waen
Tseghen dat ghi u penitencie moet gaen
Die elckerlyc moet nemen aen.
Duecht.
God danc! ic beghin nu wel te gaen.
Tekst ongetwijfeld corrupt: ghewarich staat hier zonder rijm. Mochti is in hetzelfde geval. Dan krijgen wij 4 rijmen op aen, waarin penitencie tweemaal wordt vermeld. Ons handschrift doet ons hier de goede lezing aan de hand: doch met slechts 3 rijmen op aen. Een vers is klaarblijkelijk over- | |
[pagina 947]
| |
sprongen. Maar wij kunnen het secuur herstellen met Ischyrius, vs. 995: O fratres, sic abolenda sunt commissa vitia
Antequam via pergatur inevitabilis laeti.
A bolenda is de lezing van de 1e uitgave (J. van Gennep, 1536); A bluenda die der 2de en volgende uitgaven (J. van Gennep, 1537). De verbetering zal wel van Ischyrius zelven afkomstig zijn (zie nota Roersch, Homulus, bl. XL). Logeman (Prioriteit, bl. 126) heeft dan ook terecht voorgesteld waen in dwaen te veranderenGa naar voetnoot(1). Het handschrift leest hier: Ghy hebbes wel verdient gewarich!
Ay broeders, doet alle penitencie strenghe ende vruchtbarich.
[So mochtiGa naar voetnoot(2) u van uwe sonden dwaen].
Teghen dat ghy u pelgrimagieGa naar voetnoot(3) moet gaen
Die elckerlyc moet nemen aen.
Deucht.
Godt danc, ick begin nu wel te gaen.
Het gecursiveerde vers, zooals gezeid, door mij ingelascht. En hier hebben wij het ontbrekende rijm op gewarich.
Vs. 606-7 luiden in het M: Gebenedyt sydy sone geboren
Want u is nakende dlicht der glorien
Ende die blyschap der goddelycker consistorien.
Het gecursiveerde vers ontbreekt in BHL. Maar behoort het wel tot den oorspronkelijken tekst? De drukken lezen hier: Gebenedyt sidi, sone der victorien,
Want u is nakende dlicht der glorien.
Het rijm op gloriën is hier victorien; in het hs. echter con- | |
[pagina 948]
| |
sistorien. Doch van consistorien is er geen sprake noch in het Engelsch, noch in het Latijn. Terwijl Lat. hier vermeldt victorioe palmam (vs. 1023): Magnus es athleta, qui tantum bellicosus
Consequutus es victoriae palmam:
Pro foribus residet tibi perennis glorioe
Immortale decus.
Ik vrees dat het rijm met consistorien in M een glosseem is. Of moeten we soms aannemen dat er oorspronkelijk vier rijm op -orien hebben gestaan?
Rijmen hersteld. - Op vele plaatsen zijn in de drukken de rijmen niet in orde. M brengt ook verbeteringen aan - en merkwaardig is nu dat alle rediten (dit is herhaling van de zelfde rijmwoorden) uit den tekst worden verbannen. Elckerlyc is aan het woord (vs. 152) in de drukken: Lieve doot, verdraghet mi tot morghen
Dat ic mi bespreken mach van desen.
Die doot.
Dat en wil ic niet consenteren in desen.
In M: ‘Dat ic dat soude consenterende wesen
En doe ick nyet.
Consenterende wesen is ongetwijfeld de goede lezing. Het rijm 129-30 beghinnen: bekennen is in M in orde beghinnen: bekinnen. M leest 147-8 (de Doot is aan het woord): Hoe sydy dus onvroet,
Elckerlyc, daer ghy hebt vyf sinnen
Dat ghy soo onsuyver syt van binnen.
In de drukken sinnen: sinnen. De corrector van H heeft hier juist geraden en het tweede sinnen in binnen veranderd.
In M zegt Geselscap (vs. 191): Lieve Elckerlyc, ontdect my uwen noot
Ick blyve by u tot in den doot.
BH hebben hier uwen moet (L drukfout: minen moet). Moet en doot rijmen slecht. Hier ook heeft de corrector van H. juist geraden. | |
[pagina 949]
| |
M leest 317 (Neve is aan het woord): Ick seynder myn maerte blyde ende vro
Sy gaet geerne ter feesten.
Mage.
Ick segghe oick alsoo.
Ick soude verschieten int leste.
Elckerlyc.
En wildy dan nyet mede gaen?
Neve.
En laet niet haesten, beste.
Ten is tot geender feesten te loopen
Noch tot geender sollen.
Elckerlyc.
Nu om een eynde te knoopen,
Seght, wildy mede sonder verlaet?
De drukken hebben hier een reeks corrupteelen: bli ende vry - hetgeen niet rijmt met also. De Raaf, om het rijm te herstellen, conjectureert als ghi (in plaats van also). M heeft hier de goede lezing, want de uitdrukking bli ende vro komt nog vóór 599. Verder staat aan het rijm laetste (voor leste) hetgeen met beste niet rijmt. De Raaf conjectureert ‘laetste: en laet mi niet best haesten’. Maar laetste is Hollandsch, en lest Brabandsch. Mi zal in M wel ingelascht moeten worden: ‘En laet mi niet haesten’. Verder hebben de drukken ‘feesten te gaen’. Hetgeen niet rijmt met knopen. Heel deze passage wordt dus, dank zij M, hersteld.
M (vs. 335) ‘ghesegt opt plat: wat’ - werd reeds door Logeman vooruitgezet (zie hoogerop bl. 113).
M (vs. 341) leest (Elckerlyc is aan het woord): Die hem soo vromelyck vermaten,
Sy laten u blijven in dit dangier,
Siet, oft mense jaechde van hier.
B en M. dagen: hier - hetgeen geen rijm geeft, evenmin als L doghen. De Raaf, steunende op L, laat doghen staan - en voegt er bij: ‘oft men se jaechde van voor u oghen’. Ik had (Tekstcritiek, v. 341) reeds vermoed dat dangier de goede lezing was. | |
[pagina 950]
| |
In dezelfde alleenspraak van Elckerlyc leest M verder (v. 357): Ick heb op hem toch alle mijnen troost,
Och heere, diet al sal doemen int oostGa naar voetnoot(1).
Int oost ontbreekt in BHL - zoodat de verzen niet rijmen. De Raaf conjectureerde: ‘diet al van verdoemenis verloost’.
In onze drie drukken lezen we (375-6): Mits dien dat ic in kintschen tyden
Hadde in u groot verblyden.
M echter: Mits dien dat ick van myn kintsche dagen
Hadde in u seer groot behaghen.
Beide lezingen zeggen hetzelfde en schijnen even goedGa naar voetnoot(2). Ischyrius vertaalt deze verzen niet. Maar de Engelschman zegt (408): ‘I have had joye and pleasure in the’. We kunnen bijgevolg niet weten of hij verblijden (= Joy) of behagen (= pleasure) onder de oogen had. Indien de Engelschman den tekst, dien hij voor zich had, letterlijk weergeeft, dan stond in zijn copie: ... dat ick van myn kintsche dagen
Hadde in u verblvden ende behagen.
In onze drukken is vers 431 onverstaanbaar geworden: Mer achter na sloech hi wi niet hout.
Kalff. (Taal- en Lett. IV, 124) stelt voor: ‘sloech hi mi met hout’. Maar, zooals de Raaf opmerkt, geeft dit geen gezonden zin. Van Helten emendeerde ‘sloech hi mi swicke’, - hout zou dan beteekenen spoedig. De Raaf neemt deze conjectuur over. Logeman (Prioriteit, bl. 100) meent dat de lezing BHL in orde is. Hij verwijst naar gade slaen, geluck toeslaen, jonste tuwaerts slaen om er op te wijzen dat hout (gunstig) slaen of houde slaen, ook kan hebben bestaan - al heeft hij er geene bewijzen voor gevonden. M heeft hier een lezing, die heelemaal voldoet, en denkelijk oorspronkelijk is: Maer achterna wast hem berout.
| |
[pagina 951]
| |
Vs. 486-87 staat aan het rijm leyden sal: beraden sal. Dat dit rijm niet deugt, heb ik reeds bewezen in mijn tekstcritiek (v. 486). M leest: ‘die u leyen sal: bereyen sal’. - Zeker de goede lezing. Vs. 499 zegt kennisse in de drukken: Nu gaen wi ons saten.
M echter: ‘nu gaen wi onser straten’. Of dit laatste de oorspronkelijke lezing is, betwijfel ik.
Over het rijm ghewarich: vruchtbarich in M heb ik hoogerop gehandeld (ontbrekende verzen in BHL). Alsook over glorien: consistorien.
Vs. 670 lezen de drukken: In caritaten ende in rechter oetmoede (B)
Deel ic den armen van mynen goede
Deen helft; ende dander helft daer nae
Ghevick, daer si sculdich is te gaen.
Dit rijmt niet. - de Raaf conjectureert ‘daeraen: gaen’. ‘De andere helft daaraan...’ is echter niet gelukkig. De goede lezing staat in M: ende dander helft voortane
Gheve ick daert (l. daer si) schuldich is te gane.
Eindelijk rijmen 772-73 in de drukken niet: ze lezen: Ick schelt u al quyt
Adieu, vaert wel, ic schoer myn scout.
Elckerlyc.
Wat, Schoonheyt?
Schoonheyt.
Ic bin al dove, ic en saghe niet omme.
Scout en omme rijmen niet. De Raaf emendeert: ‘Ic snoer myn somme: omme’. M leest: ‘Ick gae als de domme: omme’. Hiermede is het rijm in orde. Doch denkelijk zal er moeten worden gelezen: ‘ick ga als de stomme’ (= ik ga heen zonder één woord te spreken).
Ziedaar dus een heel reeks plaatsen, waar het rijm kan hersteld worden dank zij het nieuwe handschrift, | |
[pagina 952]
| |
Glosseemen in BHL. - Het hs. laat ons toe eenige glosseemen uit de oude drukken te verwijderen: Vs. 36 hebben BHL.: Mynder eewigher glorien ghebrukich souden wesen.
Het vers laat zich moeilijk scandeeren. Het hs. verwijdert eewigher, dat hier overtollig is. Het Engelsch leest hier ook (vs. 53): In my glorye shulde make his mansyon.
Ischyrius slaat het vers over.
H en L lezen (93-5): Oeck en hoort hier geen verlaet
Van dien: als nu het moet wesen
Ende oec het moet nu gheschien.
In B ontbreekt het gecursiveerde vers. Maar wesen staat zonder rijm; en het rijm op gheschien is versien. In M ontbreekt vs. 95 insgelijks. Het vers luidt hier: Van dien; nu het wesen moet.
En er is geen rijm op oet. Klaarblijkelljk is vers 35 van HL een glosseem. Logeman en de Raaf hebben het dan ook voorgesteld te lezen ‘als nu het moet wesen ende geschien’. Maar dit is dan toch twee maal hetzelfde. En het volstaat, naar mijn oordeel, wesen te vervangen door gescien - en hiermede is het rijm in orde.
V. 312 luidt in H. en L.: Hier wilt doch medegaen dat u die
Almachtighe god wil lonen.
Geen rijm op die. Endepols (3de uitg., bl. 47) drukt die 2 verzen op een lijn: maar hoe kan men zulk een vers scandeeren? M toont aan dat er hier een glosseem is - en leest (met B): Hier wilt mede gaen, dat u god wil loonen.
Dit is ten minste een vers: Denkelijk moet worden gelezen ‘dat (= hetgeen) u god wille loonen’.
Haplographiën in BHL. - Een reeks haplographiën van de oude drukken worden thans verbeterd door M. Zoo vs. 14: Want mits de seven dootsonden gemeen
Is opgedaen mijn wrake, des ick [in] weene
Ben seker.
| |
[pagina 953]
| |
Myn wrake is in de drukken uitgevallen. Kalff was van meening dat opgedaen (alleenstaande) niet in orde was: maar hij wist niet hoe verbeteren. Is de tekst van M in orde, dan zal mits moeten beteekenen wegens (cf. 865).
M leest vs. 164: Ick sie myn leven is al verloren.
Is, weggevallen in de drukken. De Duitsche vertaling van J. van Gennep luidt hier (vs. 175): ‘Ich merck doch nu, min leben ist verloren’. Hij heeft dus de variant van M onder de oogen.
M, vs. 167, luidt: Ick en heb ter weirelt noyt goet bedreven.
Ter werelt, in HL. weggevallen: het metrum wordt hier door M verbeterd. Latijn en Engelsch geven hier geen licht. B leest ook: ‘'t werelt nie goet’.
M leest vs. 175: Den tyt gaet verre: het es al nanoene.
Al in de drie drukken weggevallen: doch zal wel de oorspronkelijke lezing zijn. Immers Ischyrius heeft hier (306):
Jam titania lampas medio declinat ab axe.
De Engelschman vertaalt hier vrij (194): The day passeth and is almost ago.
Bij vers 407 komt nu in M de goede lezing te voorschijn, die in de drukken onverstaanbaar was. M. heeft: (het Goet is hier aan het woord): Swyght, ElckerlycGa naar voetnoot(1), ick en ben maer geleent
407. Van Gode: hy proeft oft u is voor ooghen
Hoe ghy u sult in weelden pooghen.
In B zijn hij en u uitgevallen - zoo dat de tekst onverstaanbaar geworden is: ‘proeft claer alst is voer oghen’. HL, die natuurlijk dit niet verstaan, schrappen dan verder proeft: hetgeen evenmin een zin geeft. | |
[pagina 954]
| |
Daar de 3 drukken claer hebben, is misschien de oorspronkelijke lezing: ‘oft u claer is voor oghen’. (Zoo wordt de tekst nog veel duidelijker). Of poghen hier in orde is? Met de Raaf betwijfel ik het. De Raaf stelt voor: ‘hoe ghi sult in weelden doghen’ (= deugen) = of gij zult deugen als gij heel rijk zijt. (Welk gebruik gij van al uwe rijkdommen zult maken).Ga naar voetnoot(1)
M leest 459: Och, Deucht, dat sy u geclaecht!
Deucht in de drukken weggevallen. Voor den zin kan het woord gemist worden. Maar opmerkelijk is dat Ischyrius deze lezing onder de oogen heeft gehad. Hij vertaalt vs. 783: Tibi supplico, charissima virtus, pavido comes adsis.
In het Engelsch wordt echter (v. 496) deucht niet vertaald.
Vs. 732-3 leest M: Ende som sitten sy by oncuyssche wyven
In onsuyverheden van haren lyven.
Oncuysche en haren in de drukken weggevallen. Ischyrius vertaalt deze verzen niet: de Engelschman wel (761), doch oncuyssche en haren komen bij hem niet voor.
M. leest vs. 737: Ende volgen altyt haer goede leeren.
Goede ontbreekt in de drukken. De lezing van M verbetert het metrum. De Engelschman heeft goede niet (v. 766): ‘and folow their doctryne’. Ischyrius zegt iets anders (vs. 1196): ‘Magisque verba quam opera, sermones quam exempla amplexemur’. Ik heb hier enkele plaatsen uitvoerig besproken. Men zal verder (bij nieuwe lezingen) nog een reeks haplographiën vinden.
Oude woorden gewijzigd. - Ik heb reeds gezeid dat M (1594) allerlei verouderde woorden uit zijn tekst verbant, en die door jongere voces vervangt. Voor de critische herstelling van | |
[pagina 955]
| |
onzen tekst geeft dit niets. Maar M heeft ook hier en daar de oorspronkelijke woorden van P. Diestemius behouden, daar waar B (en de postincunabels), naar mijn oordeel, ongetwijfeld corrupt zijn. Enkele voorbeelden: Als Elckerlyc zich gereed maakt om te sterven, geeft Deucht hem den raad Vroetscap, Scoonheit en Cracht erbij te roepen om hem bij te staan. Kennisse voegt eraan toe:
Kennisse.
633. Noch moetti hebben, sonder becliver,
U Vyf Sinnen als u beradere.
De Raaf meent dat dit corrupt is, en stelt voor te lezen: ‘Soudi becliven’. Becliven, van personen gesproken, heeft in het Mnl., de gewone beteekenis van ‘voorspoed hebben’. Met deze beteekenis laat zich ‘zonder becliven’ niet vertalen: het schijnt bijgevolg corrupt te zijn. Maar de vraag is of wij niet anders kunnen vertalen? Dr Kluyver meent van ja. In het Groot Woordenboek (dl. II, 1604) vertaalt hij ‘sonder becliven’ door ‘zonder mankeeren’ - Het zou dan een synomien zijn van zonder blijven. Logeman (Prioriteit, bl. 133) meent dat Kluyver ‘ongetwijfeld gelijk heeft’. Via ‘blijven’, heeft, volgens hem becliven ‘deze beteekenis van mankeeren, ongetwijfeld aangenomen’. En Endepols neemt ook Kluyver's uitlegging over. Maar, daargelaten dat dit ‘sonder becliven’ van Elckerlyc door geen tweede voorbeeld wordt gestaafd, lijkt deze vernuftige gissing van Kluyver, een uiterst gewaagde uitlegging. Hoe becliven (verwant met aankleven) via blijven, van zijn grondbeteekenis bijblyven is afgeweken om wegblyven te gaan beteekenen, is voor mij een raadsel. En wat mij betreft, zou ik dan toch liever aan de emendatie van De Raaf soudi blecliven de voorkeur geven. Maar er is nochtans tegen deze lezing een bezwaar: Elckerlyc moet binnen kort op het tooneel sterven en, in die omstandigheden, kan er van ‘voorspoed hebben’ (= becliven) moeilijk sprake zijn. M doet ons hier een nieuwe lezing aan de hand. M leest: ‘Noch moetty hebben sonder verstiven...’. Verstiven beteekent vast (kloek - stijf) op de been staanGa naar voetnoot(1) en komt met deze beteekenis | |
[pagina 956]
| |
voor in een reeks Brabandsche tekstenGa naar voetnoot(1): Limborch IV, 548: ‘Soo hi meer stryt, soo hi meer verstyft’. Hadewych (lied 23, vs. 28): Ende jegen alle vremden verstiven.
Die ons mochten verladen.
Maar sonder verstiven geeft hier geen zin. De tekst moet corrupt zijn. En ik aarzel niet de Raaf's conjectuur ten deele over te nemen: ‘soudi verstiven’. Want, naar mij dunkt, is verstiven juist het Mndl. woord dat we hier mogen verwachten. Deucht zegt aan Elckerlyc: ‘Vroetscap, Cracht en Scoonheit kunnen U hier helpen’. Waaraan Kennisse nog toevoegt: ‘Om den doodstrijd beter te kunnen doorworstelen, om nog kloeker, vaster op je beenen te staan (= soudi verstiven), roep er dan nog Vijf Sinnen bij!’Ga naar voetnoot(2). Dit zal wel, naar mijn meening, de lezing van P. Diestemius zijn geweest. En wij mogen aan sonder becliven van onze oude drukken voor goed vaarwel zeggen.
In het gebed van Elckerlyc lezen we: Spiegel der Vruecht, daert al aen staet,
562. Wiens licht hemel ende aende doerslaet.
Doerslaet is de lezing van B. - H leest beslaet en L. heeft bestaet: Drie verschillende lezingen dus. Kalff en de Raaf geven de voorkeur aan beslaet van H, - Logeman, (Prioriteit, bl. 119) meent dat bestaet hier even goed is en Endepols behoudt deze lezing zonder meer. Doerslaet van B vindt geen verdedigers. M heeft hier nog een ander woord, dat misschien de oorspronkelijke lezing kan zijn: ‘Wiens licht alle de weerelt doergaet’. Me dunkt dat wij hiermede het onstaan der corrupteelen kunnen volgen. Van doergaet heeft B doerslaet gemaakt. Daar dit woord niet paste, heeft H er beslaet van gemaakt. En L heeft dit in bestaet veranderdGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 957]
| |
Als Elckerlyc in het graf verdwenen is, schuift het gordijn van de bovenverdieping (= den hemel) open. En Kennisse, die op het tooneel gebleven is, geeft aan de toeschouwers eenige uitleggingen. Zij zegt (v. 861): Den hemel is seker ontdaen.
