Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1930
(1930)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Plaatsnamen
| |
[pagina 16]
| |
Waarom is Brasschaat Brecht's gat? Dat gat doortocht beteekent, ook toegang, poort, deur, kan men zien in Verdam; voor het Antwerpsch teekenen Cornelissen en Vervliet aan (Idioticon v. het Antw. dialect, I, 445) voor gat: smalle, korte straat. Soortgelijk gebruik van gat bestaat in West-Vlaanderen (De Bo), Gent (Engelandsgat, straatnaam), te Leuven (Geldersgat, Palanen- of Pellanengat)Ga naar voetnoot(1), misschien elders. Dat het Nederlandsch een met got. gatwo, hd. gasse, straat, overeenkomstig woord zou bezitten is niet waarschijnlijk (zie Verdam s.v. gat) of in elk geval onbewezen. Samenstellingen met gat in plaatsnamen zijn niet zeer talrijk geboekt: zes voorbeelden bij Först3-Jell., waarbij nog te voegen Boiesgate ao 1227, Serrure, 151, 16 en Grontgate ca. 1220, ibid. 131, 7 (ligging van beide plaatsen onbekend). Hieruit kunnen we opmaken dat gat als toponymisch element zonder twijfel bestaat, maar de juiste omschrijving van de beteekenis zal onzeker blijven tot een passus gevonden wordt waar de beteekenis duidelijk uit het verband blijkt. In het geval van Brasschaat is natuurlijk uitgesloten de zin zeegat of iets dergelijks; men kan denken aan eene opening in het bosch, die tot Brecht leidt, of meer algemeen verstaan toegang tot Brecht: dat alles is mogelijk, maar ook niets meer dan mogelijk. Tot hiertoe heb ik stilzwijgend aangenomen dat de lettergreep Brechts-, Brex-, in de oudste naamvormen de plaats Brecht beteekent. Waarom niet even goed een persoon Brecht, Brechte? Bij Förstemann2, blz. 281, vindt men de persoonsnamen Berht en Berhto, in Först3-Jell. I, 425 de plaatsnamen Berchtisbutle, Bertesfleit, die iedereen van een persoonsnaam Berht zal afleiden. Het is dus mogelijk dat Brechtes-gate zou te verklaren zijn als inhoudende den genitief van een mansnaam Brecht. Het is mogelijk, beter gezegd niet onmogelijk. Van de zeer weinig talrijke samenstellingen met Berchtes-, Brechtes-, is er juist ééne in de nabijheid van Brecht, plaats, en juist die zou slaan op een Brecht, persoon, dien we van elders niet kennen en voor wiens bestaan we geen andere getuigenis hebben. Zoo iets kan ik niet anders noemen dan eene zeer zwak gestaafde gissing. | |
[pagina 17]
| |
Brecht.In het Ohd. en Os. is braht een afleiding van den wortel van breken, met de beteekenis geruisch, lawaai, wat men ook terugvindt in ags. breahtm. De beteekenisontwikkeling is dus dezelfde als in het woord gekraak. Waar nu braht in plaatsnamen gevonden wordt, moet blijkbaar naar eene andere verklaring uitgezien worden. Dat eene plaats rumoer of lawaai zou heeten is niet ondenkbaar maar ook niet heel waarschijnlijk. Aan een anderen kant zullen we er moeilijk toe besluiten braht van breken te scheiden, vooral daar we braak, braakland ook als verwanten van breken kennen. Een braakland is naar de gewone opvatting, die we geen reden hebben om in twijfel te trekken, een land dat gebroken, d.w.z. omgewerkt wordt na den oogst, maar daarna met rust gelaten, zoodat het onbezaaid blijft. Deze verklaring vindt een steun in eng. fallow, braakland, eveneens afgeleid van een woord dat eggen beteekent. Braht als plaatsnaam is dus een land dat gebroken is, dus bewerkt, bebouwd, een synoniem van kouter, akker. Er is echter nog eene andere mogelijkheid. Het fra. route vertegenwoordigt lat. rupta, van rumpere, breken; ijsl. braut, van briôta, breken, is een door rotsen of bosschen gebaande weg; baan is waarschijnlijk van ban-, slaan, en het Duitsch, gevolgd door het Nederlandsch, spreekt van bahnbrechend, bahnbrecher. Zie Schlutter, Z.f.d. Wortforsch. XIV, 140 (1912), vgl. ook O.G. Naamk. 