Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1928
(1928)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joan de Grieck
|
Claudius | geboren | ? |
MariaGa naar voetnoot(3) | geboren | 3-12-1626 (parochie St. Gudula) |
Joan | geboren | 1-12-1628 (parochie St. Gudula) |
Jacobus | geboren | 9-11-1630 (parochie St. Gudula) |
Anna Margaretha | geboren | 12-8-1633 (parochie St. Gudula) |
Anna Franciska | geboren | 16-12-1637 (parochie St. Gudula) |
Catharina | geboren | 31-5-1640 [par. St. Gery (sic)] |
Joanna | geboren | 8-4-1642 [par. St. Gery (sic)] |
Hendrikus | geboren | 12-1-1644 [par. St. Gery (sic)] |
Lambertus | geboren | 22-11-1645 [par. St. Gery (sic)] |
Lambertus | geboren | 20-10-1646 [par. St. Gery (sic)] |
Judocus | geboren | 20-3-1648 (par. St. Nicolaas) |
Claudius (of Glaude), Joan en Judocus - en in de 18e eeuw Emmanuel de GrieckGa naar voetnoot(4), zoon van Joan -, treffen wij ook aan als boekhandelaars en drukkers gevestigd in de hoofdstad.
Joan de Grieck werd in de Ste Gudulakerk ten doop geheven.
Hij bracht zijn kinderjaren waarschijnlijk te Brussel door.
Waar hij ter school ging is ons onbekend, doch, uit den vromen en godvruchtigen toon, die zich in zijne werken uit, blijkt dat hij eene zeer christelijke opvoeding genoot.
Wij verliezen hem uit het oog tot in 1671. Hij was toen als drukker gevestigd bij het ‘Begijnhof’Ga naar voetnoot(1) en, later, op de ‘Graenmarkt’ of ‘Vincketstraat’, al beweert J.B. Vincent in zijn ‘Histoire de l'imprimerie en Belgique’ dat Joan de Grieck slechts in 1674 als drukker aangenomen werd.Ga naar voetnoot(2)
Den 25 Februari 1672 huwde hij met een drie-en-twintigjarig meisje, Joanna Schoevaerts, dochter van Joannes en Joanna Liens. Zij schonk hem den 15 November van het zelfde jaar een dochtertje, Joanna-Petronella.
Twee jaren later werd hem een zoon geboren, Emmanuel-Claudius, die na den dood van zijn vader, den 22 October 1699, den boekhandel voortzette.
Joan de Grieck staat niet alleen bekend als drukker en verkooper van menig tooneelstuk en stichtelijk prozawerk, maar hij was ook werkzaam op letterkundig gebied.
Stecher, in zijn ‘Histoire de la littérature néerlandaise en Belgique’ vermeldt hem als ‘appartenant à l'élite des chambres de rhétorique’ te Brussel.
De bewijzen, waarop deze bewering steunt, worden niet gegeven. Onder de oorkonden over de Rederijkerskamers te Brussel in de 17e eeuw heb ik echter geen document gevonden, dat den naam van Joan de Grieck vermeldt, of de titels van de tooneelstukken, die hem worden toegeschreven. Zijn faam als schrijver dagteekent uit den laatsten tijd.
Welke letterkundige werken mogen dan den naam dragen van Joan de Grieck, en voor welke kan zijn auteurschap betwist worden?
Tot de eerste groep behooren:
1671. - ‘De droeve ende blijde Wereldt, behelsende vele Treurighe Gheschiedenissen, Belacchelijcke Kluchten, Heerelijcke Leeringen ende andere ongemeene Aerdighede, uyt verscheyde schrijvers bij-een-ghebraght door J.D.G.’ |
1672. - ‘Den wijsen Gheck uyt-deylende soo oude als nieuwe geestigheden voor alle lief-hebbers bij-een-ghebraght door J.D.G.’. |
1673. - ‘Den Spieghel der Historiën. Daer in klaerlijck vertoont worden verscheyde vreemde ende Ghedenck-weerdighe Geschiedenissen, seer nut ende vermaeckelijck om lesen voor alle staeten van menschen’. |
De tweede reeks bevat:
1675. - ‘De heerelijcke ende vrolijcke daeden van Keyser Carel V’. |
1679. - ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’. |
1682. - ‘De sotte Wereldt ofte den waeren Afdruck der Wereldtsche Sottigheden’. |
1690. - ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’. |
1700. - ‘Het Brussels Klucht-tooneel’. |
I.