Daer Elckerlyc binnen sal syn ontfaen.
Dit seker moet op de toeschouwers een grappigen indruk hebben gemaakt. - Zij hebben immers den hemel zien openschuiven, en het is dus onnoodig hun de verzekering te geven dat de hemel ‘seker ontdaen’ is. M heeft hier alweer het oorspronkelijke woord behouden: Den hemel is wvt ontdaen
Daer Elckerlyc in sal syn ontfaen.
Ongetwijfeld de goede lezing. Ischyrius moet ze onder de oogen hebben gehad, want hij vertaalt (vs. 1527): En suscipite: magnus recluditur olympus.
Minder belangrijke varianten. - Buiten de plaatsen, die ik reeds uitvoerig heb besproken, komen er in M een lange reeks varianten voor, die soms het metrum verbeteren, soms dichter staan bij Ischyrius of Everyman, en die voor een critische uitgave in aanmerking zullen komen.
Vs. 3, M sonder vreesen, BHL uut vreesen. - 7, M voor haren godt, BHL haren ontbreekt (Eng. 26: ‘they know me not for ther god’ - doch is de vertaling van v. 5). - 6, M op daertsche goet synse sere versot, B so versot, HL seer of so ontbreken. - 10, M Och, hooverdye, gierichyt, haet ende nyt, BHL haet ontbr. (in het Eng. ook 4 ondeugden vermeld). - 18, M tvolck soude, BHL souden. - 27, M in desen leven ende in deser tempeesten (Eng. 48: ‘In theyr life and wycked tempestes), BHL ende ontbr. - 38, M al is verloren, HL als. - 62, M daerom wil ic, BHL daer wil ic. - 68, M Ghi sult nu staen tot swaren last (metrum verbeterd. Cf. Ischyrius, 124: ‘hodie suspirabis graviter), BHL nu ontbr. - 78, M hy peynst om u wel (metrum verbeterd), BHL wel om u. - 82, M Rekeninghe, wat sal dat bedieden (betere lezing: de klemtoon valt op dat), BHL salt bedieden. - 93, M Oock en behoort haar, BHL hoort. - 128, M smeken noch kermen, BHL oft kermen. - 149, M ende dat ick so, BHL dat ontbr. - 174, M ten helpt al niet (metr. verbeterd) BHL al ontbr. - 185, M dus wil ic hem, BHL Oock wil ic hem | |
[pagina 958]
| |
(Eng. 204: Therfore will I. - Ischyrius, 322: Nam ego ad (vos). - 197, M ick hielpt u wreken, BHL helpt. - 213, M Nu ghy spreekt, BHL nu ontbr. - 249, M al totten daghen, (metr. verbeterd) BHL al ontbr. - 297, M wij holpen u, BHL helpen. - 310, M wat ick al heb (metr. verbeterd) BHL al ontbr. - 313, M ende helpt mi myn rekeninghe, BHL mi ontbr. - 330, M hoe soudick my verbliden, BHL my ontbr. - 333, M also is (1. ist) hier ghevaren, BHL Hoe ist hier. - 340, M maghen (de goede lezing), BHL maghe. - 349, M. Die wil, die wacht hem (metr. verbeterd), BHL die ontbr. - 366, M wat raet can u (= Eng. 401: Than can I helpe you), BHL wat rade sal u. - 368, M Tsyn al ander smetten: letten BHL Tes al een ander smette. - 397, M ick hadde u oyt gemint, BHL oock ghemint. - 405, M uwe ben, BHL u ben. - 415, M. Daerom ist tgoet der zielen dief (= Eng. 447: to thy soule good is a thefe), BHL tgoet kenne ic der sielen dief. - 422, M dwelck mi lief es, BHL dat mi lief es. - 434, M so claer toe als gelas, BHL so ontbr. - 435, M vandict al ghedwas, BHL als ghedwas. - 436, M wert ick denckende op myn goet (de goede lezing), BHL dencken op myn goet. - 437, M. Daer ick altoos aen legde, BHL altoes ontbr. - 438, M maer dat en gaf, BHL maer ontbr. (Eng. 473: but there had I leest). - 439, M omdat tgoet in verdoemenis staet (= Eng. 474: For my goodes...), BHL Dan dattet goet. - 447, M ic duchte sy niet comen en can van der stede, BHL niet connen en sou. - 457, M dit hebbick wel vernomen, BHL dit ontbr. - 468, M dies u siel, BHL des u siel. - 475, M ic bid u om troost, BHL troost mi. - 476, M of ic moet eeuwlijk syn verloren, BHL of ic ben e.v. (= Eng. 500: or else I am for ever damned). - 478, M syn my al afgegaen (cf. Ischyrius, 800: amici omnes), BHL al ontbr. - 519, M Nu biddick u, biechte (= Eng. 552: ‘I pray you’), BHL u ontbr. - 527, M met abstinentie ja oock met pynen, BHL ende met pynen (= Eng. 560: abstynence and perseveraunce). - 537, M Bidt hem genade, ghy sultse vinden, BHL dit suldi vinden. - 539, M siet dat gy altyt bi hem seyt, als hi hem tot penitencie keert (Ischyrius, 881: abfore tibi fas non erit unquam), BHL altijt en hem ontbr. - 544, M stranghe ende hart, BHL strenghe (overal elders strang). - 563, M aenhoort mijn roepen (= Ischyrius, 965: Has querulas voces piis auribus excipe), BHL Hoort mijn roepen (maar Eng. 593: Here my clamorous complaynte). - 568, M Maria Moeder gods almachtich (de goede lezing, cf. 847 en 853), BHL Moeder des hemels. - 569, M staet mi ter noot oock bi (metrum verbeterd), BHL bi ontbr. - 575, M maect mi dyns kints ryck deelachtigh, BHL uwes kints (doch vs. 572 | |
[pagina 959]
| |
dynen sone). - 582, M so geve icse u, BHL gevicx u. - 589, M moet ghy nu so syn geslagen, BHL so ontbr. - 615, M doet aen dit cleet tot uwen loone (metrum verbeterd), BHL t'uwen loone. - 620, M Het sal gode alte male wel behagen (de goede lezing), BHL al te wel. - 639, Vroetscap, Cracht, Scoonheyt, BHL Wysheyt (doch elders altijd Vroetscap. - 648, - M aldus heb, BHL dus. 661, M Wi sullen u alle deugkden raden (metr. verbeterd), BHL duecht raden. - 663, M dit syn vrienden, BHL dit syn die vrienden. - 678, M theylich sacrament (= Eng. 709: holy sacrament), BHL heylich ontbr. - 687, der menschen, BHL des menschen. - 689, gaf uit synder herten ten fijnen, BHL herten sineGa naar voetnoot(1). - 699, M dat is seer wel ghedaen (= Eng. 730: that is the best you can do), BHL wel ontbr. - 710, M handelt sinen schepper (= Eng. 739: handeleth his maker), BHL den schepper. - 723, M daer hy gaff (de goede lezing), BHL gaf hi. - 725, M hy en vercochtse ons nyet (= Eng. 754: solde them not), BHL se ontbr. - 732, M by oncuyssche wyven in onsuyverheden van haren lyve, BHL oncuyssche en haren ontbr. - 737 haer goede leeren, BHL goede ontbr. - 740, M sonder meerder vermaen (de goede lezing), BHL niet meer vermaen (dit geeft geen zin). - 745, M ick heb ontfanghen theylich sacrament, BHL mijn sacrament (Eng. 773: receyved the sacramente for my redempcyon and (thou) myne extreme unccyon, cf. Ischyrius, 1309). - 760, M Sterck ende vroom, BHL ende ontbr. - 763, M vrienden, we en willen niet, BHL lieve vrienden (Eng. 790: ‘frendes’, alleen, maar Ischyrius, 1345, caroe sodales). - 778, M doen ict haer vraechde, BHL ic. - 783, M ick gae seker wege, BHL ic wil (Eng. 813: I wyll hye me - Ischyrius, 1384: abcedo). - 793, M my is leet dat ick hier heden quam (= Eng. 819: I repente me that I hether came. - En Ischyrius, 1403; poenitet me huc unquam... tulisse pedem), BHL dat icker heden quam. - 801, M soo schoon ter keure (metrum verbeterd), BHL soo ontbr. - 805, M ic sals mi wel wachten, BHL wel ontbr. - 824, blyft ghy my by?, (de goede lezing), BHL bi mi. - 824, M u nyet ontwycken, BHL nemmermeer beswyken (Eng. 853: wyll not forsacke the...). - 837, M Neempt hier aen exempel, B Neemter, HL Neemt. - 841, M merct doch hoe, BH, doch merct hoe,Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 960]
| |
en L Deucht, merct (corrupteel). - 866, M neme ick ten lichame wt, BHL den lichaem uut. - 871, M neempt dit in dancke (= Eng. 902: This memoryall), BHL dit ontbr. - 874, M syt dies wel vroet (metrum verbeterd), BHL dies syt vroet. - 891, Elck mensche soo moet vesten, BHL soo ontbr. - 894, M dat jonne ons Godt, de hemelsche vader, (de goede lezing, cf. 664), BHL Godt ontbr.
In deze lange lijst van varianten komen zeer vele plaatsen voor, waar M het metrum nu verbetert, of waar zijne lezingen worden bevestigd door Everyman of Ischyrius.
Verwantschap van het handschrift met den incunabeldruk (1495). - De incunabeldruk (B) wijkt op zeer vele plaatsen af van de lezingen der postincunabel-drukken H en L. We kunnen vaststellen dat M bijna altijd aan de zijde staat van B, tegenover HL. Zoo hebben vers 24 MB alst behoort, HL als behoort - 28 MB arger worden, HL worden argher - 87 MB u geschrifte ende pampieren, HL ende u pampieren - 91 MB besteet, HL bestaet. Onnoodig telkenmale den tekst der afwijkingen te drukken. De belangstellende lezer zal MB tegenover HL zien staan op de volgende plaatsen 95, 101, 167, 172, 179, 188, 232, 258, 259, 275, 297, 299, 312, 347, 389, 406 MB Elckerlyc, ic... (= Eng. 439: Everyman, ...) HL elckerlyc ontbr. in MB u mer, HL maer u), 417, 490, 508 (MB seer lief (= Ischyrius, 845: Deo superisque simul gratissima virgo est) HL seer ontbr. 561, 566, 583, 585, 605, 628 (MB nu vrienden, Eng. 655. now frendes, HL op vrienden), 639, 643 (dit vers ontbreekt in HL), 652, 672, 675, 710 (MB sinen scepper = Eng. 739: his maker, HL den scepper), 754 (MB ‘deze lange vaert’ = Eng. 782: this vyage long, HL lange ontbr.), 763, 771, 808, 881, 885. Daarentegen zijn er ook eenige plaatsen, waar M aan de zijde van HL staat, tegenover B. In B komen er drukfouten voor, die in HL verbeterd werden. Geen enkele van die drukfouten is in M te vinden, hetgeen bewijst dat de M-tekst niets te doen heeft met den eigenlijken B-tekst. Er is verwantschap tusschen beide teksten - meer niet. Zoo leest B 362 vervult, drukfout voor vervuylt, 367 wi voor mi; 393 it, drukfout voor ict - 417 ‘nu wil ic’, drukfout voor ‘soe wil ic, - 468 meyn, drukfout voor weyn - 495 met mi, drukfout voor ‘met di’ - 500 reyne, voor rivier - 540 als sy, voor ‘als hy’ - 619 god heer, drukfout voor ‘hoe heet’ - 683 gave, voor grave. Op enkele plaatsen is een woord in B weggevallen, | |
[pagina 961]
| |
dat HL herstelt, en M ook heeft: MHL lezen 352: sullen my nu troost geven (in B nu ontbreekt) - 414 hadde so lief (in B so ontbreekt) - 735 oft god wil (in B oft ontbreekt) - 782 suldi mi ooc ontgaen? (in B ooc ontbreekt. - Cf. Ischyrius, 1383: tu me etiam linques.) - 792 alleen te gaen (in B alleen ontbreekt. Cf. Ischyrius, 1407: te solitarium profiscici) - 845 mijn duecht, die wil (in B die ontbreekt). Er zijn dan nog enkele onbeduidende varianten, waar B alleen staat tegenover al andere teksten. Zoo ik wel heb gezien, zijn er slechts drie plaatsen, waar B alleen staat, die een afzonderlijke bespreking verdienen. B leest vs. 599: Elckerlyc, nu syt vro ende blide.
U weldaet coemt: nu syt verhuecht.
Het eerste nu ontbreekt in MHL en kan dan ook best worden gemistGa naar voetnoot(1). Maar Everyman heeft hier ook twee now's. De vertaler schijnt bijgevolg de lezing van B onder de oogen te hebben gehad: hij vertaalt (623):
Now, everyman, be mery and gladde
Your good dedes do come, ye may not be sadde.
Now is your good dedes hole and sounde.
B leest vs. 837: Neemter exempel an, alle diet hoort ende siet.
Alle ontbreekt in MHL. Maar de Engelschman vertaalt hier (867): Take example all ye that this do here and se.
Hij schijnt dus de lezing met alle onder de oogen te hebben gehad. Zelfde geval met Ischyrius, welke hier vertaalt (1492): En omnes in me convertite lumina, animum intendite,
Tempori sapite.....
De lezing van B (alle) zal hier wel oorspronkelijk zijn: wegens het metrum, denkelijk te lezen: ‘al diet hoort’Ga naar voetnoot(2). | |
[pagina 962]
| |
B leest vs. 574: Bidt voer mi dynen sone voerdachtich
So dat ic mach gaen inden rechten pade,
574. Daer die wegen niet en syn onrachtich.
onrachtich kan niets anders zijn dan een wisselvorm van onrechtich. Maar MHL lezen hier: onrastich: hetgeen een Brabandsche vorm is voor onrustich (rast = rust). Het regelmatige rijm is hier - achtich. Maar het kan ook zijn dat wij voor een assoneerend rijm staan (cf. vs. 76 blyct: ryck). Welke hier de oorspronkelijke lezing is, blijft twijfelachtig: want ‘het rechte pad, dat niet is onrechtig’ lijkt me toch wat naïef uitgedrukt. Zit hier soms een corrupteel achter? Everyman geeft geen licht: hij laat het vers onvertaald. Doch Ischyrius vertaalt (953): ...trames deviantium
Rectissimus et inoffensus gradientibus.
inoffensus staat dichter bij niet onrastich dan bij niet onrachtich. Maar Ischyrius had waarschijnlijk een andere lezing onder de oogen. Ik moet bekennen dat ‘het rechte pad, daar de wegen niet zijn onrechtig of onrustig’, mij erg verdacht voorkomtGa naar voetnoot(1). Wat de lezingen betreft waar de jongste druk van 1525 (L) alleen staat, deze zijn ofwel drukfouten, ofwel foutieve lezingen. Zoo ik wel heb gezien, is er slechts een enkele plaats, waar L akkoord gaat met M, tegen BH, die een bespreking verdient. Elckerlyc zegt aan Kennisse dat hij bereid is zich tot Biechte te wenden, zooals Kennisse het aanraadt. L leest (V. 501): Uut reyner bestier
So gaen wi tot daer (lees haer)....
B heeft: ‘reyne bestiere’ - H ‘reynen bestier’. De Raaf wil lezen ‘met reynen bestier’, en hij geeft deze woorden aan Kennisse. M heeft hier dezelfde lezing als L: ‘Wt reynder bestiere’. - en deze lezing laat zich goed verdedigen: reyner schijnt hier de comparatief vorm te zijn - en de tekst zou dan beteekenen ‘= om | |
[pagina 963]
| |
de zaak beter (zuiverder) te besturen - om de zaak beter in het reine te brengen’. Doch Ischyrius en de Engelschman hebben het anders begrepen: De eene vertaalt (v. 835):
Ex animo perplacet, pariter gradiamus ambo.
De andere (537):
For joye I wepe: I wolde we were there.
Hebben zij soms een andere lezing onder de oogen?
Foutieve lezingen in M. - Alhoewel het handschrift ons een rijken oogst van nieuwe en uitstekende varianten aanbiedt, zal het toch niemand verwonderen, zoo dit late hs. (1594) ook vele foutieve lezingen bevat, welke door onze drukken kunnen worden verbeterd. De copie is zeer slordig: ik heb reeds gezeid dat hier een twaalftal verzen overgesprongen werden, die in de drukken staan: vs. 99 (de helft van het vers), 121, 275, 289, 309, 317 (de helft) 591, 719, 799, 817-818. Bovendien zijn er een groot getal foutieve lezingen, die de drukken helpen verbeteren. Plaatsen die geen zin geven: zooals v. 521 ‘In den middele stond si’, voor ‘u lyden mi wel kont is’. De vergelijking met het Engelsch en het Latijn toont aan dat de drukken dikwijls de goede lezing bewaren, tegen M. Zoo b.v. vers 836 ‘Want myn tyt is schier vervult’. M leest: ‘... is hier vervult’. Beide lezingen geven een goeden zin. Doch het Engelsch heeft (v. 866): ‘For I se my tyme is nye spente awaye’. Schier is dus de goede lezing. Een lijst opstellen van alle verkeerde lezingen ware bladzijden vullen, want ze zijn zeer talrijk. Komt er ooit een critische uitgave tot stand, waar heel het apparaat van varianten in opgenomen wordt, dan zal op vele plaatsen de lezing van M niet in den tekst staan, maar in de voetnota worden vermeld. | |
[pagina 964]
| |
Besluit.Thans is met den Elckerlyc-tekst gebeurd hetgeen eenige jaren geleden met onzen Reinaert I gebeurde: Een nieuw handschrift werd ontdekt, dat ons heel onverwachts velewelkome varianten aanbrengt. Wij zijn bijgevolg tegenwoordig in staat een critischen tekst van Elckerlyc te bezorgen, welke oneindig veel dichter bij het autographon van Petrus Diestemius staat dan vroeger het geval was - (En dit is immers het doel van alle critische uitgaven). Maar wij zijn er nog heel verre van verwijderd overal dit autographon te kunnen herstellen. Wanneer men onze twee Reinaert I-handschriften vergelijkt met Reinardus Vulpes, met den Reinaert II en met de Proza, zoo stelt men vast dat in beide handschriften nog vele corrupteelen voorkomen: Zie dienaangaande J.W. Muller's uitgave van Reinaert I en zijn Critisch Commentaar. Zelfde geval met de twee Elckerlyc-teksten (M, en den gedrukten tekst). De vergelijking met Everyman, met den Homulus van Ischyrius en de vertaling van Jasper van Gennep leert ons dat ook hier de Dietsche tekst op vele plaatsen corrupt moet zijn. Ik heb reeds in mijn Tekstcritiek aangetoond dat op verschillende plaatsen, verzen overgesprongen werden, die de Engelschman en Ischyrius beide onder de oogen hebben gehad en vertaalden (vs. 62, 99). Uit de vergelijking met de Engelsche, Latijnsche en Duitsche bewerkingen blijkt dat emendaties zich in het Dietsch opdringen. Thans weer een opsomming maken van de door mij voorgestelde verbeteringen in mijne Tekstcritiek zou een nuttelooze herhaling zijn. Doch deze mijne emendaties latende voor hetgeen zij waard zijn, wensch ik hier beknopt aan te toonen dat vele secure tekstverbeteringen door mijne voorgangers voorgesteld, door het nieuwe handschrift niet werden bevestigd. V. 60 lezen alle Dietsche teksten: ‘Buten gods vreese ende alte vreeslick’. Het Engelsch en Jasper van Gennep bewijzen dat hier vleeslick moet worden gelezen (Logeman, Prioriteit, 38). Vers 112 lezen alle teksten: ‘Waer ic met schatte te verleeden: gebieden’. Rijm niet in orde: de Raaf emendeert vermieden, een uitstekende conjectuur. Dit vermieden (= uitkoopen) natuurlijk niet te verwarren met vermiden (= vermijden), dat een heel ander woord is. | |
[pagina 965]
| |
V. 118-119 in al onze teksten: Nu en weet ick myns selves ghenen raet
Van rekening doen: mijn pampier
Es so verwerret...