198. Theoretisch kan dus braht beteekenen breuk, d.w.z. gebaande weg, toegang dien men zich verschaft heeft door in het bosch te kappen of iets dergelijks. Deze interpretatie lijkt me evenwel minder natuurlijk dan die uit breken = bewerken. Voorbeelden van Bracht als plaatsnaam zijn: Bracht bij Sendenhorst (Westfalen), reeds voorkomende als brath in de Freckenhorster Heberolle (X-XIe eeuw); Bracht in de nabijheid van Düsseldorf; Bracht gehucht te Balegem (arr. Gent). Dit laatste is volgens Jellinghaus te herkennen in Brath ao 1002, Trad. Bland., 100, 26 (XIe eeuw), maar de samenhang geeft geene zekerheid aangaande de ligging van de plaats, hoewel die toch in Vlaanderen zal te zoeken zijn. Deze voorbeelden zijn m.i. duidelijk genoeg om ons toe te laten het Kempische Brecht op één lijn te stellen met de genoemde Bracht's, op voorwaarde nochtans dat het verschil in vocalisme verklaard wordt. Waarom hier Brecht en elders Bracht? De oudst bekende vorm, Brecte, Miraeus-Foppens, I, 710, ao 1173, is reeds met e. Het is niet waarschijnlijk dat we hier met | |
[pagina 18]
| |
een umlaut van een oorspronkelijke a zouden te doen hebben, daar het Oudsaksisch brath de a bewaart: het is overbekend dat de umlaut in het Nederlandsch veel beperkter is dan in het Saksisch, hoewel hier of daar eene uitzondering op dien regel kan gevonden worden. Maar de vraag is of de uitspraak ooit Brecht geweest is. Tegenwoordig zegt men in de Kempen Bracht (Cornelissen en Vervliet, I, 290). Dat de a niet eene plaatselijke afwijking voor e is bewijst de uitspraak van woorden als echt, recht, slecht, enz., die in de streek duidelijk met e gehoord worden. Waarom zou men dan Brecht schrijven als Bracht gezegd werd? Misschien is het eenvoudig door associatie met de persoonsnamen op -brecht, als Robrecht, Lambrecht, enz. Halfgeleerde copiïsten zullen den vorm Bracht in plaats van de hun beter bekende lettergreep brecht voor eene fout gehouden hebben en eens dat deze spelling ingang gevonden had, is ze als zoovele andere officieel geworden. Dit is slechts een vermoeden, maar de uitspraak Bracht is eene werkelijkheid en er is geene reden om aan te nemen dat Brecht zich tot Bracht zou otwikkeld hebben, terwijl de omgekeerde hypothese lang niet onwaarschijnlijk is. | |
Niel.Drie gemeenten heeten Niel: ééne bij Boom (arr. Antwerpen), ééne bij St-Truiden en eene derde bij Asch (Limburg), terwijl nog een Niel vermeld wordt onder Vollezeel (arr. Brussel). In Först3-Jell. zal men nog andere voorbeelden vinden, onder Nivela. Deze afleiding is zeker verkeerd: uit Nivelles, Nijvel, Nevele kan men duidelijk opmaken dat een grondvorm Nivela eene geheel andere ontwikkeling doormaakt dan Niel. Eene andere hypothese zou zijn Niel te ontleden als nieuw-loo. Reeds in de XIe eeuw (Trad. Bland 85, 4, bron van 973) vindt men nie- voor nieuw in Nieland. Daar de loo-namen dikwijls den laatsten klinker verliezen en dan op l uitgaan, is de verklaring niet zonder meer af te wijzen. Ik meen nochtans dat ze hoogst onwaarschijnlijk is, om niet te zeggen onmogelijk. Geen enkel voorbeeld van *niuwilo is door Förstemann aangeteekend, terwijl Nieuwenhoven, Nieuwkerke, Nieuwenhuizen, en dergelijke namen veelvuldig voorkomen. Wat beteekent overigens een loo dat nieuw is? De juiste betteekenis van loo moge duister zijn, het woord slaat toch buiten twijfel op eene natuurlijke eigenaardigheid van het land- | |
[pagina 19]
| |
schap, niet op eene door den mensch ingebrachte nieuwigheid. Aan loo moet dus niet gedacht worden. De ware uitleg is m.i. te zoeken in eene door Jellinghaus aangegeven richting, waar hij verwijst naar Nigella, een door Holder als Keltisch geboekte naam vooral van waterloopen. Talrijke Nielle's en Noyelle's worden in Frankrijlk gevonden en de gelijkheid van Nigella en Nielle blijkt onder meer uit eene plaats in de Ann. Bland. ao 725 waar Nigella duidelijk dezelfde ligging heeft als Niella in Trad. Bland. 40, 16. Gelijk vele namen van wateren, behoort dus Niel tot de voor-Germaansche laag in onze toponymie. Het feit dat de drie genoemde Niel's in de nabijheid van beken gelegen zijn steunt onze opvating. Van Niel bij St-Truiden vermeldt Först3-Jell. een vorm Niviola, P. Scr. XV, 826 vlg. Dit zou natuurlijk onze verklaring tegenspreken. Maar er is niets in het verband dat eenige localisatie steunt, er kan even goed sprake zijn van Nijvel of eene andere plaats. | |