Laten wij met de eerste groep beginnen.
In de voorrede van ‘Den Spieghel der Historiën’ (1673) spreekt de schrijver van ‘Onsen wijsen Geck’ en ‘mijnen droeve ende blijde Wereldt’.Ga naar voetnoot(1)
Deze drie werken zijn dus van één zelfden auteur.
Wie is die auteur?
Het antwoord wordt ons gegeven in de approbatie van ‘Den Wijsen Gheck’ (1672) die luidt als volgt:
‘Het boeckxken geïntituleerd ‘Den wijsen Gheck’ uytdeylende soo oude als nieuwe gheestigheden voor alle liefhebbers bij-een ghebraght door Joan de Grieck, niet behelsende contrarie aen 't gheloof ofte goede zeden sal moghen in druck uytghegheven worden.
Datum Bruxellae 19 Junii 1671.
Matthias Middegaels.
Met gratie-ende privilegie voor 9 jaer, ingaende den 31 Julii 1671.
Loyens.
De J.D.G., op den titel van De droeve ende blijde Wereldt en Den wijsen Gheck vermeld, is dus wel Joan De Grieck. Hij is ontegensprekelijk de schrijver van de drie werkjes.
II.
Nu komen de werken aan de beurt waarvan het auteurschap onzeker is.
A. - ‘De heerelijcke ende vrolijcke daeden van Keyser Carel V.’ - 1675.
Dit prozabundeltje is een der meest verspreide werkjes onder al die, welke aan Joan de Grieck toegeschreven worden.
Het beleefde verscheidene Nederlandsche en Fransche uitgaven, die alle bijna letterlijk met elkander overeenstemmen.
Slechts de twee oudste Nederlandsche drukken (1675 en 1689) zijn voor ons betoog van belang.
Zij bevatten inderdaad de ‘Opdracht aen mijn broeder “Glaude”’ (of Claude), die hier volgt.
OP-DRACHT AEN MIJN BROEDER GLAUDE DE GRIECK
Den Heere Boaystuau toe-ghenaemt Launay, hebbende eenighen tijdt bij sij selven overleyt, waer in dat bestaet het menschelijk leven, is ten lesten in deser voeghen uyt-ghevallen, ‘Aen den mensch zijn ghegheven traenen tot een Erf-deel, ende dat van den dagh sijnder gheboorte, als een voor-boden ofte waerschouwinghe van sijn aenkomende katijvigheyt.
Oft nu (beminden Broeder) den voor-ghenaemden Heere al-hier het rechte wit ghetroffen heeft, laet ick U.L. oordeelen, als wel wetende dat niemandt de quaelen (waer-mede onse lichamen door speckt worden) beter bekent en zijn, dan den ghenen, die over het ontfanghen der selver, den Almogende komt te bedancken, evenwel isser soo iet in den mensch het gheen hem teghen dese Godt saligheydt komt te stellen, maer met dat onse ooghen open-gaen, ende dat men hem onderworpt aen den Goddelijcken wille, dan sullen wij met den konincklijcken Propheet David, Godt loven en dancken over ons lijden. Want (seyt hij) sijn bermhertigheydt in der eeuwigheydt is.