Hetgeen niet rijmt. De Raaf emendeert zeer goed: ‘myn pampier staet: raet’. Es valt dan weg. V. 160, alle Dietsche teksten lezen naerstelic. Maar het Engelsch heeft shortely (181) en het Latijn celeriter (273). Zoo dus te lezen haestelic (Logeman, Prioriteit, 56). Vs. 179 luidt het rijm: ‘mede te trecken: ick wane’. De Raaf emendeert: ‘mede te gane’ - hetgeen denkelijk de oorspronkelijke lezing is. Vs. 210 alweer het slecht rijm: ‘verhuecht: versaecht’ waar, ofwel met de Raaf moet gelezen worden behaecht, ofwel met Leenderts verdaecht (= opgemonterd). Vs. 226-7 nog een corrupt rijm: ‘so ghi hebt beloeft: dats mi wel blikelyc’. Hoe hier gelezen? Vs. 237 waarschijnlijk te lezen met de Raaf: ‘Dat seidic’, in plaats van soudic (naar het Engelsch 257; ‘So I sayde’). Vs. 273, ‘sonder omsien,... jaet!’, aan Geselscap toe te kennen (Logeman, Prioriteit, 73 en mijne tekstcritiek, 273). Vs. 448 rijm bedorven: ‘toe dorren spreken: nochtans’. Met de Raaf zeker te lezen ‘dorren spreken an: nochtan’. Vs. 526, luidt in alle onze teksten: ... een juweelken rene
Dat penitentie heet alleene..
526. Daer suldi u lichaem mede termynen.
Termijnen geeft hier geen zin. Moltzer emendeert trahynen (naar het Eng. 559, chastysed - en Ischyrius, 867, piabis). Alle commentatoren hebben reeds de opmerking gemaakt, dat alleene een leelijke stoplap is. Zij laat zich echter gemakkelijk uit den tekst verwijderen. Men leze: een juweelken rene
Dat peniteutie heet. Alteenen
Seldire u lichaem mede trahynen.
Alteenen (met de beteekenis altijd door) staat nog aan het rijm, vs. 278. - En wat verder zegt Kennisse (538) ‘oerboert die harde knopen altyt’. In vs. 534 is gesond weggevallen. Men leze, met Logeman (Prioriteit. bl. 115): ‘So sal syn duecht gesond werden spoedig’. In vs. 558 het rijm scat te veranderen in saet (met Kalff en de Raaf). | |
[pagina 966]
| |
Met behulp van M, is vs. 563 nu te lezen: Aenhoort (M) mijn roepen; al is het te spade
Mijn bede toch (M) in den troon ontfaet.
Maar Logeman (Prioriteit, 120) heeft reeds de opmerking gemaakt dat te uit den tekst waarschijnlijk moet worden geschrapt. Immers het Engelsch leest hier (593): ‘though it late be’. (En niet ‘too late’). De nieuwe lezing toch schijnt dit te bevestigen. Overigens is het, volgens de Christelijke leer, nooit te laat om berouw te hebben. Den tekst dus te lezen, met de volgende interpunctie: Aenhoort mijn roepen! Al is het spade,
Mijn bede toch in den troon ontfaet!
Toch is de weerslag van al is.
Vs. 566 zegt Elckerlyc: Scryft mi int boeck des hemels blade (M B).
Daar ‘hemels blade’ geen zin geeft, en dat Ischyrius hier (969) leest: ‘Scribe volumina vitoe meo nomine’ - zal wel moeten verbeterd worden ‘int boeck des levens blade’. Het Boeck des levens wordt in onze oude literatuur herhaaldelijk vermeld, naar Exodus 32, 32-33. (Zie de nota van Logeman, Prioriteit, bl. 120). In al onze Dietsche teksten staat vs. 869 wi of ons, - hetgeen zeker moet verbeterd worden in gi of u (Logeman, Prioriteit, 160 en mijn Tekstcritiek, vs. 869).
Deze lange reeks voorbeelden toont zonneklaar aan, dat (ondanks het nieuwe handschrift M) onze Dietsche tekst de genezende hand der critiek niet kan missen.
En nu nog eenige slotopmerkingen. Het staat vast dat onze incunabel-uitgave van 1495 (B) een echt knoeiwerk is. Zoo Pieter Doorlant de auteur van Elckerlyc is, zal hij zeker uit zijn vel gesprongen zijn, toen hij zag wat de uitgever van zijn drama had gemaakt. (Immers Doorlant stierf eerst in 1507). Hij zou zeker bij dien knoeier hebben geprotesteerd, en de volgende uitgaven zouden dan degelijker zijn geweest. Dit is echter het geval niet. Ondanks enkele onbeduidende wijzigingen, is de tekst der postincunabels (1502 en 1525) wel dezelfde als die der vorige uitgave. En hieruit meen ik te mogen afleiden dat | |
[pagina 967]
| |
P. Doorlant de auteur niet is. Deze was zeker reeds overleden vóór 1495, en hij heeft bijgevolg de gelegenheid niet gehad te protesteeren tegen de barbaarsche verminking van zijn tekst.
Vervolgens nog een tweede opmerking: Logeman (Prioriteit, 122) heeft bewezen dat Jasper van Gennep den Dietschen Elckerlyc heeft gekend. Maar nu staan we voor de vraag (zij werd nog niet besproken): Welke is de waarde van de Elckerlyc-copie, die van Gennep onder de oogen had? Dienaangaande zou ik een gissing willen uiten: Jasper van Gennep was boekdrukker te Keulen. Hij was de gewone uitgever van Ischyrius, voor wien hij in 1533 zijn Hortulus animoe in het licht zond, en in 1536 zijn Homulus. Van Gennep was met het drama zeer ingenomen en besloot het in het Duitsch te vertalen. Doch acht ik zeer onwaarschijnlijk dat hij een Dietschen tekst van Elckerlyc in 1536 te Keulen heeft gevonden. Hij wist door den Homulus, dat Ischyrius een Nederlandschen tekst had gevolgd van zekeren Petrus Diestemius, en dat dit tooneelstuk op een Brabandsch landjuweel werd bekroond. Ik houd het ervoor dat J. van Gennep zich tot Ischyrius zal hebben gewend om het Dietsche origineel van hem te verkrijgen. (Hij bleef met Ischyrius in betrekking, aangezien hij in 1537 nog een tweede verbeterde uitgave van Homulus bezorgde). Ischyrius zal hem dan een afschrift van de Dietsche copie hebben bezorgd, waarop hij had gewerkt - of misschien de copie zelve. Het valt zeer te betreuren dat J. van Gennep een zoo karig gebruik heeft gemaakt van den Nederlandschen tekst. Zijn plan was natuurlijk Homulus te vertalen; en dit Latijnsche drama is een zeer vrije vertaling van het Dietsch. Men kan zelfs zeggen: een omwerking, - want Ischyrius breidt bijna overal zijn origineel uit. J. van Gennep hield zich aan den Homulus-tekst. Hij wenschte klaarblijkelijk oorspronkelijk werk te leveren; waar de Dietsche rijmen zich zeer goed in het Duitsch laten omzetten, wijzigt hij stelselmatig: Hij was denkelijk bevreesd dat men hem van plagiaat zou beschuldigen. Voor de critische herstelling van onzen Dietschen tekst, is het jammer dat van Gennep op deze wijze heeft gewerkt. Want de copie, die hij van Ischyrius had verkregen, schijnt een zeer goeden tekst te hebben bevat: op vele plaatsen beter dan onze Dietsche copiën. En ook veel beter dan de copie waarop de Engelschman heeft gewerkt (zie dienaangaande mijn volgend hoofdstuk over de Prioriteitsvraag). | |
[pagina 968]
| |
Nog één slotopmerking. Petrus van Diest (Diestemius) was een Brabander, en zijn drama werd op een landjuweel in zijn land bekroond. Het was dus vast en zeker in het Brabandsch geschreven. Maar we beschikken over geen enkele Brabandsche copie van Elckerlyc. M (1594) is een Vlaamsch afschrift, waar het Brabandsch bijna overal vervlaamscht wordt. Enkele uitzonderingen daargelaten - want M schrijft (699), Brab. houwelyk, in plaats van Vl. huwelijk; grouwen en bespouwen (460), Brab. verstiven (633). De incunabeldruk (1495) is Hollandsch: uitgegeven te Delft (volgens Campbell, bij Christ. Snellaert). Doch hier straalt het Brabandsch van P. Diestemius op verschillende plaatsen nog door. Zoo v. 229 selken reyse, 237 selc geveert, 383 selcker reisen. Overal elders Vl. en Holl. sulke. Natuurlijk heeft Diestemius op zijn Brabandsch overal selk geschreven. (In H en L wordt overal selk verwijderd). V. 504 in B: ‘Daer selen wyse vinden’. Overal elders Vl. sullen. Natuurlijk heeft Diestemius overal Brab. wi of si selen geschreven. De Brab. vorm ghi selt en seldi komt in geen onzer teksten voor. In B op ongeveer de helft der plaatsen met, op de andere helft mit (hetgeen in het Mid.-Hollandsch zeer gewoon is). Diestemius heeft natuurlijk overal Brab. met geschreven. In B heel dikwijls ic bin; maar ook dikwijls ic ben. Diestemius schreef zeker, zooals alle Brabanders uit zijn tijd, ic ben. Vs. 300 lezen M en B: ‘met droever herten’ - hetgeen H en L in droeviger veranderden. In het Mnl. is droef (Duitsch trübe) de gewone Zuid-Nederlandsche vorm. Droevig is in de Middeleeuwen Hollandsch. Ik laat dan de Brabandsche spelling nog ter zijde: dit zou me te ver leiden. Tot nog toe vertoonen alle onze critische uitgaven van Elckerlyc een mengelmoes van dialecten. Moest ik er echter toe komen om een critische uitgave te bezorgen, dan zou ik niet aarzelen zoo veel het kan, overal de Brabandsche vormen en spelling te herstellen, die P. Diestemius in zijn autographon zeker heeft gebruikt. Voor iemand, die in het 15d eeuwsch Brabandsch thuis is, is dit een eenvoudig kinderspel.
Ik heb in de voorgaande bladzijden de aandacht gevestigd op het groot belang dat het nieuwe handschrift voor onzen | |
[pagina 969]
| |
Elckerlyc biedt. Om mijne collega's, die zich ook met dit drama bezig houden, in staat te stellen te oordeelen in hoe ver al mijne opmerkingen juist zijn, meen ik goed te doen met een afschrift van M te leveren. Ik hoop dat zij er nog veel zullen kunnen uithalen, dat ik niet heb gezien. | |
[pagina 971]
| |
IV.
| |
[pagina 972]
| |
Al dat opwast ergert voort.
Daerom wil ick nu, alst behoirt,
Rekeninghe van Elckerlyck ontfaen
Want liet ick de werelt dus lange staen
In desen leven ende in deser tempeesten
Tvolck soude arger worden dan beesten
En souden noch deen den anderen eten.
30[regelnummer]
Myn puer geloove es al vergeten,
Dat ick haer selve geboot te houwen:
Het cranct, het dwynt, het staet te couwen
Daer ick soo minnelyck om sterf de doot
Onschuldich, sonder bedwanck oft noot,
35[regelnummer]
Om dat ick meende dat sy by desen
Mynder glorien gebruyckich souden wesen
Daer icse toe hadde vercoren.
Nu vindick dattet nu al es verloren
Dat ick soo costelyck hadde ghemeent.
40[regelnummer]
Hoe menich goet ick hem heb verleent
Wt mynder ontfermherticheyt tresoor
Dat hem toebehoort, nochtans synse soo door
Ende verblent int aertssche goet
Als dat justitie wercken moet
45[regelnummer]
Aen elckerlyck, die leeft soo onvervaert.
Waer sydy myn doot, die nyemant en spaert?
Compt hier; hoort wat ick u sal vermonden.
De doot.
Tuwen bevele tot allen stonden,
Almachtich Godt, seght u beheet.
Godt.
50[regelnummer]
Gaet henen tot elckerlyck gereet
En seght hem van mynen weghen saen
Dat hy een pelgrimagie moet gaen,
Die nyemant ter weerelt en mach voorby
Ende dat hy Rekeninghe come doen my
55[regelnummer]
Sonder vertreck: dats myn gebot!
De doot.
Het wort gedaen, almachtich Godt.
Ick wil ter weerelt gaen regneren;
Ock sal ick rasselyck sonder cesseeren
| |
[pagina 973]
| |
Tot Elckerlyck gaen: hy leeft soo beestelic
60[regelnummer]
Buyten godts vreese ende alte vreeselyck.
Voor Godt aenbidt hy daertssche goet
Daer hy deeuwighe vreuchde om derven moet:
Ga naar margenoot+ Daerom wil ic tot hem gaen met snellen keere.
Hy compt hier gaende. Help godt de Heere,
65[regelnummer]
Hoe luttel moeyt hy op myn comen!
Ay, Elckerlyck, u wort saen benomen
Dat ghy te houden meent seer vast.
Ghy sult nu staen tot swaren last
Voor godt almachtich ende buyten seghe.
70[regelnummer]
Elckerlyck, waer sydy op weghe
Dus moy? Hebdy godt al vergheten?
Elckerlyck.
Waer by vraechdys?
De doot.
Dat suldy weten!
Wilt naer my hooren tot desen stonden:
Neerstelyck ben ick aen u gesonden
Van Godt wt des hemels pleyn.
Elckerlyck.
75[regelnummer]
Aen my ghesonden?
De doot.
Ja ick, certeyn.
Al hebt ghy syns vergeten alst blyct,
Hy peynst om u wel in syn Ryck,
Alsoo ick u sal voor ooghen leggen.
Elckerlyck.
Wat begheirt godt van my?
De doot.
Dat sal ick u segghen:
80[regelnummer]
Rekeninghe wilt hy van u ontfaen
Sonder eenich verdrach.
| |
[pagina 974]
| |
Elckerlyck.
Hoe sal ick dat verstaen?
Rekeninghe? Wat sal dat bedieden?
De doot.
Al gevet u vrempt, het moet geschieden.
Noch moet ghy aen nemen sonder verdrach
Een pelgrimagie, die nyemant en mach
Weder keeren in gheender manieren.
Bringt u geschriften ende pampieren
Met u ende besietse voordachtich,
Want ghy moet voor godt almachtich
90[regelnummer]
Rekeninghe doen, des seker syt;
Ende hoe ghy besteet hebt uwen tyt
Van uwe wercken goet en quaet
Ga naar margenoot+ Oock en behoirt hier gheen verlaet
95[regelnummer]
Van dien, nu het wesen moet.
Elckerlyck.
Wa, daer ben ick qualyck op voorsien,
Rekeninghe te doene voor gode bloot.
Wie sydy, bode?
De doot.
Ick ben die doot,Ga naar voetnoot(1)
100[regelnummer]
Daer elckerlyck sal by
Godts bevele rekeninghe doen my.
Elckerlyck.
Och doot, sydy my soo by,
Als icker alderminst op moede?
Doot, wilt ghy van my hebben goede?
105[regelnummer]
Duysent pont sal ick u gheven
Op dat ick behouden mach mijn leven
En doet my een verdrach van desen.
| |
[pagina 975]
| |
De doot.
Elckerlyck, dat en mach nyet wesen.
Ick en aensie goet, schat noch have:
110[regelnummer]
Paus, coninck, hertoghe noch grave
En spaer ick niet na godts gebieden.
Waer ick met schatte te verleeden,
Ick creghe wel alder weerelt goet.
Nu houdet al met my den voet:
115[regelnummer]
Oock en geve ick wtstel noch verdrach.
Elckerlyck.
Allendich arm catyff, o wach!
Nu en weet ick myns selfs geenen raet
Van rekeninge te doene: myn pampier
Is soo verwerret en soo besledt
120[regelnummer]
Ick en sie daer geen mouwe toe geset.
121[regelnummer]
[So is mijn herte om desen in vaer]
Och, mocht ick noch leven twaelf jaer
Soo soudick myn gescriften exponeren
Ende oversien. Wilt doch cesseren
125[regelnummer]
Als nu, lieve doot, van wraecken
Tot dat ick voorsien ben op de saecken:
Dat biddick u, door godts ontfermen.
De doot.
U en mach baten smeecken noch kermen!
Dus siet wat u staet te beghinnen.
Elckerlyck.
130[regelnummer]
Lieve doot, een saecke doet my bekinnen:
Al eest dat ick dese vaert moet aengaen
Soudick niet moghen wederkeeren saen,
Als ick myn rekeninghe hadde ghestelt?
De doot.
Neen ghy, nemmermeer!
| |
[pagina 976]
| |
Elckerlyck.
Almoghende godts gewelt!
135[regelnummer]
Wilt mijns ontfermen in desen noot.
En soudick nyemant, cleyn noch groot,
Daer moghen leyden, had icx van doene?
De doot.
Ja ghy! waer yemant soe koene
Dat hy de vaert met u bestonde.
140[regelnummer]
Spoet u, want godt, die alle gronde
Doorsiet met synen goddelycke ooghen,
Begheert dat ghy voor hem compt tooghen
U rekeninghe, van dat ghy hebt bedreven,
Want wat meendy, dat u hier is gegeven
145[regelnummer]
Dleven op aerde ende tytelyck goet?
Elckerlyck.
Aylacen, dat meendick.
De doot.
Hoe sydy dus onvroet,
Elckerlyck, daer ghy hebt V sinnen
Dat ghy soo onsuyver syt van binnen
Ende dat ick soo haestelyck come onversien
Elckerlyc.
150[regelnummer]
Allendich catyf, waer sal ick vlien
Dat ick aff quaem deser grooter sorghen!
Lieve doot, verdraecht my tot morghen
Dat ick my verspreken mach van desen.
De doot.
Dat ick dat soude consenterende wesen
155[regelnummer]
En doe ick nyet tot gheender tyt.
Ick sal [l. sla] den sulcken terstont int crijt
Sonder voor raet met eenen slach.
Aldus bereyt u desen dach.
| |
[pagina 977]
| |
Icî wil wt uwen ooghen vertrecken,
160[regelnummer]
Siet dat gy u neerstelycken gaet betrecken
Te segghen: nu compt den dach
Die Elckerlyck nyet voorby en mach.
Elckerlyck.
Ay, Elckerlyck, wat dedick oyt geboren!
Ick sie myn leven is al verloren
165[regelnummer]
Nu ick doen moet dese lange vaert,
Daer ick soo qualyck tegen ben bewaert,
Ick en heb ter weirelt noyt goet bedreven
Aldus hebick seer luttel gescreven.
Hoe sal ick my excuseren int claer?
170[regelnummer]
Eylacen, ick wou ick nu nyet en waer.
Ga naar margenoot+ Dat waer mynder zielen groot toeverlaet.
Waer mocht ick nu soecken troost oft raet?
Godt de Heere, die alle dinck voorsiet,
Dat ick veel clage ten helpt al nyet.