Ranst en ramsdonk.Een zeer oude kruidnaam is die van het allium ursinum, beerof daslook ‘een soort van wild look dat gewonelijk in de moerasachtige of vochtige plaatsen der bosschen groeit’ (Paque, Volksnamen der planten, s.v. beerlook). De ags. naam hramse leeft voort in het Eng. ramson, het Duitsch heeft Rams, het Zweedsch ramslök en verdere overeenkomsten in het Grieksch, Lituaansch en Slavisch laten het woord als Indogermaansch herkennen. Onder de plaatsnamen die Förstermann onder dezen wortel brengt zijn er ook oude, zoo Hramisitha, Freck., die volkomen doorzichtig zijn. We hebben hier den wortel hramis- (oude hramus-) + eene afleiding op -ithja-, te vergelijken met ondl. formaties als Winethe, Frimethe (O.G. Naamk. 79). Met den os. naam Hramisitha vertoont die van Ranst (arr. Antwerpen) de grootste overeenkomst, op deze kleinigheid na dat de ondl. vorm van Ranst eerder *Hramsethe zou moeten luiden, zonder klinker tusschen m en s. Daar de ags. naam van de plant die zelfde eigenaardigheid vertoont, is de moeilijkheid niet onoverkomelijk. Ranst zou dus zijn ‘plaats begroeid met look’. Buiten de Antwerpsche gemeente, die niet vroeger dan de XIIe eeuw opduikt, is Ranst nog vertegenwoordigd door Wido van Rans, Walterus de Ranist, Walterus Ranst, genoemd Serrure, ca. | |
[pagina 20]
| |
1220, 124, 5; 127, 3; 130, 18. Ransbecca, thans Ransbeek, is een gehucht van St. Antelinks (arr. Aalst) en is reeds in 1179 vermeld naar De Potter (5e r.), St. Antelins, blz. 2. Het lijkt zeer aannemelijk in al deze namen hetzelfde element rans-, look, te herkennen, hoewel de voorbeelden van Serrure geene localisatie toelaten. De oudste gedaante van rans-, look, is geweest germ. hramus. Nu dezen vorm vinden we in het Ondl. in den plaatsnaam Hramusdung, die formeel overeenkomt met Ramsdonk (arr. Brussel). Alleen formeel, want de ligging van Hramusdung (O.G. Naamk. 69) is niet in Brabant te zoeken. In den laatsten naam heb ik germ. hram, raaf, verondersteld. Dezelfde meening is ook Prof. Carnoy toegedaan (Origine des noms de lieu des environs de Bruxelles, blz. 173), die verder al de Ram- en Rans-namen door hram, raaf, verklaart: Ramsel (ao 1276 Ramslo, Verachter) Ramskapelle, Ransberg, Ramdriesch, Ransfort, Ranssem, Ransbeek, Ranst. Dat Ransberg den zin van raven-berg zou hebben is voor Carnoy bewezen door den vorm Ravenesberch. Ik zou voorzichtiger zijn. Ravenes is de genitief van Raven, ondl. Ravon, eigennaam, terwijl hram onder dezen vorm niet als persoonsnaam voorkomt. Het is dus mogelijk dat Ransberg de berg is van een zekeren Raven, misschien ook de berg des looks, wat men later niet meer verstond en veranderde in ravenesberch, dat duidelijker scheen. De zaak schijnt moeilijk te beslissen. Voor Ramsdonk is de analogie van Havecsdunc, Raveghendonc (O.G. Naamk. 172) ten gunste van een vogelnaam, hoewel een donk ook wel met look kan begroeid zijn geweest. Carnoy veronderstelt een suffix -sta met diernamen verbonden en vertaalt Beverst (Limburg) door ‘la castorière’, Ranst ‘la terre aux corbeaux’. Het bestaan van een afzonderlijk suffix -st- is door deze twee voorbeelden niet voldoende gestaafd, vooral niet de afleiding van namen van dieren. Ik vermoed voor de meeste bever-namen een Keltischen oorsprong en is dat zoo voor Beverst, dan is Ranst toch waarschijnlijker met *rams-, look te verbinden. Het laatste woord over de Rams-, Rans- namen is zeker nog niet gesprokenGa naar voetnoot(1). |
|