175[regelnummer]
Den tyt gaet verre: het es al na noene,
Eylacen, wat staet my nu te doene?
Wien mocht ick claghen deze saecke?
Laet sien oft ick myn geselschap spraecke,
Ende leyde hem voor oogen om mede te trecken
180[regelnummer]
Sout hyt my ontseggen? neen hy, ick wane
Wy hebben ter weerelt in onsen daghen
Malcanderen soo groote vrientschap gedragen
Want ick betrouwe hem alder deucht.
Ick sie hem! Des ben ick vervreucht
185[regelnummer]
Dus wil ick hem toe spreken sonder verdrach,
Goeden dach, geselschap!
Geselschap.
Elckerlyck, goeden dach
Moet u godt geven ende gesonde.
Hoe siet gy dus deirlyc! Doet my de conde:
Hebdy wat sonderlincx dat u let?
Elckerlyck.
190[regelnummer]
Ja ick, geselschap.
| |
[pagina 978]
| |
Geselschap.
Ochermen, hoe sydy dus ontset!
Lieve Elckerlyck, ontdect my uwen noot.
Ick blyve by u tot in den doot
Op goet geselschap en trouw gesworen!
Elckerlyck.
Ghy seght wel, geselschap!
Geselschap.
Wat tis verloren?
195[regelnummer]
Ick moet al weten, u druck, u lyden.
Een mensche mocht druc wt u snyden!
Waer u misdaen, ick hielpt wreken
Al soudicker blyven doot gesteken
Ende ict wiste te voren claer.
Elckerlyck.
200[regelnummer]
Danck hebt, geselschap!
Geselschap.
Geenen danck een haer!
Daer by seght my u dooghen.
Elckerlyck.
Geselle, oft ick u leyde voor oogen
Ende u dien last viel te swaer
Ga naar margenoot+ Dan soudick my meer bedroeven daer.
205[regelnummer]
Maer ghy seght wel, godt moet u loonen.
Geselschap.
Wa, ick meent sonder hoonen.
Elckerlyck.
Ghy seght wel boven schreve,
Ic en vant noyt anders aen u dan trouwe.
| |
[pagina 979]
| |
Geselschap.
Soo en suldy oock nemmermeer.
Elckerlyck.
Godt loonts u ende ons vrouwe!
210[regelnummer]
Gesel, ghy hebt my eensdeels verheucht.
Geselschap.
Elckerlyck, en weest nyet versaecht:
Ick ga met u al waert inde helle!
Elckerlyck.
Nu, ghy spreect als een goet geselle.
Ick salt u dancken soo ick best can.
Geselschap.
215[regelnummer]
Daer en is gheen dancken an!
Die nyet en dede in wercken aenschyn,
Hy en waer nyet weert geselle te sijn.
Daerom wilt my uwen last ontdecken
Als getrouwe vriendt.
Elckerlyck.
Ick salt u vertrecken
220[regelnummer]
Hier nu seker, al sonder veysen:
My is bevolen dat ick moet reysen
Een groote vaert ende stranghe.
Oock moet ick rekeninghe by bedwange
Doen den hoochsten Coninck almachtich.
225[regelnummer]
Nu biddick u dat ghy weest bedachtich
Mede te gane, soo ghy belooft hebt.
Geselschap.
Dat es my blyckelyck.
De beloofte houdick van weerden.
Maer soudick sulcke reyse aenveerden
| |
[pagina 980]
| |
230[regelnummer]
Om beden wille, my soudet verdrieten:
Ick soude van desen gerucht verschieten
Maer toch willen wy tbeste doen
Ende ons beraden.
Elckerlyck.
Och, hoort doch dit sermoen!
Seyt ghy my nyet, had icx noot,
235[regelnummer]
Mede te gane tot in myn doot
Oft in de helle, had ict begheert?
Geselschap.
Ga naar margenoot+ Dat soudick zeker, maer sulc geveert
Es wtgesteken, plat metten rontsten.
En oft wy de vaert begontsten,
240[regelnummer]
Wanneer souden wy weder comen na desen?
Elckerlyck.
Daer en es, yloo, gheen weder keeren!
Geselschap.
Ja soo? soo en wil icker nyet wesen!
En wie heeft u de bootschap gebracht?
Elckerlyck.
Eylacen, de doot.
Geselschap.
Help, heylighe godts cracht!
Heeft de doot geweest de bode?
245[regelnummer]
Om al dat leven mach van gode,
En ginck icker nyet, mocht ict voorby.
Elckerlyck.
Ghy seydet my nochtans toe!
| |
[pagina 981]
| |
Geselschap.
Dat kenne ick vry!
Waert te drincken een goet gelage,
Ick ginck met u al totten daghe
250[regelnummer]
Ja, oft waert ter kermisse buyten tstede,
Oft daer de schoone vrouwen waren.
Elckerlyck.
Ja, daer ghingdy mede!
Ick hoor wel ghy waert bereet,
Ginct met geneuchten toe.
Geselschap.
Hier en wil ick nyet mede, godt weet.
Maer woudy pelgrimagie gaen
255[regelnummer]
Oft woudy yemant thooft afslaen
Ick holpen ontslippen tot inde broeck
Ende clieven ontween.
Elckerlyck.
Och, dat es een sober bescheet!
260[regelnummer]
Geselle, gy wilt al anders dan ic, alst noot es;
Geselle, peyst om Trouwe, die groot es,
Die wy deen den anderen belooft hebben
over menich jaer.
Geselschap.
Trou hier, trou daer!
265[regelnummer]
Ick en wilder nyet aen, daermede gesloten!
Elckerlyck.
Nu biddick u, en hadts u nyet verdroten
Doet my wtgeleye, maect my moet
Tot voor de poorte!
| |
[pagina 982]
| |
Geselschap.
Ga naar margenoot+ T Jacob, ick en sal nyet eenen voet!
270[regelnummer]
Maer hadt gy ter weerelt noch gebleven
Ick en had u nemmermeer begeven.
Nu moet u onse Lieve Heere geleyen
Ende ick wil voorwaer nu van u scheyen.
Elckerlyck.
Is dat gesceyden?
Sonder omsien, eylacen Jaet.
275[regelnummer]
[Nu sien ick wel, tes cranck toeverlaet].
t Geselschap, alst compt ter noot
Maer waer ick noch in weelden groot
Soo soumen met my lachen alteenen
Maer, lacen, men wilt met my nyet weenen.
280[regelnummer]
Men seyt: in voorspoet vint men vrient
Die ter noot nyet seer en dient.
Een ander hem castye by desen.
Waer wil ic nu troost soeckende wesen?
Ick weet! aen myn vrienden ende maghen
285[regelnummer]
Die wil ick mynen noot gaen claghen.
Al es my geselschap afgegaen
Sy moeten my doch ter noot bystaen
Want men doet int gemeen gewach
[Dattet bloet cruypt daert niet gaen en mach]
290[regelnummer]
Ick salt besoecken op dat ick leven mach.
Waer sydy, vrienden en maghen?
Mage.
Hier syn wy, neve,
Tuwen gebode, stout ende coene.
Neve.
Elckerlyck, hebdy ons van doene?
Mage.
Dat segt ons vry
Ja, sonder verlaet
295[regelnummer]
Wy syn tuwen besten, wat gy bestaet,
| |
[pagina 983]
| |
Al wout gy yemant doot slaen
Wy holpen u daer toe!
Neve.
Het moet alsoo staen,
Soumen dmaeghsschap te recht orboren.
Elckerlyck.
Godt danck u, myn vrienden vercoren.
300[regelnummer]
Ic claech u met droever herten myn gevaernis,
Dat ick ontboden ben, alsoot claer is,
Een verre pelgrimagie te gaen
Daer nemmermeer en es wederkeeren aen
Ende moet rekeninge doen, die swaer is,
305[regelnummer]
Voor den Heere, diet al openbaer is.
Mage.
Waer af moetty Rekeninghe doen?
Elckerlyck.
Van alle myn wercken, om cort sermoen;
Hoe ick hier heb mynen tijd versleten
[Op aertryck ende met sonden verbeten]
Ga naar margenoot+ 310 Ende wat ick al heb bedreven
Den tyt geleent ende nyet gegeven.
Hier wilt mede gaen, dat u godt wil loonen
Ende helpt my myn rekeninge verschoonen,
Soo sal te minder werden myn seer.
Mage.
315[regelnummer]
Daer mede te gane?
Neve.
Wat! schillet nyet meer?
Voerwaer ick heb een ander gepeyst.
| |
[pagina 984]
| |
Mage.
Ick valle op myn achter hielen!
Neve.
[Ten docht niet geveynst]
Ick seynder myn maerte, blyde ende vro:
Sy gaet geerne ter feesten.
Mage.
320[regelnummer]
Ick segghe oock alsoo!
Ick soude verschieten int leste.
Elkerlyck.
En wildy dan niet mede gaen?
Neve.
En laet nyet haesten, beste:
Ten is tot geender feesten te loopen,
325[regelnummer]
Noch tot geender sollen!
Elckerlyck.
Nu, om een eynde te knoopen,
Seght, wildy mede sonder verlaet?
Neve.
Ick neme wtstel, dach en raet
Ende neme myn genachte tot op een ander tyde
Mage.
Wy willen ons verblasen!
Elckerlyck.
330[regelnummer]
Hoe soudick my verblyden?
Wat schoonder woorden men my biet,
Alst compt ter noot, soo ist al nyet.
Eylacen, alsoo ist hier gevaren.
| |
[pagina 985]
| |
Nevc.
Elckerlyck, godt wil u bewaren!
335[regelnummer]
Ick en wil nyet mede, geseyt opt plat.
Oock heb ick wtstaende te rekenen wat
Daer ben ick noch qualyck op voorsien
Dus blyf ick hier.
Elckerlyck.
Dat mach wel syn!
Tfy, Elckerlyck, hebdi u verlaten
340[regelnummer]
Op u maghen? Die hem soo vromelyck vermaten
Sy laten u blyven in dit dangier,
Siet, oft mense jaechde van hier.
Ick sie men spreect wel metten monde
Buyten der daet; met geveynsden gronde,
345[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Dan seggen sy: neve, gebrect u yet?
Ick ben tot uwen besten; ten is seker nyet?
Ende diesgelycke seyt geselschap, toch
Het is al seuringhe ende bedroch.
Die wil die mach hem daer toe verlaten.
350[regelnummer]
Waer mocht ick my nu henen saten?
Tis hier verloren lange gebleven.
Wat vrienden sullen my nu troost gheven?
Aldus compt my nu inne:
Ick heb aen myn goet geleyt myn minne:
355[regelnummer]
Woudt my dat helpen tot mynen oirboren
So en haddicx noch nyet al verloren.
Ick heb op hem toch alle mynen troost.
O Heere, diet al sal doemen int oost,
Wilt doch u gratie op my ontsluyten;
360[regelnummer]
Waer sydy myn goet?
Tgoet.
Ick ligghe hier in muyten,
Versockelt, vermost, als ghy my siet,
Vertast, vervuylt; ick en can my nyet
Verporren, al [l. alsoo] ben ick tsamen gesmoort.
Wat wildy my hebben?
| |
[pagina 986]
| |
Elckerlyck.
Compt rasch hier voort,
365[regelnummer]
Lichtelyck, goet, en laet u sien
Ghy moet my beraden.
T goet
Wat raet can u van my ghescien?
Hebdy ter weerelt eenich letten?
Dat sal ick u beteren.
Elckerlyck.
Tsyn al ander smetten!
Ten is nyet ter weerelt, wilt my verstaen;
370[regelnummer]
Ick ben ontboden daer ick moet gaen
Een pelgrimaigie, sonder verdrach.
Oock moet ick, dats my tswaerste gelach,
Rekeninghe doen voor den oppersten Heere.
Om dwelck ick troost aen u begheere.
375[regelnummer]
Mitsdien dat ick van myn kintsche daghen
Hadde in u seer groot behaghen,
Ende dat mynen troost al aen u stoet,
Soo bidde ick u, myn wtvercoren goet,
Dat ghy met my gaet sonder cesseren,
380[regelnummer]
Want ghy mocht my licht voor godt pureren:
Het goet can dicwils suveren smetten claer.
T goet.
Neen, Elckerlyck, ick mocht u letten daer:
Ga naar margenoot+ Ick en volge nyemant tot sulcke reysen
En al ginc ick mede, wilt dit peysen,
385[regelnummer]
Soo soudy myns te wars hebben grootelycx.
By redene sal ict u seggen blootelycx:
ick hebbe seer u rekeninghe verwert,
Want al u sinnen hebdy verteert
Aen my; dat mach u wel leet syn
390[regelnummer]
Ende u rekeninghe sal ongereet syn
Voor godt almachtich, mits mynen schouwen.
| |
[pagina 987]
| |
Elckerlyck.
Dat mach my wel berouwen,
Als ict verantwoorden sal moeten
Strangelyck. Op, gaet ghy mede?
Tgoet.
Neen, ick ben onbrandelyck:
395[regelnummer]
Aldus en volghe ick u nyet een twint.
Elckerlyck.
Eylacen, ick hadde u oyt gemint,
Myn leefdage tot op den tyt van nu.
Tgoet.
Dat is een eeuwighe verdoemenisse voor u:
Myn minne es contrarie des hemels staten.
400[regelnummer]
Maer hadt gy my gemint met maten
Ende van my gedeylt den armen
Soo en dorste [l. dorfste] ghy nu nyet karmen.
[Noch staen bedroeft, dat u nu swaer is]
Elckerlyck.
Eylacen, godt, ick kenne dat waer is.
Tgoet.
405[regelnummer]
Meendy dat ick uwe ben?
Elckerlyck.
Ick hadt ghemeent!
Tgoet.
Swyght, Elckerlyck, ick en ben u maer geleent
Van godt: hy proeft oft u is voor ooghen
hoe ghy u sult in weelden pooghen.
| |
[pagina 988]
| |
Die menige blyft by my verloren
410[regelnummer]
Meer dan behouden: weet dat te voren.
Meyndy dat ick u sal volghen
Van deser weerelt? Neen ick, sekerlyck.
Elckerlyck.
Dat meendick, claerlyck!
Om dat ick u oyt hadde soo lief.
Tgoet.
415[regelnummer]
Daerom is tgoet der zielen dief:
Als ghy wech syt, dat en mach niet lieghen
Soo wil ick noch eenen anderen bedrieghen,
Gelyck ick dede voor uwen tyt
Elckerlyck.
Ga naar margenoot+ O valsche goet, vermalendyt!
420[regelnummer]
Hoe hebdy my nu in u net gevaen,
Verrader godts!
Tgoet.
Ghy hebbet al u selven ghedaen,
Dwelck my lief is tot deser tyt:
Ick moet daerom lachen.
Elckerlyck.
Sydy dies verblyt,
Om dat ghy my van gode hebt berooft?
425[regelnummer]
Hy es sot die eenich goet gelooft.
Dat mach ick, Elckerlyck, wel beclaghen!
En wildy dan nyet mede?
Tgoet.
Ey seker, neen ick!
| |
[pagina 989]
| |
Elckerlyck.
Och, wie sal ick dan gewaghen
Mede te gaen in desen grooten last?
Eerst haddick op myn geselschap gepast.
430[regelnummer]
Die seyt my schoon toe menichfout.
Maer achter naer wast hem berout.
Daer vondick dat was al bedroch,
Doen ginck ick tot mynen maghen noch,
Die seydent my soo claer toe als gelas.
435[regelnummer]
Ten eynde vondict al gedwas.
Doen wert ick denckende op myn goet,
Daer ick altoos aen leyde mynen moet,
Maer dat en gaf my troost noch raet
Om dat tgoet in verdoemenisse staet:
440[regelnummer]
Dies ick my selven wel mach bespouwen,
Tfy, Elckerlyck, u mach wel grouwen!
Hoe deerlyck wordick nu versmaden!
Heere godt! wie sal my nu beraden,
Daer ick by worden mocht verheucht?
445[regelnummer]
Nyemant beter dan myn deucht.
Maer, lacen, sy is soo teer van leden
Ick duchte sy nyet comen en can van der steden,
Och, ick en sal haer nyet toe derren spreken.
En wil ick? neen - ick sal nochtans,
450[regelnummer]
Het vaer alst mach, ick moeter henen.
Waer sydy myn deucht?
Deucht.
Ick ligghe hier al verdwenen
Te bedde, vercrepelt en al ontset.
Ick en can geroeren nyet een let.
Dat hebdy gedaen met uwe misdaden.
455[regelnummer]
Wats u gelieven?
Elckerlyck.
Ghy moet my beraden,
Want icx noot hebbe tot mynder vromen.
| |
[pagina 990]
| |
Deucht.
Elckerlyck, dat heb ick wel vernomen
Dat ghy ter Rekeninge syt gedaecht
Voor den oppersten Heere.
Elckerlyck.
Och, deucht, dat sy u geclaecht,
460[regelnummer]
Ick come u bidden wter maten
Dat ghy daer met my gaet.
Deucht.
Al mocht my al de weerelt baten,
Ick en conde nyet alleen gestaen.
Elckerlyck.
Och, lacen, sydy soo cranck?
Deucht.
Dit hebt ghy al gedaen,
[....................]
465[regelnummer]
Hadt gy my volcomelyck gevuecht
Ick soude u Rekeninghe, die onreyn is,
Gesuvert hebben, dies u siele in weyn is.
Siet u gescrifte en al u wercken
470[regelnummer]
Hoe datse hier ligghen!
Elckerlyck.
Godts cracht wilt my verstercken!
Men siet hier nyet een letter, die reyn is
In al dit gescrifte.
Deucht.
Seker, ick meyns
Dat moechdy sien aen myn gesonde.
| |
[pagina 991]
| |
Elckerlyck.
Myn weerde deucht, wt goeden gronde,
475.[regelnummer]
Ick bid u om troost tot myn orboren,
Oft ick moet eeuwelin syn verloren:
Want tgeselschap, vrient, mage en goet
Syn my al afgegaen; in rechter ootmoet
Helpt ghy my nu myn Rekeninghe sluyten
480[regelnummer]
Hier voor den oppersten Heere!
Deucht.
Elckerlyck, gy deert my seere:
Ick sou u helpen, waer icx machtich!
Elckerlyck.
Deucht, sout ghy my wel beraden?
Deucht.
Dies ben ick bedachtich.
Hoewel ick nyet en mach vander stede,
485[regelnummer]
Noch hebbic een suster, die sal gaen mede.
Kennisse heetse, die u leyen sal
Ende wysen hoe men u bereyen sal
Te treckene ter Rekeninghe, die fel is.
Kennisse.
Elckerlyck, ick sal u bewaren.
Elckerlyck.
Ick meen my nu wel is:
490[regelnummer]
Ick ben eensdeels gepaeyt in desen.
Godts loff moet daer in geeert syn [l. wesen].
Deucht.
Als sy u geleyt heeft sonder letten
Daer ghy u suveren sult van smetten
| |
[pagina 992]
| |
Dan sal ick gesont worden en comen u by
495[regelnummer]
Ende gaen ter Rekeninghe met dy
Om te sommeren met sulcker vreucht
Voor den oppersten heere.
Elckerlyck.
Danck hebt, wtvercoren deucht!
Ick ben getroost boven mate
Op u soete woorden.
Kennisse.
Nu gaen wy onser straten
500[regelnummer]
Tot biechte: sy es een suyver Riviere:
Sy sal u pureren.
Elckerlyck.
Wt reynder bestiere
Soo gaen wy tot daer; ick bids u beyden,
Waer woont biechte?
Kennisse.
Int huys der salicheden:
Daer sullen wy haer vinden, soude ic meenen.
Elckerlyck.
505[regelnummer]
Godt wil ons gratie verleenen
Tot haer, die ons vertroosten moet.
Kennisse.
Dit es biechte: valt haer te voet:
Sy is voor gode seer lief en weert
Elckerlyck.
O gloriose blomme, diet al vercleert
510[regelnummer]
Ende doncker smetten doet vergaen,
Ick kniele voor u, wilt my dwaen
| |
[pagina 993]
| |
Van mynen sonden; in u aenschouwen
Ick come met kennisse tot berouwen,
Bedroeft van herten, seer versaecht
515[regelnummer]
Want ick ben vander doot gedaecht
Te gaen een pelgrimaigie die grootsy
Ende Rekeninghe te doen, die bloot sy,
Voor hem, die doorsiet alle gronde.
Nu biddick u, biechte, moeder van gesonde,
520[regelnummer]
Verclaert myn brieven, want deucht seer ongesont sy.
Biechte.
Elckerlyck, inden middele [?] stont sy
Om dat ghy met kennisse tot my syt comen
Soo sal ick u troosten tot uwer vromen
Oock sal ick u geven een juweelken reene
525[regelnummer]
Dat Penitentie heet alleene
Ga naar margenoot+ Daer suldy uwen lichaem mede termynen
Met Abstinentien, ja, oock met pynen
Hout daer, siet die geesselen puere:
Dats penitentie, stranck en suere,
530[regelnummer]
Peynst dat onse Heere oock was geslagen
Met geesselen, dwelc hy woude verdragen
Recht voor syn pelgrimagie stranghe.
Kennisse, hout hem in desen ganghe;
Soo sal syn deucht worden spoedich
535[regelnummer]
Ende ymmers hoopt aen godt ootmoedich:
Want uwen tyt vleus eynden sal.
Bidt hem genade, gy sultse vinden al
Ende orboort de harde knoopen altyt.
Kennisse, siet dat ghy altyt by hem syt
540[regelnummer]
Als hy hem tot penitentie keert.
Kennisse.
Gaerne, biechte.
Elckerlyck.
Godt sy hier geeert!
Nu wil ick myn penitentie beghinnen
Want tlicht heeft my verlicht van binnen,
Al syn dese knoopen stranghe ende hert.
| |
[pagina 994]
| |
Kennisse.
545[regelnummer]
Elckerlyck, hoe suer dattet u oock wert,
Siet dat ghy u penitentie volstaet.
Ick, kennisse, sal u geven raet
Dat ghy u rekeninghe sult thoonen bloot.
Elckerlyck.
O levende leven! O hemelsch broot!
550[regelnummer]
O wech! O Waerheyt! O goddelic wesen,
Die neder quam wt syn svaders schoot
In een suyver maecht geresen
Om dat ghy elckerlyck wout genesen,
Die Adam onterfde by Evaes rade.
555[regelnummer]
O heyliche Triniteyt wtgelesen,
Wilt my vergeven myn misdaden,
Want ick begeere aen u genaden,
O goddelyck Tresoor, O coninclyck schat,
O alle der weerelt toeverlaet,
560[regelnummer]
Spyse der Ingelen, sonder versaden.
O clare spiegel, daert al aen staet
Wiens licht alle de weerelt doorgaet,
Aenhoort myn roepen, al ist te spade
Myn bede toch in den throon ontfaet
565[regelnummer]
Al ben ick sondich, misdadich en quaet,
Scryft my int boeck des hemels blade
Want ick versoecke aen u genade.
O Maria, moeder godts almachtich,
Staet my ter noot oock by voordachtich,
570[regelnummer]
Dat my den vyandt nyet en verlade,
Ga naar margenoot+ Want nakende is my de doot crachtich.
Bidt voor my uwen sone almachtich,
Soo dat ick mach gaen inden rechten pade
Daer de wegen nyet en syn onrastich.
575[regelnummer]
Maect my dyns kints rycke deelachtich.
Soo dat ick in syn passie bade,
Want ick begeere aen u genade.
Kennisse, geeft my de geesselen by vramen.
Die penitentie heeten by namen:
580[regelnummer]
Ick salt beginnen, godt geefs my gratie.
| |
[pagina 995]
| |
Kennisse.
Elckerlyck, godt geve u spatie,
Soo geef icse u in den naem des Heeren
Daer gy u ter rekenin the voor moet keeren.
Elckerlyck.
Inden naem des Vaders ende des soons mede
585[regelnummer]
Des Heylichs geests, inder drievuldichede
Begin ick myn penitentie te doen.
Neempt, lichaem, voor dat ghy waert schoon
My te bringen inden wech der plaghen
Daerom moet gy nu soo syn geslaghen.
590[regelnummer]
Ghy hebbet wel verdient gewarich.
Ay, broeders, doet alle penitentie strange ende vruchtbarich
Teghen dat ghy u pelgrimagie moet gaen
Die elckerlyck moet nemen aen.
Deucht.
Godt danc, ick begin nu wat te gaen,
595[regelnummer]
Want Elckerlyck heeft my genesen
Dies wil ick eeuwich bij hem wesen.
Oock sal ick syn weldaet declarer n
Dus wil ick by hem gaen te tyde.
Kennisse.
Elckerlyck, weest vro ende blyde:
600[regelnummer]
U weldaet compt, nu syt verheucht!
Elckerlyck.
Wie macht syn, kennisse?
Kennisse.
Het is u deucht,
Gants en gesont opde beene.
| |
[pagina 996]
| |
Elckerlyck.
Och, van blyschappen ick weene!
Nu wil ick meer slaen dan te voren.
Deucht.
605[regelnummer]
Elckerlyck, pelgrim vercoren,
Gebenedyt sydy sone geboren
Want u is nakende dlicht der glorien
Ende die blyschap der goddelycker consistorien
Ghy hebt my gemaect al gesont,
Dies sal ick u by blyven teeuwiger stont
610[regelnummer]
Godt sal u [l. ues] ontfermen, hebt goet betrouwen.
Elckerlyck.
Willecom, deucht, myn oogen douwen
In rechter ootmoediger blyschap soet.
Kennisse.
En slaet niet meer, hebt goeden moet:
Godt siet u leven inden throone.
615[regelnummer]
Doet aen dit cleet tot uwen loone:
Het is met uwen tranen bevloeyt,
Dus draget vryelyck ongemoeyt
Oft anders soudyt voor gode gemissen.
Elckerlyck.
Hoe heet dit cleet?
Kennisse.
Het cleet van berouwenissen:
620[regelnummer]
Het sal Gode te male wel behaghen.
Deucht.
Elckerlyck, wilt dit cleet aen u draghen
Want kennisse hevet u aengedaen.
| |
[pagina 997]
| |
Elckerlyck.
So wil ick op u betrouwenisse staen,
Om dat Godt dit [cleet] heeft soo waert.
625[regelnummer]
Nu willen wy gaen onvervaert!
Deucht, hebdy ons Rekeninghe claer.
Deucht.
Ja ick, Elckerlyck.
Elckerlyck.
So en hebbe [l. hebbick] geenen vaer.
Nu, vrienden, en wilt van my nyet scheyden.
Kennisse.
Neen wy, Elckerlyck.
Deucht.
Ghy moet noch met u leyden
630[regelnummer]
Dry persoonen van grooter machte.
Elckerlyck.
Wie souwense wesen?
Deucht.
Schoonheit, cracht,
Ende Wysheit, en mach niet achterblyven.
Kennisse.
Noch moetty hebben sonder verstyven,
U vyf sinnen als u beradere.
Elckerlyck.
635[regelnummer]
Hoe sou icxse gecryghen?
| |
[pagina 998]
| |
Kennisse.
Roeptse allegadere:
Sy sullent hooren al sonder verdrach.
Elckerlyck.
Myn vrienden, compt al op mijnen dach!
Vroetschap, cracht, schoonheyt ende vyf sinnen
Cracht.
Hier syn wy al tot uwer minnen.
640[regelnummer]
Wat wildy van ons hebben ghedaen?
Deucht.
Ga naar margenoot+ Dat ghy met Elckerlyck wilt gaen
Syn pelgrimaigie helpen volbringhen
Om dat hy gedaecht is ter rekeninghen
Voor gode te comen ongelet.
645[regelnummer]
Siet oft ghy mede wilt.
Schoonheyt.
Wy willen al met
Tot synen hulpe ende tsynen rade!
Vroetschap.
Dat willen wy certeyn.
Elckerlyck.
O Almoghende Godt, genade,
U lovick dat ick aldus heb gebracht
Vroetschap, schoonheit, vyf sinnen ende cracht
650[regelnummer]
Ende myn deucht met kennisse claer.
Nu hebbic geselschap te wille daer
Ick en geers nyet meer tot mijnen verdoene
Cracht.
Ick blyve u by, stout ende koene
Al waert te gaen in eenen stryt.
| |
[pagina 999]
| |
Vyf sinnen.
655[regelnummer]
Ende al waert de weerelt wyt
Ick en scheyde van u nyet in geender noot,
Schoonheyt.
Soo en sal ick oock tot myn doot.
Daer come af datter af comen mach!
Vroetschap.
Elckerlyck, wat ick u doe gewach,
660[regelnummer]
Gaet voorsienich al met staden,
Wy sullen u alle deuchden raden
Ende sullen u helpen wel bestieren.
Elckerlyck.
Dit syn vrienden, die nyet en faelgieren!
Dat loone haer godt, de hemelsche vader.
665[regelnummer]
Nu hoort, myn vrienden allegader,
Ick wil gaen stellen myn Testament
Voor u allen hier present:
In Charitaten eender rechter ootmoede,
Deel ick den armen van mynen goede
670[regelnummer]
Deen helft: ende dander helft voortane
Gheve ick, daert schuldich is te gane.
Dit doe ick den vyandt nu te schanden
Om los te gaen wt synen handen
Nae myn leven in desen daghe.
Kennisse.
675[regelnummer]
Elckerlyck, hoort wat ick u gewaghe:
Gaet totten priesterlycken staet
Ende siet dat ghy van hem ontfaet
tHeilich Sacrament en dOlyssel mede.
Dan keert hier weder tot dese stede.
680[regelnummer]
Wy sullen alle nae u verbeyden.
| |
[pagina 1000]
| |
Vyf sinnen.
Ga naar margenoot+ Ja Elckerlyck, gaet u bereyden.
Ten es keyser, coninck, hertoge noch grave,
Die hebben van gode alsucke gave
Als de minste priester doet alleene:
685[regelnummer]
Van allen den Sacramenten reene
Draecht hy den sleutel aldeure bereyt
Al tot der menschen salicheyt,
Die ons godt tot eender medecyne
Gaf wt synder herten ten fyne
690[regelnummer]
Hier in desen aertsschen levene,
Die Heylige Sacramenten sevene:
tDoopsel, tvormsel, tpriesterschap goet
Ende 't Sacrament, godts vleesch ende bloet,
tHouwelyck ende theylich Olyssel met
695[regelnummer]
Ende biechte: Dit syn de sevene onbesmet
Sacramenten van grooter weerden.
Elckerlyck.
Ick wil godts lichaem minnelyc aenveerden
Ootmoedelyck ende totten priester gaen.
Vyf sinnen.
Elckerlyck, dat is seer wel gedaen:
700[regelnummer]
Godt laett u met salicheden volbringen.
Die priester gaet boven alle dinghen:
Sy synt die ons de scriftuere leeren
Ende de menschen van sonden keeren.
Godt heeft haer meerder macht gegeven
705[regelnummer]
Dan den Ingelen int eeuwich leven,
Want elck priester can maecken claer
Met vyf woorden opden outaer
In der missen, syt dies vroet,
Godts lichaem, waerachtich vleesch ende bloet
710[regelnummer]
Ende handelt synen schepper tusschen syn handen.
Die priester biut ende ontbint alle banden
In den hemel ende opter aerden.
Och, edel priester van grooter waerden,
Al custen wy u voetstappen, gy waret weert.
715[regelnummer]
Wie van sonden troost begeert,
| |
[pagina 1001]
| |
Die en connen vinden toeverlaet.
Dan aenden priesterlycken staet.
Dit heeft die Heere den priester gegeven.
[Ende zyn in zyn stede hier ghebleven]
720[regelnummer]
Dus synse boven die Ingelen verheven.
Kennisse.
Dats waer, diet wel hout ter deghen.
Maer doen hij hinck met grooter smerten
Aen tCruys, daer hy gaff wt synder herten
Die seven Sacramenten met seere,
725[regelnummer]
Hy en vercochtse ons nyet, de Heere.
Hierom dat Sinte Peeter lyt
Datse alle syn vermalendyt
Diese coopen oft vercoopen
Ende daeraf gelt crygen met hoopen.
730[regelnummer]
Sy geven den sondaer quaet exempel:
Ga naar margenoot+ Haer kinderen loopen inden Tempel
Ende som sitten sy by oncuyssche wijven
In onsuyverheden van haren lyve.
Dese syn emmers haers selfs onvroet.
Vyf sinnen.
735[regelnummer]
Ick hope, oft godt wilt, dat nyemant en doet!
Daerom laet ons den priester eeren
Ende volgen altyt haer goede leeren.
Wy syn haer schapen ende wy (l. sy] ons herden
Daer wy alle onder behoet werden.
740[regelnummer]
Laet dit wesen sonder meerder vermaen.
Deucht.
Elckerlyck compt; hy heeft voldaen;
Dus laet ons wesen op ons hoede.
Elckerlyck.
Heere godt, my is soo wel te moede
Dat ick van vreuchden weene als een kint.
745[regelnummer]
Ick heb ontfanghen theylich Sacrament
en dOlyssel mede: Danck hebbe diet riet!
Nu, vrienden, sonder te letten yet,
| |
[pagina 1002]
| |
Ick dancke gode dat ick u allen vant.
Slaet aen dit roedeken alle u hant
750[regelnummer]
Ende volcht my haestelyck nae desen:
Ick gae vore daer wil ick wesen.
Onse Lieve Heere godt wilt my geleyden.
Cracht.
Elckerlyck, wy en willen van u nyet sceyden
Voor gy gegaen hebt dese lange vaert.
Vroetschap.
755[regelnummer]
Wy blyven by u ongespaert
Alsoo wy u belooft hebben overlanghe.
Kennisse.
Och, dit is een pelgrimaigie stranghe
Die Elckerlyck sal moeten gaen.
Cracht.
Elckerlyck, siet hoe wy by u staen
760[regelnummer]
Sterck en vroom, hebt geenen vaer.
Elckerlyck.
Ay my! de leden syn my soo swaer
Dat sy gaen beven door den gru.
Vrienden, wy en willen nyet wederkeeren nu.
Sal ick myn pelgrimaigie betalen
765[regelnummer]
Soo moeten wy hier binnen dalen
In desen put, ende worden aerde.
Schoonheyt.
Wat! in desen put?
Elckerlyck.
Ja, van deser waerde
Soo moeten wy worden, cleyn ende groot.
| |
[pagina 1003]
| |
Schoonheyt.
Hoe? ende hier oock inne versmooren?
Elckerlyck.
Ja, hier in versmooren ende blyven doot
770[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ter weerelt, maer levende wesen altyt
Voor den oppersten Heere.
Schoonheyt.
Ick schelt al quyt!
Adieu! vaert wel, ick gae als de domme.
Elckerlyck.
Wat, schoonheyt!
Schoonheyt.
Ick ben al dooff, ick sage nyet omme
775[regelnummer]
Al mocht my alle de weerelt baten.
Elckerlyck.
Waerop wil ick my verlaten?
Schoonheyt vliet al oft mense jaechde.
Nochtans te voren, doen ict haer vraechde
Woudese met my sterven ende leven.
Cracht.
780[regelnummer]
Elckerlyck, ick wil u oock begheven:
U spel en behaecht my nyet ter deghe.
Elckerlyck.
Cracht, suldy my oock ontgaen?
Cracht.
Ick gae seker wege,
Daer mede gesloten een voor al
| |
[pagina 1004]
| |
Elckerlyck.
Lieve cracht, ontbeyt my noch!
Cracht.
785[regelnummer]
By Sinte Loy, ick en sal!
Meendy dat ick in desen put wil versmooren?
Elckerlyck.
Ay, suldy my dan al ontgaen?
Cracht.
Ja ick, tis al verloren
Al soudy uwen navel wtcryten.
Elckerlyck.
Suldy aldus u beloofte quyten?
Ghy sout my by blyven alsoo ghy seyt.
Cracht.
790[regelnummer]
Ick hebbe u verre genoech geleyt.
Oock sydy out genoech, also ick wane,
U pelgrimaigie alleen te gane.
My is leet dat ick hier heden quam.
Elckerlyck.
Ay, lieve cracht!
Cracht.
Ick maecke u gram:
795[regelnummer]
Tis al verloren. Rust u hooft
Ende gaet int doncker huys.
Elckerlyck.
Dat en hadde ick noyt gelooft!
Wie wil hem verlaten op syn cracht?
Sy vliet als mist doet wter gracht
| |
[pagina 1005]
| |
[schoonheit is als wint, die vlieghet]
800[regelnummer]
Ay my! Lieve vrienden, dat ghy dus lieget
Ghy seydet my toe soo schoon ter keure
Ga naar margenoot+ Vroetschap.
Elckerlyck, ick wil oick deure
Ende nemen wtstel van desen,
Meendy dat wy hier inne willen wesen?
805[regelnummer]
Hout u van dien, ick sals my wel wachten.
Elckerlyck.
Och, vroetschap, vroetschap!
Vroetschap.
Ick en wil nyet mede!
T'is verloren gevroetschapt claer.
Elckerlyck.
Lieve vroetschap, compter toch soo naer
Dat ghy hier binnen den gront besiet,
Dat bid ick u ootmoedich.
Vroetschap.
810[regelnummer]
By sinte Loy, ick en doets nyet!
My rouwet dat icker oyt quam soo by.
Elckerlyck.
Och, al nyet [l. mist] dat godt niet en sy,
Schoonheyt, cracht ende Vroetschap groot
Het vliet van Elckerlyck, als compt de doot.
815[regelnummer]
Arm mensche! Waer sal ick nu op leven?
Vyf sinnen.
Elckerlyck, ick wil u oock begeven,
...................Ga naar voetnoot(1)
Dat ghy veel roept, ten mach nyet baten.
| |
[pagina 1006]
| |
Elckerlyck.
820[regelnummer]
Och, suldy my allegader laten?
Deucht.
Neen wy, Elckerlyck, weest gestilt.
Elckerlyck.
Ay my, vyff sinnen!
Vyf sinnen.
Roept dat ghy wilt
Ghy en sult my nyet van voren bekycken
Elckerlyck.
Lieve deucht, blijft ghy my by?
Deucht.
Ick en sal u nyet ontwycken
825[regelnummer]
Om leven, om sterven om geen torment!
Elckerlyck.
Hier syn getrouwe vrienden bekent!
Alle die my nu ontgaen ghemeene
Beminde ick meer dan myn deucht alleene.
Kennisse, suldy my oick begeven?
Kennisse.
830[regelnummer]
Ja ick, Elckerlyck, als ghy eyndt u leven,
Maer seker nyet eer, in gheen dangier.
Elckerlyck.
Danck hebt, Kennisse.
| |
[pagina 1007]
| |
Kennesse.
Ick scheede nyet van hier
Voor dat gy syt daer ghy behoirt.
Elckerlyck.
My dincke, wacharmen, wy moeten voort
835[regelnummer]
Rekeninghe doen ende gelden myn schult
Want mynen tyt is hier vervult.
Neempt hier aen exempel, diet hoort en siet
En merct hoet nu al van my vliet
Sonder myn deucht, die wilt met my varen.
Deucht.
840[regelnummer]
Alle aertssche dinghen [syn] al nyet!
Elckerlyck.
Merct doch hoet al van my vliet!
Deucht.
Schoonheyt, cracht, vroetschap, dat hem siet [l. liet]
Tgeselschap, die vrienden en maghen waren
Elkerlyck.
Nu merct hoet al van my vliet!
845[regelnummer]
Sonder myn deucht, die wil met my varen.
Genade, Coninck der Ingelscher scharen,
Genade, moeder godts, staet my toch by.
Deucht.
Ick sal my puer voor godt verclaren.
Elckerlyck.
Genade, Coninck der ingelscher scharen.
| |
[pagina 1008]
| |
Deucht.
850[regelnummer]
Co t ons de pyne sonder verswaren,
Maect ons deynde los ende vry.
Elckerlyck.
Genade, Coninck der ingelscher scharen!
Genade, moeder godts, staet my toch by!
In uwen handen, Vader, hoe dat sy,
855[regelnummer]
Bevele ick nu mynen gheest in vreden:
Ick vare metter deucht.
Kennisse
Hy heeft leden // dat wy alle moeten lyden [L. gelden]
De deucht sal nu haer selven melden
Voor hem diet al oordeelen sal.
860[regelnummer]
My dinct ick hoore der ingelen geschal
Hier boven. Den Hemel is wyt ontdaen
Daer Elckerlyck in sal syn ontfaen.
Die Ingel seyt:
Compt wtvercoren bruyt
Hier boven ende hoort dat soete geluyt
865[regelnummer]
Der ingelen, mits u soete virtuyt.
De ziele neme ick ten lichame wt
Haer Rekeninghe is puer ende reyne
Nu voer icse binnen des hemels pleyne
Daer ons Godt wil jonnen alle gemeyne
870[regelnummer]
Binnen te comen, groot ende cleyne
Amen.
NU VOLCHT HIER DE NA-PROLOGHE:
Ga naar margenoot+ Nempt dit in dancke, cleyn ende groot
En siet hoe Elckerlyck compt ter noot (1. doot).
Geselschap, vrienden ende goet
Gaet Elckerlyck af, syt dies wel vroet,
875[regelnummer]
Schoonheit, cracht, vroetschap ende vyf sinnen
Es al verganckelyck, syt des te binnen.
| |
[pagina 1009]
| |
Sonder de deucht, die volcht voor al.
Maer als de deucht es soo smal
Dat sy nyet mede en mach, noch en can,
880[regelnummer]
Arm Elckerlyck, hoe vaerdy dan.
Ter Rekeninghe voor onsen Heere?
Dan gady van wee, van seere
Want na de doot eest quaet te verhalen:
Daer en baet voorsprake noch talen.
885[regelnummer]
Ey, Elckerlyck, hoe meuchdy wesen
Hoovaerdich, nydich? seer wtgelesen
Merct desen spieghel, hebten voor ooghen
En wilt u van hoovaerdyen pooghen
En oock van alle sonden met.
890[regelnummer]
Nu, laet ons bidden ongelet
Dat dit elck mensche soo moet vesten
Dat wy suyver voor godt comen ten lesten.
Dat jonne ons godt, de hemelsche vader!
Amen segghet alle gader.
| |
[pagina 1010]
| |
V.
| |
[pagina 1011]
| |
zeeren: en hij wist er bijna altijd iets op te vinden, om een mouw te passen aan een voor hem onverstaanbaren tekst. Soms maakte hij het zich heel gemakkelijk: hetgeen hij niet verstond sloeg hij maar over. Zag hij de mogelijkheid om den tekst wat duidelijker te maken, zoo aarzelde hij niet. Hetgeen naar zijn oordeel overtollig was, schrapte hij maar uit. Kortom, hij achtte zich geenszins gebonden een letterlijke vertaling te leveren. Wanneer wij nu Elckerlyc en Everyman vergelijken, bemerken we dat weliswaar een goed gedeelte der verzen in beide teksten letterlijk overeenkomen. Maar daarnevens zijn er een zeer groot getal verzen die varianten vertoonen - en bijgevolg geene vertalingen zijn. En natuurlijk is het meestal heel moeilijk, wanneer we zoo voor varianten komen te staan, uit te maken welke variant chronologisch de oudere is: want dikwijls geven beide varianten een gezonden zin. We krijgen dan wel den indruk dat de eene jonger is - een bewijs echter is dit toch geenszins.
Maar in het Elckerlyc-Everyman-geval staan we daarbij voor een tweede moeilijkheid, die het vraagstuk zeer inwikkelt. Wanneer we twee teksten willen vergelijken, en we bezitten van beide teksten betrouwbare copiën, dan kunnen we tot de vergelijking overgaan. We weten immers wat A schreef, en wat C ervan maakte (of omgekeerd). Doch nu spreekt het van zelf, dat vergelijken heel moeilijk wordt wanneer we niet juist weten wat de twee auteurs eigenlijk hebben geschreven. Voor den Engelschen Everyman beschikken wij over een tekst, die gemakkelijk leest en betrouwbaar is. Kleinigheden daargelaten, laat die tekst zich niet emendeeren (Logeman, Prioriteit, bl. 165). Wat echter den Elckerlyc-tekst betreft, is het geval heel anders: de uitgave van 1495 is een echt knoeiwerk. Het handschrift van 1594 is eveneens zeer slordig. En al kunnen we thans vele corrupteelen uit den tekst verwijderen, op vele plaatsen blijft onze tekst niettemin dubieus en verdacht... We zouden moeten vergelijken, en we weten niet eens wat P. Diestemius schreef! Slotsom: Zoo wij nu, om alle mogelijke vergissingen te vermijden, alle varianten die van weerskanten een goeden zin geven, buiten bespreking laten, en daarbij geen rekening houden met al die plaatsen waar de tekst van Petrus Diestemius niet heelemaal secuur is, dan blijft er waarlijk niet al te veel meer over. | |
[pagina 1012]
| |
Het feit dat de Engelsche tekst zoo duidelijk is en dat daarentegen de Dietsche tekst zoo veel te wenschen overlaat, heeft onvermijdelijk tot gevolg, dat wanneer wij aan het vergelijken gaan, de Engelsche tekst dadelijk op ons een gunstigen indruk maakt; terwijl integendeel de Dietsche ons niet voldoet. De eerste indruk dien wij krijgen, is dat Petrus Diestemius een erbarmelijke knoeier is, die den Engelschen tekst, welken hij onder de oogen heeft, niet goed weet weer te geven: hij vindt zijn rijmen niet: hij drukt zich onbeholpen uit. Hij zal dus wel de vertaler zijn - ja, hij is zelfs een slechte vertaler. Aldus zal het wel uit te leggen zijn dat zoo vele geleerden (ja, soms allereerste krachten) den Everyman als een origineel beschouwden: Ik noem slechts Verdam, Van Helten, Te Winkel, A. Worp, enz. Zij hadden den tijd niet gevonden om het vraagstuk grondig te bestudeeren. Zij gingen af op den eersten indruk, die de lezing der beide teksten op hen maakte. En dien eersten indruk zal wel schier iedereen hebben gehad. Wijlen collega Lecoutere deelde mij mede, eenige maanden vóór zijn dood, dat hij bij een eerste lezing overtuigd was dat P. Diestemius aan het vertalen was. Doch bij nader onderzoek, bleek het hem dat zijn eerste indruk verkeerd was en dat de stelling Everyman origineel, Elckerlyc vertaling heelemaal onhoudbaar bleek. Ik vroeg hem zijn bevindingen dienaangaande in de Academie mede te deelen. En hij beloofde mij dit te zullen doen. De dood heeft hem echter belet zijn belofte uit te voeren. Ik ook ben in den beginne van meening geweest, dat Diestemius als vertaler werkte; het voortgezet onderzoek heeft me echter bewezen dat ik me vergiste. Want wanneer men aan het controleeren gaat of die eerste indruk wel juist is, wanneer men onzen Elckerlyc-tekst van nabij bestudeert en vergelijkt met Ischyrius en van Gennep, dan moet men wel tot de overtuiging komen dat Petrus Diestemius geen knoeier is - maar dat de Elckerlyc-copiisten ellendige knoeiers zijn, die hunnen tekst op schromelijke wijze hebben verbroddeld. Het detail-onderzoek, vers per vers, woord per woord, toont verder aan, dat de stelling Everyman origineel, Elckerlyc vertaling onhoudbaar is - ja, dat dit zelfs een besliste onmogelijkheid is; klaarblijkelijk is Elckerlyc het origineel.
Ik schreef ‘besliste onmogelijkheid’. Op mij berust thans de plicht deze uitdrukking te verantwoorden. Ik kan er niet aan denken, de twee teksten, vers per vers te ontleeden - en op die wijze het werk van Logeman opnieuw te beginnen. Dit zou een | |
[pagina 1013]
| |
boekdeel uitmaken en ik zou hiermede den lezers hun tijd doen, verliezen. Bladzijden achtereen zou ik moeten zeggen: hier zijn twee varianten, beide geven een goeden zin. - Dus geen bewijs, - non liquet. Daar is de tekst van P. Diestemius niet heel secuur; we weten niet met zekerheid wat hij eigenlijk schreef. Dus is het voorzichtiger zich op die plaats niet te beroepen: ‘Dans le doute abstiens toi’Ga naar voetnoot(1). Hier zijn in den Dietschen tekst verzen weggevallen: de plaats bewijst dus niets. Daar zijn de Dietsche rijmen niet in orde: Corrupte plaatsen kunnen geen licht brengen, enz., enz. Doch zal het wel heelemaal overbodig zijn dit volledig detail-onderzoek onder de oogen der lezers te stellen (onnoodig hierbij te voegen dat dit onderzoek wel door mij werd gedaan - hetgeen voldoende blijkt uit mijn Tekstcritiek). Het zal, meen ik, volstaan de argumenten op te sommen, en voor iedere categorie argumenten typische voorbeelden uit te kiezen, waar de tekst van P. Diestemius vast staat, en wij bijgevolg vasten grond onder de voeten hebben, en de overtuiging zal zich dan wel opdringen dat de stelling Everyman origineel, heelemaal onhoudbaar is.
I. - Indien de Engelsche tekst de oorspronkelijke ware, zouden wij dan toch mogen verwachten dat in zeer vele gevallen (natuurlijk niet in alle gevallen, dat spreekt van zelf) waar de Dietsche tekst corrupt is, het Engelsch ons het middel aan de hand zou doen om de corrupteelen te emendeeren - en wij zouden ontdekken hoe menige corrupteel is ontstaan. En inderdaad, in sommige gevallen helpt ons het Engelsch om een corrupte lezing uit den Dietschen tekst te verwijderen. De Raaf beroept zich op het Engelsch om sommige zijner conjecturen te steunen - en ik deed hetzelfde. Hieruit mogen we echter niet zonder meer besluiten: Het Engelsch is oorspronkelijk. De Engelschman heeft zeer zeker niet vertaald op een ouden gedrukten tekst; zeer zeker heeft ook niet vertaald op een copie, die overeenkwam met handschrift M (1594). Hij had onder de oogen een Dietschen tekst, welke in menig opzicht zuiverder was dan de teksten die te onzer beschikking staan. Zoo komt het dat wanneer hij zijn zuiverderen tekst letterlijk | |
[pagina 1014]
| |
weergeeft, hij ons soms het middel aanbrengt om corrupteelen te verbeteren. Maar zulke gevallen zijn dan toch uitzonderlijk. En meestal, wanneer wij voor een corrupteel staan in onzen Dietschen tekst en we raadplegen den Engelschen tekst... dan laat hij ons in den steek: dat is de regel. Dit zou natuurlijk het geval niet zijn, zoo Elckerlyc een vertaald drama ware. Met den tekst van Vicentius Bellovacensis onder de oogen, hebben de uitgevers van onzen Spiegel Historiael een lange reeks corrupteelen uit hun slordig handschrift kunnen verwijderen. Van de Sande Bakhuyzen heeft hetzelfde kunnen doen met der Naturen Bloeme, daar hij de hand had gelegd op een beter Latijnsch handschrift dan dat gebruikt door Eelcoo VerwijsGa naar voetnoot(1). Met het Elucidarium van Honorius van Autun en met den Sydrac, ben ik er in geslaagd een honderdtal corrupte plaatsen uit het onbetrouwbaar Brabandsche bandschrift van den Dietschen Lucidaris te verbeteren, enz. Zoo nu de Everyman ons zoo weinig hulp biedt om den critischen tekst van Elckerlyc te herstellen, moet dit wel zijn, dewijl het Engelsch als bron niet werd gebruikt. Ik geef dit niet als bewijs. Het is een eenvoudige vaststeelling. De eerste indruk bij een eerste lezing, is dat P. Diestemius als vertaler werkt; de tweede indruk is tegenstrijdig met den eersten. En nu volgen de bewijzen:
II. - De secuurste methode om na te gaan welke van twee werken een vertaling is van het andere, bestaat in het zorgvuldig onderzoeken of een van beide werken soms geene corrupteelen weergeeft van een verknoeid handschrift. We vergelijken A en C: we willen weten welk van beide het origineel is. We stellen echter vast dat C corrupteelen vertaalt die niet in A voorkomen, maar wel in een B-copie (dit is een copie van A, door corrupteelen ontsierd). Dan is C vertaling, en A origineel. Immers, in een soortgelijk geval is het onmogelijk dat C het origineel zou zijn, waarvan A de vertaling is met wijzigingen aan den C-tekst, en dat dan mirabile dictu de lezingen van C weer te voorschijn komen in een B-copie, die corrupt is. Zoo er slechts een enkel geval van dien aard voorkomt, kan dit natuurlijk toeval zijn: testis unus, testis nullus. Doch toeval is buitengesloten zoodra er een reeks voorbeelden zijn: want dan zouden wij wel moeten aannemen dat de B-copiist | |
[pagina 1015]
| |
den tekst van C ter hand heeft genomen, om zijne corrupteelen in den tekst A in te lasschen... En geen copiist heeft ooit op die wijze gewerkt. Deze methode kan, dat spreekt van zelf, enkel worden toegepast als er een B-copie in het spel is. Stellen we vast dat C op een A-copie (betrouwbaar afschrift van het autographon) werkt, of omgekeerd, dan levert deze methode niets op. Welnu, wanneer we Everyman en Elckerlyc vergelijken, dan zien we dat de Engelschman op een B-copie van Elckerlyc werkt. - Hij is dus vast en zeker vertaler. Hier volgen mijn voorbeelden:
1) Gheselscap belooft Elckerlyc bij te staan - en zegt (v. 191): Lieve Elckerlyc, ontdeckt mi uwen noot,
Ick blive u bi tot in die doot.
Dit is de lezing van M (1594) - en de lezing is heelemaal secuur: het rijm is in orde, en de zin is duidelijk. Overigens leest J. van Gennep ook noth, en bij hem is het woord niet eens aan het rijm - dus heeft hij geen -oot-rijm noodig. Ischyrius vertaalt (v. 333) ‘Mihi palam facito hanc animi pestem tui’. Maar de druk van 1495, alsook de volgende geven hier: ‘...uwen moet: doot’. Ongetwijfeld een corrupteel: het rijm is verbroddeld. Welnu, de Engelschman vertaalt (v. 212): ‘My true frende, shew to me your mynde’. Mynde is de letterlijke vertaling van de corrupteel moet (= gemoed) - en niet van noot, dat de Engelschman elders herhaaldelijk door nede weergeeft. We betrappen den Engelschman op het weergeven van een B-copie-corrupteel: hij is dus vertaler. Wie het anders opneemt, stelt de zaken zoo: De Engelschman (origineel) schreef ‘...your mynde’. - Petrus Diestemius vertaalde ‘uwen noot: doot’. En mirabile dictu de Engelsche lezing komt weer te voorschijn in een corrupt handschrift, ‘uwen moet: doot’. Met andere woorden, de B- copiist is in den Engelschen tekst gaan kijken om te weten hoe hij het aan boord moest leggen om de goede rijmen van P. Diestemius te verbroddelen. Onzin, natuurlijk!
2) Het gesprek tusschen Gheselscap en Elckerlyc duurt | |
[pagina 1016]
| |
voort - en Elckerlyc is zeer gelukkig te vernemen dat Gheselscap besloten is hem bij te staan:
Elckerlyc.
214. Ic sals u danken als ic best kan
Gheselscap.
Daer en is gheen dancken an!
Dit is de lezing van M (1594)Ga naar voetnoot(1). De beteekenis is: ‘ik zal het u vergelden, zoodra het me mogelijk is’. Geen twijfel dat de plaats zoo in orde is! De oude drukken lezen: ‘Ic sal u dancken...’. En J. van Gennep (v. 878): ‘Ich wölt es verdinen...’. Antwoord (v. 880): ‘Schwig stil was verdinen of vergelden!’ Logeman (Prioriteit, bl. 61) beroept zich op J. van Gennep om te beweren dat we in Elckerlyc, dancken moeten vervangen door verdienen. ‘Immers, zegt Logeman, als Elckerlyc wil danken, dan kan hij het wel dadelijk doen - waarom dit tot later verschuiven?’ Logeman's conjectuur is overbodig: dancken beteekent hier vergelden. De lezing van M stelt dit buiten allen twijfel. Verdinen is dus een corrupteel. Welnu, de Engelschman vertaalt (v. 235): ‘I shall deserve it andGa naar voetnoot(2) I maye’. Deserve is de letterlijke vertaling van de corrupteel verdienen. De B-copie van den Engelschman verraadt hem hier alweer als zijnde vertaler.
3) Verlaten door Gheselscap, Mage en Vrient, alsook door zijn Goet, vraagt Elckerlyc zich af tot wien hij zich nu nog kan wenden (v. 427): Och, wien sal ict dan gewaghen
Mede te gaen in desen groten last?
Gewagen is de lezing van M, en tevens die van B en H. - Maar de vraag is of we niet met Logeman moeten lezen gevragen. Ik meen van ja - de verandering is overigens paleografisch onbeduidend. Cf. Ischyrius (v. 749): ‘Quoerendis suppetiis’. Maar de druk van 1525 (Willem Vorsterman) leest hier: ‘Wien sal ict dan claghen mede te gaen...’. Ongetwijfeld een corrupteel. | |
[pagina 1017]
| |
De Engelschman vertaalt hier (v. 463): ‘O, to whome shall I make my mone, For to go with me...’ Make my moan is de letterlijke vertaling van de corrupteel claghen - en niet van ghewaghen of gevragen. Wie dus het Engelsch als origineel beschouwt, komt dan tot de gevolgtrekking: Origineel: ‘Whom shall I make my moan...’. Petrus Diestemius vertaalt: ‘Wien sal ik gewagen (of gevragen)...’. En, mirabile dictu, de Engelsche lezing komt weer te voorschijn in de corrupte lezing van 1525: - ‘Wien zal ik klagen...’. Men zal toch moeilijk aannemen dat Willem Vorsterman den Engelschen tekst is gaan raadplegen om te weten hoe hij den tekst van P. Diestemius hier kon verminken.
4) Kennisse geeft aan Elckerlyc ‘het kleed van berouwenisse’. Elckerlyc trekt het aan en lucht zijn tevredenheid (v. 623): Soe wil ic berouwenisse ontfaen
Om dat God dit cleet heeft so weert.
Dit is de lezing van BHL; en zij wordt bevestigd door Ischyrius (v. 1051): Acceptabo libenter poenitentiae vestem decoram
Quae tantae est apud superos dignitatis.
Maar in M (1594) is cleet weggevallen; en de tekst luidt: ‘Omdat Godt dit heeft soo waert’. De Engelschman schijnt in zijn B-copie de corrupte lezing van M onder de oogen te hebben gehad - want hij ook laat cleet onvertaald (v. 649): Now blessyd be Jesu, Maryes sonne,
For now have I on true contrycyon.
Zonderling zou het zijn dat dit het origineel ware, dat Petrus Diestemius van cleet spreekt, en dat de Engelsche lezing (zonder cleet) alweer, mirabile dictu, in een corrupt handschrift opduikt.
5) Duecht raadt Elckerlyc aan, Wysheit, Cracht, Scoonheit te zijner hulp te roepen om hem in zijn doodstrijd bij te staan (vs. 631):
Deucht.
Wysheit ende u Cracht,
U scoonheit en mach (lees mogen) niet achter bliven.
Zoo lezen BHL, maar de tekst is zeer zeker niet in orde: | |
[pagina 1018]
| |
u ontbreekt alleen bij wysheit. Er is hier een haplographie. Lees: ‘u wysheit’. U voor w valt gemakkelijk weg. Doch M heeft hier een andere lezing: Scoonheyt, Cracht,
Ende wysheit en mach niet achterblijven.
U overal weggelaten. We hebben dus de keuze in een critische uitgave: ofwel overal u, of nergens u. En het is hier moeilijk met zekerheid te beslissen wat P. Diestemius heeft geschreven. En ziehier nu den Engelschen tekst (v. 660): Dyscressyon and strengthe they hyght
And thy beautye may not abyde behynde.
Thy alleen bij beautye. En bij Ischyrius zelfde geval (v. 1067): Prudentia, Fortitudo, et tertia
quae abesse neutiquam potest, tua Pulchritudo.
Klaarblijkelijk hebben de Engelschman en Ischyrius een zelfden Dietschen corrupten tekst onder de oogen, waar u voor sommige woorden ontbreekt (zooals in BHL u voor wysheit ontbreekt). Ischyrius is een vertaler; de Engelschman dan ookGa naar voetnoot(1). Wij kunnen immers moeilijk onderstellen, dat de chronologische volgorde de volgende is: De Engelschman: ‘Dyscressyon and Strengthe... and thy beautye...’ Petrus Diestemius overal u (of nergens u). En daarna een corrupt handschrift, waarnaar Ischyrius vertaalt: Prudentia, Fortitudo... tua Pulchritudo.
Natuurlijk, dat gaat niet: Ischyrius vertaalt immers niet naar een Engelschen tekst.
6) In de afwezigheid van Elckerlyc, die het Heilig Sacrament en het Oliesel ontvangt, wordt door Vyf Sinnen en Kennisse de lof van den ‘priesterlyken staet’ verkondigd. Kennisse maakt echter een voorbehoud voor onwaardige priesters, die zich slecht | |
[pagina 1019]
| |
gedragen of van de sacramenten geldzaken maken. Zij voegt erbij (v. 726), sprekende van de sacramenten: Hier om dat Sinte Peter lijdt
Dat si allen zijn vermaledijt
Diese copen oft vercopen.
Ende daer af gelt nemen met hoopen.
Die se is de lezing van M - en zij lijkt me de goede lezing te zijn. Ischyrius heeft dien tekst zoo gekend, want hij vertaalt (v. 1182): At nunc licitantur, veneunt, mercantur,
Numerantque aureorum millibus, non secus
Quam in nundinis oves atque boves.
De vergelijking met de ossenmarkt, is een toevoegsel van Ischyrius. Maar BHL hebben hier een variant: ‘Die God copen oft vercopen’ - hetgeen, naar mijn oordeel, een corrupteel moet zijn. Slechte priesters zullen wel handel drijven (geld slaan) met de sacramenten; doch handel drijven ‘in god’ lijkt me niet juist. Dat kan slaan op de Heilige Communie, maar niet op de andere sacramenten. De Engelschman zegt (v. 756): That Jesus curse hathe all they
Which god, theyr savyour, do bye and sell.
Hij vertaalt dus de corrupteel van BHL. Zoo de lezing van M de goede is, kan er alweer moeilijk sprake zijn van Everyman origineel. ‘God, theyr savyour’ zou dan door Petrus Diestemius worden weergegeven door ‘diese (= de sacramenten) koopen en verkoopen’. En, mirabile dictu de Engelsche lezing duikt weer op in BHL!
7) Daar Elckerlyc zijn doodstrijd moet doorworstelen, geeft Duecht hem den raad de hulp in te roepen van ‘drie personen van groter macht’ - namelijk Vroetscap, Cracht en Scoonheyt. Kennisse voegt er nog een vierden persoon bij (633): Noch moetti hebben, soudi verstiven,
U Vyf Sinnen als u beraders.
Zoo lezen onze drie oude drukken: het rijm is echter: alle gader - hetgeen niet in orde is. Endepols (2e uitg., bl. 45) maakt de opmerking dat Vyf Sinnen slechts één allegorisch persoon is, en dat hier denkelijk | |
[pagina 1020]
| |
moet worden gelezen: ‘U Vyf Sinnen als berader: alle gader. (cf. 664 en 893 het rijm vader: alle gader). M geeft Endepols gelijk, en leest: beradere: alle gadere. Gelieve op te merken dat M een Vlaamsch handschrift is: beradere is hier enkelvoud (in het Vl. meervoud beraderen - zooals Vl. vadere, mv. vaderen). Welnu, de Engelschman vertaalt (662): Also ye must call to mynde
Your fyve wyttes as for your councellors.
Hij geeft hier nog eens de corrupteel weer van BHL. De Raaf, die in den waan verkeert dat Everyman origineel is, wil lezen: beraders: alle gaders. Ischyrius schijnt ook den tekst van BHL onder de oogen te hebben gehad, want hij vertaalt (1070): Insuper ut associes necesse est et perutile
Quinque moderatrices capitis sensus,
Quibus tanquam consiliariis utaris amicis.
Zoo M de goede lezing heeft bewaard (hetgeen ik, met Endepols, geloof), dan werken de Engelschman en Ischyrius op een B-copie.
8) Cracht weigert met Elckerlyc ‘in den put’ (= het graf) te dalen (vs. 790): Ick heb u verre ghenoech gheleyt:
Oec sidi oudt ghenoech ic wane
U pelgrimagie alleen te gane.
Dit is de lezing van M; alsook van H en L. Zij wordt bevestigd door Ischyrius (1401): Nec aetas prohibet te solitarium proficisci.
Doch in den oudsten druk van 1495 (B) is alleen weggevallen: Oec sidi oudt ghenoech ic wane
U pelgrimagie te gane.
Het metrum wordt daarmede bedorven. De Engelschman schijnt de corrupteel van B onder de oogen te hebben gehad - want hij ook laat alleen weg (817): Ye be olde ynough I understande
Your pylgrymage to take on hande.
Daar het absoluut zeker schijnt dat de lezing met alleen de | |
[pagina 1021]
| |
goede is, wordt het alweer zeer moeilijk het Engelsch als origineel te beschouwen. Immers, dan zou men aannemen dat de Engelschman van alone niet spreekt. Petrus Diestemius voegt er dan alleen bij. En, mirabile dictu, de lezing zonder alleen komt nu op een corrupte plaats bij B alweer te voorschijn! Onzin, natuurlijk!
9) Op het einde van het stuk, voert de Engel Elckerlyc's ziel naar het paradijs (868): Nu voer icse binnen des hemels pleyne,
Daer uGa naar voetnoot(1) God wil[le] jonnen alle gemeyne
Binnen te komen, groot ende cleyne.
Dit is de lezing van M - Ischyrius heeft ze zeker onder de oogen, want hij vertaalt (1538). ... domosque sidereas
Quo omnes vos pervenire cupio feliciter.
Maar onze drie drukken hebben hier: Daer wi alle moeten ghemeene
In comen, groot ende cleene.
De lezing van M is ongetwijfeld veel beter: De Engel kan immers aan alle toehoorders niet zeggen dat ze allen ‘groot ende cleine’, in den hemel moeten komen. Hij alleen moet den hemel binnen, die het verdient: anders is zijn plaats erbuiten. Welnu, de Engelschman heeft hier alweer de minder goede lezing onder de oogen (900): Now shalt thou into the hevenly spere
Unto the whiche all ye shall cume.
Zoo er onder de middeleeuwsche toehoorders van den Elckerlyc eenige doortrapte schurken waren, dan zullen zij stellig met groot genoegen, van den Engel vernomen hebben dat zij in den hemel moeten komen. - Doch dat P. Diestemius zoo iets heeft geschreven, is in mijn oogen totaal buitengesloten.
Deze reeks voorbeelden toont zonneklaar aan, dat de Engelschman de hand niet heeft kunnen leggen op een betrouwbaar afschrift van Elckerlyc (een A-copie): hij werkt op een B-copie, en geeft de corrupteelen van zijn handschrift weer. | |
[pagina 1022]
| |
Vast en zeker is hij dus vertaler: het kan niet anders. Men gelieve verder op te merken dat ik hier enkel verwijs naar plaatsen, waar de tekst van P. Diestemius absoluut secuur is, en waar ik dus op vasten grond sta. Ik zou mijn lijst voorbeelden verdubbelen, ja verdrievoudigen, zoo ik daarbij plaatsen opnam, waar de tekst, minder secuur zijnde, conjecturen werden voorgeslagen - of waar ik, met behulp van Ischyrius, den Elckerlyc emendeerGa naar voetnoot(1). En dit volstaat reeds om te bewijzen dat Elckerlyc niet uit het Engelsch werd vertaald. Ik heb bovendien nog verdere bewijzen - en ik deel die mede: Quod abundat, non viciat!
III. - Hoogerop heb ik aangetoond dat Middeleeuwsche vertalers, zoodra zij een tekst niet verstonden, hunne toevlucht namen tot wijzigingen aan den tekst - en dat we dan voor varianten staan, die vaak een zeer goeden zin geven. Maar in de meeste gevallen komt daarbij het volgende nog voor: Soms meenen zij dat ze goed begrijpen, en in hunne vertaling schieten zij een bok: zij vertalen glad verkeerd. We kunnen ook dikwijls vaststellen dat zij moeilijke woorden onvertaald laten - of dat zij den tekst, die ze onder de oogen hebben, niet snappen. Zijn er voorbeelden van dien aard in den Everyman te vinden? Naar mijn oordeel, ongetwijfeld ja. En ik kies enkele staaltjes uit, die, meen ik, typisch zijn.
1. - Gheselscap weigert Elckerlyc op ‘syn langhe vaert’ te volgen. Maar Elckerlyc dringt aan opdat Gheselscap hem zoo maar niet dadelijk in den steek zou laten: Noch bid ic u, en hadt u niet verdroten,
Doet mi uutgheleye, maect mi moet
268. Tot voer die poerte.
De tekst is hier secuur - de beteekenis duidelijk: die poorte is de poort, deur van het graf, of zoo gij wilt, de deur van het | |
[pagina 1023]
| |
andere leven. En dagelijks zal het ons nog gebeuren, wanneer iemand weigert met ons ergens binnen te gaan, dat we hem zeggen: ‘begeleid me dan toch tot voor de deur’. Maar er zijn in het Midnedl. twee poorten: 1o poort (Latijn porta) = deur - 2o poort (Latijn portus) = stad. Welnu, de Engelschman vertaalt hier (v. 289): Yet I pray the....
To brynge me forwarde for saynt charyte
And comforte me tyll I come without the towne.
Die tekst geeft geen zin: in heel den Everyman of Elckerlyc is er geen sprake van town of stad. Elckerlyc maakt zich gereed om op het tooneel te sterven. Hij kan bijgevolg aan niemand gaan vragen om hem tot buiten de stad te begeleiden. De verwarring tusschen beide poorten valt in het oog. De Dietsche tekst zegt: ‘voor de poort (= deur)’. De Engelschman vertaalt ‘buiten de poort (= stad)’. Een bok die telt! Men kan er zich stellig over verwonderen dat de Engelsche vertaler een zoo duidelijke plaats mis begrepen heeft: Zijn kennis van het Nederlandsch is immers, zooals elders uit zijn stuk blijkt, zeer ernstig en degelijk. Persoonlijk ben ik vast overtuigd dat zijn B-copie hier alweer corrupt was. Waarschijnlijk stond er daar ‘buyten de poort’ - (= without) - en, begrijpelijker wijze, heeft onze Engelschman dan niet gesnapt van welke poort hier sprake was. Geen twijfel dunkt mij hier mogelijk: De Engelschman vertaalt - en hij vertaalt slecht: hij verwart de twee Dietsche poorten. Men kan toch moeilijk gaan onderstellen dat Petrus Diestemius hier ‘without the town’ onder de oogen had. En dat hij dan zei: ‘buiten de poort (stad) deugt hier niet: ik wijzig, en verkies de andere poort (= deur)’.
2. - Sommige moeilijke woorden verstaat hij klaarblijkelijk niet. Een voorbeeld: Geselscap, die eerst beloofd had, Elckerlyc overal te volgen, verneemt nu dat er sprake is van met hem te sterven! ‘Zoo gaat de vlieger niet op’ zegt Geselscap: 237. Dat seidick seker: maer sulc ghevaert
Es wtghesteken, plat metten rontsten!
| |
[pagina 1024]
| |
De philologen aarzelen over de beteekenis van ghevaertGa naar voetnoot(1): De Engelschman weet er geen weg mede. - En hij vertaalt (v. 257): So I sayde certainly:
But suche pleasures be set asyde!
ghevaert kan zeker nooit plezier beteekenen. En zeer zeker zou Petrus Diestemius pleasure hebben begrepen, zoo hij dit woord onder de oogen had. Maar het omgekeerde is hier wel het geval: de Engelschman is het die ghevaert voor zich heeft staan en dan aan het fantazeeren gaat, omdat hij niet weet hoe vertalen. (Geen wonder! de moderne philologen zijn het nog niet eens). 3. - J. van Mierlo heeft reeds gewezen op een ander geval dat alweer typisch isGa naar voetnoot(2). Het goet weigert Elckerlyc te volgen en geeft zijne redenen op (v. 360): Ick legghe hier in muten,
Versokkelt, vermost, als ghi mi siet,
Vertast, vervuylt: ic en kan mi niet
Verporren....
Waarom is het goet versokkelt, vermost en bevuyld? Omdat Elckerlyc als een egoïst heeft geleefd en een slecht gebruik maakte van al zijne rijkdommen. Hij heeft aan de armen nooit gedacht. Anders ware het geweest, zoo zegt tGoet (v. 400), ‘Haddi mi ghemint bi maten, Ende van mi ghedeylt den armen’. De moreele wenk die Petrus Diestemius aan de rijken geeft, is hier duidelijk genoeg. Maar de Engelschman begrijpt den wenk niet en hij verstaat ‘versokkelt, vermost en vervuylt’ niet. De Engelschman vertaalt (v. 394): I lye here in corners trussed and pyled so hye
And in chestes I am locked full fast,
Also sacked in bagges.....
I cannot stere, in packes low I lye
Hij werkt voort op vertast (= opgetast en ‘ick en kan mi | |
[pagina 1025]
| |
niet verporren...’ De rijkdommen zijn zoo opgestapeld, dat hij zich niet kan bewegen. Van een moreelen wenk, geen sprake! De Engelschman heeft klaarblijkelijk niet begrepen.
4. - Elckerlyc vraagt aan Mage om met hem zijn ‘pelgrimagie’ te doen: Hij moet voor God rekenschap geven van al zijne daden (310): Ende wat ic al heb bedreven
Den tyt gheleent ende niet ghegheven.
Dat de ‘tyt’ ons door God niet werd gegeven om ermede te doen wat we willen - doch dat hij ons slechts geleend werd, en dat we daarna rekenschap schuldig zijn van het gebruik dat we van onzen tijd hebben gemaakt - wordt herhaaldelijk in onze oude stichtelijke literatuur betoogd. Zoo, in het gedicht van Boudewijn van der Loore, Dit's van Tytverlies, lezen we: EnGa naar voetnoot(1) is ter werelt here soe groet,
52. Noch prelaet soe hoghe ghewijt
Dat hi oerboort sinen tijt
Alsone hem God heeft verleent.
De Engelschman vertaalt (340): Also of yll dedes that I have used
In my tyme, syth lyfe was me lente
And of all vertues that I have refused.
Hij verstaat zijn Dietschen tekst niet. Klaarblijkelijk heeft hij de gedichten van Boudewijn van der Loore niet gelezen - anders zou hij wel hebben begrepen. En zoo zijn er nog een reeks plaatsen, waar ik den Engelschman verdenk zijn tekst niet te hebben gesnapt.
5. - In onze Dietsche Elckerlyc-teksten komen er geen tooneelaanwijzingen voor. Ischyrius daarentegen geeft in zijn vertaling overal in margine de noodige aanwijzingenGa naar voetnoot(2). De Engelschman volgt het voorbeeld van het Dietsch: maar hij wijkt op één plaats van het origineel af. En hierop wensch ik de aandacht te vestigen. Kennisse geeft aan Elckerlyc den raad zich te wenden tot den ‘priesterliken staet’ om zich tot den dood voor te bereiden | |
[pagina 1026]
| |
(v. 675). Elckerlyc antwoordt dat hij dien raad zal volgen. Waarop Vijf Sinnen hem nog aanmoedigt (v. 699): Elckerlyc, dat is seer wel ghedaen:
God laet (= latet) u met salicheden volbringhen!
Hierop verlaat Elckerlyc het tooneel met Biechte, al wordt het niet uitdrukkelijk gezegd. - Ischyrius bevestigt dit in margine: ‘Hoc dicto abit Homulus ad sacerdotem...)’. (Vs. 1157, vertaling van 699). In de afwezigheid van Elckerlyc, voeren nu de allegorische personen, op het tooneel, een gesprek over den ‘priesterliken staet’ - en verkondigen den lof van de priesters. Maar in het Engelsch blijft Everyman nog op het tooneel, en hij verlaat het te midden van het gesprek over den ‘priesterliken staet’, alsof het gesprek hem niet interesseerde. Vers 699 wordt hier letterlijk vertaald (730):
Everyman, that is the best ye can do.
Maar hij wordt nog verder toegesproken (hij is dus nog aanwezig) (745): No remedy we fynde under god
But alone on pryesthode,
Everyman, god gave pryest that dygnyte
And setteth them in his stede among us to be.
Letterlijke vertaling van Elckerlyc 715-719. - Doch hier is Elckerlyc afwezig. In het Engelsch verlaat Everyman het tooneel met v. 750. - En hij komt weer op met v. 769: Peas! for yender I se everyman cume,
Which hath made true satysfaccyon.
Negentien verzen afwezigheid! Slechts negentien verzen voor de Biecht, het heilig Sacrament en het Oliesel - dan moet dit alles presto-prestissimo zijn gebeurd. In het Dietsch verlaat Elckerlyc het tooneel met v. 700. - En blijft weg tot vs. 740:
Duecht.
Elckerlyc coemt, hi heeft voldaen.
Dit is het dubbel van het Engelsch! Klaarblijkelijk hebben Dietsch en Latijn hier de oorspronkelijke lezing. | |
[pagina 1027]
| |
De Engelschman brengt hier een zeer ongelukkige wijziging aan zijn origineel toe.
IV. - Logeman heeft reeds breedvoerig gehandeld over een ander bewijs: de zoogenaamde typographische zetting. De dialoog van Elckerlyc is zeer levendig. Dikwijls wordt een vers onderverdeeld. En verschillende sprekers (soms drie) komen in hetzelfde vers aan het woord. In onze moderne stukken, zullen we dan, wanneer een acteur aan het woord komt in het midden van het vers, typografisch dit vers niet aan het begin van de lijn stellen: In de incunabels en postincunabels deed men het anders: Wat de acteur zegt, opent een nieuw alinea. De Engelschman heeft niet getracht de onderverdeelde verzen van het Nederlandsch in zijn Engelsch weer te geven: Waar Petrus Diestemius één vers heeft voor twee acteurs, geeft de Engelschman twee verzen. Voorbeelden hiervan zijn te vinden van het begin tot het einde van het stuk. Logeman heeft ze aangegeven (Prioriteit, bl. 174, voce typographische dispositie). En hij voegt erbij dat, zoo men onderstelt dat het Engelsch hier origineel is, Petrus Diestemius telkenmale de moeite heeft genomen, twee Engelsche verzen in één enkel vers te concentreeren - hetgeen natuurlijk onwaarschijnlijk is. Doch ik ga hier verder dan Logeman - en zeg: Petrus Diestemius was totaal buiten staat zoo 'n werk te verrichten: Hij heeft stellig groote verdiensten, (waarop ik verder zal wijzen). Maar een knappe stylist, een groote kunstenaar met het woord was hij in geenen deele. Willem heeft den stijl van den Renart op vele plaatsen verbeterd. Geen wonder! Hij was een geniale artist. Petrus Diestemius was dit niet. En al hetgeen Logeman hier aangaande typografische zetting zegt, neem ik volgaarne voor eigen rekening over.
V. - Volledigheidshalve wijs ik nog op een ander feit. De Engelsche tekst bestaat enkel in postincunabels. Chronologisch komt de Dietsche tekst vooraan: de oudste uitgave is reeds van 1495-96: zoo dus incunabel. Maar er is meer: die eerste uitgave zit vol corrupteelen: Zij wijst naar mijn oordeel, naar een ouderen tekst, die denkelijk niet zoo lang na het midden der 15de eeuw ontstond (ik onderstel ± 1470). Om nu te beweren dat de Engelsche tekst chronologisch de oudste is, zou men dan toch sterke bewijzen moeten aanvoeren, die de chronologie van onze oude uitgaven omverwerpen. | |
[pagina 1028]
| |
VI. - En nu nog een laatste bewijs, dat in mijne oogen een doorslaande bewijs is. Sedert één jaar beschikken wij over een nieuw handschrift met vele nieuwe lezingen (de eigenaar, collega Prims, was zoo vriendelijk het te mijner beschikking te stellen). Welnu, zoo de Engelsche tekst oorspronkelijk ware, dan moesten (dit spreekt wel van zelf) de nieuwe lezingen van dit handschrift ons nader brengen tot het Engelsch origineel. Dit handschrift brengt ons echter geen zier nader tot het Engelsch. Wel het tegendeel! Het verwijdert ons van dien tekst. Herhaaldelijk heb ik me hoogerop mogen beroepen op M-lezingen (vaak door Ischyrius bevestigd) om te bewijzen, dat de Engelschman op een B-copie werkt, en dat hij corrupteelen onder de oogen heeft. Hiermede is, dunkt mij, de zaak beklonken. En wij mogen gerust aannemen dat zoo het toeval wilde dat er nog ergens een nieuw onbekend handschrift van Elckerlyc te voorschijn kwame, met nieuwe lezingen die ons toelaten de talrijke overblijvende corrupteelen uit den tekst te verwijderen, zoo zou deze nieuwe copie ons alweer niet nader brengen tot het Engelsch, doch opnieuw bewijzen dat Everyman een vertaling is.
Mijne conclusie luidt als volgt:
Er bestond vroeger een prioriteitsvraag Elckerlyc-Everyman. En we hoeven er ons geenszins over te verwonderen zoo de Raaf, en nog vele anderen, de prioriteit van het Engelsch hebben verdedigd. We bezaten immers niets anders dan een corrupten Dietschen tekst: hieruit wilde men, soms uit dubieuze plaatsen besluiten, dat de Raaf zich vergiste. Waarop hij dan antwoordde: ‘deze plaats bewijst niets’. En in verreweg de meeste gevallen schaar ik mij aan zijne zijde: het bewijs was er niet. Doch thans is de toestand veranderd: ik had het voorrecht (dank zij het nieuwe handschrift) te mogen werken op ruimer materiaal. Dit materiaal lost vele moeilijkheden op. En het nieuwe handschrift brengt ons niet alleen uitstekende nieuwe varianten: Het stelt, naar ik meen, een einde aan een polemiek, die sedert 1890 aan den gang is. Als Vlamingen mogen wij er ons over verheugen: Elckerlyc is geen vertaling! Zoo wij van meet af aan een betrouwbaren Dietschen tekst hadden bezeten, zou er stellig nooit een prioriteitsvraag hebben bestaan. Al dadelijk zouden we hebben bemerkt dat de anonieme Engelschman op een corrupte copie (een B-copie) werkt. Vroeger | |
[pagina 1029]
| |
konden we dit niet weten met zekerheid, omdat we, helaas, van het Dietsch slechts een B-copie bezaten. Thans is de toestand dezelfde niet meer: We beschikken over een tweede copie, die ons toelaat BHL te controleeren. De ware verhouding van het Dietsch tegenover het Engelsch valt heden duidelijk in het oog: men zou waarlijk blind moeten zijn om dit nu niet te zien. Hetgeen vroeger een onbewezen gissing was, is heden volle zekerheid geworden: de Engelschman is de vertaler!Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 1030]
| |
VI.
| |
[pagina 1031]
| |
keuze goed verzorgd is. Wij moeten immers den indruk hebben: God spreekt! En ziehier wat hij zegt: Och, hovaerdie, ghiericheyt ende nyt
Metten seven dootsonden vermoghen,
Hoe sidi ter werelt nu voertgetoghen!
Want mits den seven dootsonden gemeen
Es opgedaen myn wrake: Des ic in ween
Ben seker met alder hemelscher scaren.
Die seven duechden, die machtig waren,
Syn alle verdreven ende verjaecht.
Want donnosel heeft my seer gheclaecht,
Elckerlyc leeft nu buyten sorghen.
Nochtan en weten si ghenen morghen,
Ic sie wel hoe ic tvolck meer spare
Hoet meer arghert van jare te jare.
Al dat opwast, arghert voertGa naar voetnoot(1)
Daerom wil ic nu, alst behoert,
Rekeninghe van Elckérlyc ontfaen:
Want liet ic dye werelt dus langhe staen
In desen leven, in deser tempeesten
Tvolc soude argher werden dan beesten
Ende soude noch deen den anderen eten!
Wat blijft er, na zoo een ‘speech’, nog over van de Goddelijke Majesteit? Want, zooals men ziet, ook God drukt zich uit als een brave Vlaamsche burger ‘van het hoeksken om’. Ander voorbeeld: Na den aangrijpenden dood van Elckerlyc op het tooneel krijgen we in den naeprologhe eenige nabetrachtingen over het stuk. We zouden enkele kernachtige volzinnen mogen verwachten, die ons wel in het hart prenten, hoe wreed de straf was, die Elckerlyc trof, alhoewel dan toch wel verdiend. Het luidt: Neemt dit in dancke, cleyn ende groot,
Ende siet hoe Elckerlyc coemt ter doot!
Geselscap, Vrienden, ende Goet,
'T Gaet Elckerlyc af, dies zijt wel vroet.
Scoonheyt, Cracht, Vroetscap ende Vijf Sinnen
T'is al verganclyc (dies zijt te binnen),
Sonder die duecht, die volcht overal.
Mer als die duecht is so smal
| |
[pagina 1032]
| |
Dat si niet mede en mach, oft en kan,
Arm Elckerlyc, hoe vaerdi dan
Ter rekeninghe voor onsen Heere?
Dan vergadi van wee, van seere.
Want na die doot eest quaet te verhalen:
Daer en baet noch voerspraec noch tale.
Genoeg, niet waar? Desinit in piscem mulier formosa superneGa naar voetnoot(1).
Gaan we thans over tot het rijmonderzoek, zoo stellen we vast dat in Elckerlyc herhaaldelijk dezelfde woorden aan het rijm staan. We mogen zeggen: in dit stuk zijn de rijmen alle van hetzelfde soort - dertien in het dozijn. Petrus Diestemius rijmt noch beter, noch slechter dan de gewone rederijkers uit zijn tijd.
En wat nu Diestemius' woordenvoorraad betreft, hij is zeer beperkt - daargelaten de volksche uitdrukkingen waarover ik vroeger sprak. Kunstenaar met het woord zal niemand hem noemen. Vergeleken met andere middeleeuwsche schrijvers - met taalvirtuozen als b.v. Hadewych - slaat hij een uiterst pover figuur. Bij Hadewych een weelderige, onuitputtelijke copia verborum, en zij speelt met dien woordenschat. Zij zegt dikwijls hetzelfde: nooit echter hetzelfde met dezelfde woorden. Heel anders bij P. Diestemius: Bij hem is het niet bis repetita placent - Het is decies repetita placent.
Doch nu voeg ik er dadelijk bij: dit zijn al bijzaken. De bekende Fransche criticus Faguet schreef van Molière: ‘Les comédies de Molière sont fort mal rimées’. En ongetwijfeld heeft hij gelijk! Hetgeen dan toch niet belet dat die comédies ongeëvenaarde meesterstukjes zijn. Théophile Gautier valt Racine aan wegens zijn beperkten woordenvoorraad, die niet meer dan veertien honderd woorden zou bedragenGa naar voetnoot(2). Aangenomen nu dat dit cijfer juist is (ik heb de berekening | |
[pagina 1033]
| |
niet gemaakt), dan heeft Racine met zijn veertien honderd woorden getooverd, en er onsterfelijke scheppingen mede tot stand gebracht. Mijn aanmerkingen op den Elckerlyc zijn van denzelfden aard als die van Faguet en Théophile Gautier. Ik heb reeds gezeid, bijzaken. Wanneer wij naar een tooneelspel gaan luisteren, is het niet om een rijmonderzoek te doen, noch om een berekening te maken aangaande woordvoorraad. Een enkele vraag houdt ons bezig: voldoet het tooneelstuk op het tooneel? Is het stuk flink gebouwd en goed ineengezet? Boeit het, van begin tot einde, de aandacht der toehoorders? Grijpt het drama ons aan? - Met een woord: Zit er leven in? Of staan we voor een dood geraamte dat ons onverschillig laat? Heel de rest is schoolmeesterswerk. Ik voeg erbij: zeer nuttig schoolmeesterswerk, aangezien het van groot belang is te weten welke middelen ter beschikking van een artist staan, en hoe hij zijn effecten bereikt. Welnu, als zuiver dramatische schepping is onze Elckerlyc een meesterstuk in zijn aard. Dit drama werd in het Engelsch vertaald en beleefde in die taal een reeks uitgaven. Ook in het Latijn vertaald, met eveneens een reeks uitgaven. In het Duitsch vertaald: serie uitgaven en omwerkingen (Hugo von Hoffmannstal en andere). En in onze eigen taal, is dit middeleeuwsche werk blijven voortleven tot in de 18e eeuw, in den Homulus-vorm. Met tusschenpoozen wordt Everyman in Engeland nog vertoond, telkenmale met levendige belangstelling van wege het publiek. Zelfde geval in Duitschland. En ten onzent ook, luistert het publiek met spanning naar al die welgeslaagde tooneeltjes, tot het aangrijpend slot dat, gespeeld door een acteur als Royaards, heel de zaal deed huiveren. En dit is dan toch de proef op de som! Zoo men het talent van den schrijver van Elckerlyc analyseert, kan men op allerlei tekortkomingen wijzen. Doch de man bezit een echt dramatisch temperament: dit valt niet te betwijfelen. Tot staving van het voorgaande, zij het me toegelaten met een eenvoudige anecdote te sluiten. Einde September 1900 werd te Brussel het vierde Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres gehouden. Het bestuur had voor die gelegenheid, Royaards, met zijn tooneelgezelschap, | |
[pagina 1034]
| |
uit Amsterdam doen komen om een vertooning te geven van Elckerlyc. Burgemeester en Schepenen der stad Brussel werden uitgenoodigd, alsook de Ministers, de leden der Belgische Academie en de professoren der Universiteit, natuurlijk voor zoo ver zij Vlaamsch verstonden. Mijn vader, prof. Alfons Willems, kreeg ook een uitnoodiging en daar ik hem juist eenige weken vóór de voorstelling bezocht, vroeg hij me of ik de Heeren van het Bestuur van het Congres niet kende: ik moest ze gaan opzoeken om hen te ontraden Elckerlyc op te voeren. Royaards kon dan toch met een beter stuk te Brussel opkomen. Dat archeologen en Middelnederlandsche philologen nieuwsgierig waren te zien welken indruk de opvoering van een 15de eeuwsche moraliteit op hen nog kon maken, was heel begrijpelijk. Maar dan moest men toch de onvoorzichtigheid niet begaan hooggeplaatste Brusselaars uit te noodigen om zich te komen vervelen. Die Brusselaars waren immers op tooneelgebied verwend: zij kenden de beste tooneelwerken van het Fransche repertorium, en de vertaalde meesterstukken van het buitenland, Sophokles en Shakespeare, Goethe Ibsen. Doch Middeleeuwsche mysteries en moraliteiten te Brussel willen opdisschen en aan een intellectueel publiek vragen naar onspeelbare stukken te komen luisteren - neen, dat kon er niet door! Dat was geen propaganda voor de Vlaamsche Beweging - dat was propaganda tegen die beweging. Wat beteekende dit nu? Het middeleeuwsche tooneel, dat nu eenmaal dood, pierdood was, thans weer willen doen opleven - welk anachronisme! Mijn vader (dit dient geweten) had Elckerlyc niet gelezen; de eerste uitgave is van 1892. Sedert zijn studententijd had hij in onze oude nationale letterkunde veel belang gesteld. Doch sedert zijn benoeming tot Hoogleeraar in het Grieksch, hield hij zich niet meer op de hoogte van hetgeen op Middelnederlandsch gebied verscheen. Jaar in, jaar uit, vertaalde hij met zijne studenten een treurspel van Sophokles of van Euripides, of een comedie van Aristophanes. Als inleidend woord legde hij hun uit hoe een Grieksch drama werd gebouwd. De Grieken waren het eenige volk uit de oudheid dat een dramatische kunst bezat. De Romeinen hadden geen nationaal tooneel: hunne stukken zijn vertalingen of omwerkingen van het Grieksch. In de Middeleeuwen kende men het Grieksche drama niet meer: men had bijgevolg geen benul meer van dramatische kunst (in den modernen zin van het woord). Mysteries en mora- | |
[pagina 1035]
| |
liteiten werden geschreven met het doel stichtelijk werk te verrichten. Het waren preeken. Zij zijn dan ook voor ons onspeelbaar geworden. Met de Renaissance echter maakte men opnieuw kennis met het Grieksche tooneel: en voor het moderne drama waren de Grieken onze leermeesters geweest. In die omstandigheden zal het niemand verwonderen zoo het opvoeren van een 15d eeuwsche moraliteit, in vaders oogen voor een anachronisme gold. Ik weigerde op het verzoek van mijn vader in te gaan: ik kende immers slechts enkele heeren van het Bestuur; en was daarbij overtuigd dat het nu te laat was. Het programma was immers gedrukt, en men kon op het laatste oogenblik aan Royaards toch niet vragen van stuk te veranderen. Ik voegde eraan toe dat het me overigens niet zou verwonderen zoo het stuk indruk maakte. ‘Dit zal wel van uwentwege een illusie zijn’, zei mijn vader: ‘Dat komt ervan als men zoo heel zijn leven met zijn neus in middeleeuwsche teksten zit... dat bederft den smaak!’ Zondag, 30n September, trokken vader en moeder naar den Vlaamschen Schouwburg met de vaste overtuiging dat zij zich, ter eere van de Vlaamsche Beweging, gedurende eenige uren kostelijk gingen vervelen! Als curiositeit heb ik den brief nog bewaard, welke mijn moeder me zond eenige dagen na de voorstelling. ‘Elckerlyc is voor uw vader een echte veropenbaring geweest. Het stuk heeft hier een grooten bijval gehad. Geen hors d'oeuvres, die den gang van het spel komen storen! Geen spoor van Middeleeuwsche langdradigheid! Van het eerste oogenblik af, valt de aandacht op Elckerlyc, en blijft voortdurend op hem gevestigd. Er is climax in die achtereenvolgende tooneeltjes. En het slot, Elckerlyc's dood, is wezenlijk aangrijpend. Het stuk werd daarbij door de Amsterdammers prachtig gespeeld: de allegorische figuren rondom Elckerlyc bleven bij sobere gebaren, zooals het allegorische personages past - en dit deed het zeer bewogen spel van Royaards des te beter uitkomen. Een collega van uw vader kwam na de voorstelling tot hem en zei: ‘C'est réellement très fort, très fort! Du reste, cette vieille moralité du XVme siècle aura sans doute été arrangée, pour l'accomoder au goût moderne?’ - ‘Il paraît que non’, antwoordde hij: ‘Mon fils me dit que c'est bien le texte original’. - ‘Le texte original! Alors c'est tout à fait inoui: car à ma connaissance il n'existe vers cette date dans le théâtre français du moyen âge, ni dans un autre théâtre | |
[pagina 1036]
| |
étranger, aucune pièce aussi bien charpentée et aussi empoignante que ça!’ En toen ik nu, eenigen tijd nadien, naar Brussel terugging, bevestigde mijn vader dien brief. ‘Ik heb sedert jaren aan mijn leerlingen gedoceerd dat het Middeleeuwsche drama nog in de kinderschoenen zat, en voor ons ongenietbaar was geworden. Dit is wel de regel - maar ik zal voortaan voorzichtiger moeten zijn, en zeggen dat er uitzonderingen bestaan. De bouw van Elckerlyc is perfect: Een Helleen zou er niets aan hebben verbeterd (Wanneer mijn vader dat zei, was het een summum). De schrijver kende blijkbaar het Grieksche tooneel niet: zijn drama is door en door middeleeuwsch, door en door katholiek. Maar de auteur schijnt, om zoo te zeggen, bij intuïtie te hebben gevoeld hoe hij het aan boord moest leggen om zijn publiek van het begin tot het einde van zijn stuk te boeien... Maar, à propos, wie is dan toch die schrijver? Jonckbloet spreekt niet eens van dit werk’. - ‘De Latijnsche vertaler, Christiaan De Stercke (Ischyrius) zegt dat zijn naam Petrus Diestemius = Pieter van Diest is. Logeman beweert dat hier Petrus Dorlandus wordt bedoeld - een kartuizer monnik, over wien we inlichtingen bezitten. Maar het bewijs ontbreekt. En onze tekst van Elckerlyc is een echt knoeiwerk’. - ‘Wel, onderzoek dat probleem: we zouden dan toch moeten weten wie die Petrus Diestemius is. Wie in volle 15e eeuw zoo'n stuk weet te schrijven, verdient een standbeeld, en zoo ik in uw plaats ware, dan zou ik den Spiegel der sonden, den Spiegel Historiael, den Lekenspiegel en andere soporifieke literatuur maar laten liggen, en daar geen tekstverbeteringen aan zoeken toe te brengen. Buiten de geleerden, is er immers niemand die daar iets aan heeft, aangezien niemand die werken leest. Maar den Elckerlyc-tekst verbeteren, dat is nuttiger werk - dat is ten minste de moeite waard!’
Ik heb den raad van mijn vader gevolgd. Met geduld heb ik den tekst meer dan eens doorworsteld, en mijn best gedaan om te zien wat ik eraan kon emendeeren. Wat den auteur betreft, ben ik tot vaste overtuiging gekomen dat het Petrus Dorlandus niet kan zijn. Doch, ondanks al mijne pogingen, weet ik Petrus Diestemius niet te identificeeren. Nog niet wanhopen! - is niettemin de boodschap... Wie weet welk heugelijk nieuws morgen ons niet aanbrengt! |
|