Siet hier eenen merckelijcken troost voor alle die met tri-
bulatiën besocht worden, onder welcker getal den Heere u geen van de minste en heeft ghestelt, als ons daghelijcx met grooten hertsweer staet te bemercken: doch wij sullen het selve met den Koningh David in de beste ploye slaen, naedemael datter niemandt en leeft, die sijne geboorte niet beweent en heeft; alle de Historiën en spreken maer van eenen mensch, die men heeft sien lacchen in de wereldt komende, en ten is oock geen ketter die dat geen ghelooft en gheeft, want Adam uyt het Paradijs gheset zijnde, moesten alle sijn kinderen, oock dien Lusthof derven: derhalve dat ons leven is een menghsel van suer en soet doch onnoodigh dat ick daer van schrijve, naedemael uwe loffelijcke Rijmen, sulckx levendigh ghenoch hebben af-ghemaelt, ende dat onder den Tytel van den Godtvruchtighen Pellegrim: leerende hoe dat alle vleesch dese wereldt vol lijden, en tribulatiën, als eenen Pellegrim moet passeren, om alsoo te komen tot de Haef van de eeuwighe rust. Zijt dan ghetroost, oft om beter te segghen bewijst dat uwe leeringhen waerachtigh zijn, ende denckt dat schoon den Landts-man eenen slechten oogst heeft, dathij daerom niet en laet te saeyen, ende dat wij dierhalven oock niet en moeten meenen datter voor ons geen vreught en is, al worden wij besocht met vele miserien: neen sulcx is ons welvaert; Godt seyt het selver door den mondt van den Apostel Mattheus, dat hij den mensch noyt naerder en is, dan als hij in lijden is: wat spreeck ick van lijden, naedemael uwe Pen ons het Lijden Christi soo loffelijck heeft af-ghebeeldt, dat niemandt het selve sonder tranen soude konnen overlesen, welcke liefde oock ten hooghsten (als wij schuldigh zijn) bij u behert wordt, ende die als eenen waerachtighen Spieghel der Volmaecktheydt, dickwijls door de acht Spruytjens van u bloeyende jeught, ick segghe uwe kinderen te voorschijn wordt ghestelt, om alsoo dit jongh Plantsoen allengskens te brenghen tot den hooghsten trap der Goddelijcke Liefde, op dat die onsterfelijcke Psyche, te weten de Ziele, die den Heere Jesus soo dier ghekocht heeft: mach bekomen hier na maels het eeuwigh leve, gelijck uwe hoogh-draghende Rijmreghelen nu onlanghs uyt-ghewerckt, ende die wel haast op het Tooneel, tot leeringhe van alle menschen, mochten te voorschijn komen, klaerlijck aen-wijsen. Soo dat elck een willende beherten het volmaeckt leven, maer en hebben naer te volghen, uwen ‘Sampson’ in sijn edelmoedigheydt, ‘Bellisarius’ in sijnen teghenspoedt, ende ten eynde den ‘Boom des Levens’ in sijn volmaecktheydt.
Dit is den Naghel die men in alle lijden en tribulatiën slaen moet, ende met eenen alles wat ick U.L. in het op-draghen van soo Heerelijcke Daeden te segghen hadt, alleenelijck versoeckende de selve een weynigh te beschermen - [zou 't niet een eersteling zijn?] - op dat die somtijdts door eenighe grijpvoghels, ick wil segghen vinnighe Tonghen niet berooft en worden van hunnen luyster, maer eeuwigh moghen ghedruckt worden in de herten van alle op-rechte Lief-hebbers des Vaderlants, die beneffens onse goede gheneghentheydt Carolus niet min en sullen loven, als de liefde te weegh brenght van uwen Broeder ende onderdanighste Dienaer.
J. De Grieck.
De uitgaven van 1675 en 1689 alleen bevatten die Opdracht, die in alle andere ontbreekt, en vermelden den naam van den drukker in de approbatie:
de eerste: 1675 - uitgegeven tot Antwerpen bij Th. Spits, gedruckt bij Joan de Grieck.
de tweede: 1689 - uitgegeven tot Brussel bij Judocus de Grieck, gedruckt bij Judocus de Grieck.
Onder de verschillende uitgaven, die ik in handen heb gehad, vond ik er, buiten de eerste Antwerpsche, geen enkele bij Joan de Grieck gedrukt, maar wel drie door Judocus de Grieck uitgegeven en gedrukt.
Wie is de auteur van ‘De Heerlijcke ende vrolijcke Daeden?’ Of Joan of Judocus?
Wij stellen die vraag omdat nergens het bewijs voorkomt dat het werk door Joan geschreven werd, zooals tot nog toe algemeen aangenomen wordt; en omdat, zooals wij straks zullen aantoonen, Judocus ook letterkundige was en evengoed als zijn broeder het werkje kan geschreven hebben
a) Het wekt al verwondering, dat al de eerste uitgaven van de werken van Joan de Grieck bij hem zelf werden uitgegeven, terwijl dit voor de ‘Heerelijcke ende Vrolijcke Daeden’ niet het geval is.
b) Tot hier toe steunde men op de ‘Opdracht aen mijn broeder Claude’ om Joan de Grieck voor den schrijver van het bundeltje te houden. Maar dit zelfde argument kan ook gelden om het vermelde boekje aan Judocus de Grieck toe te schrijven, vermits Claude, Joan en Judocus gebroeders waren.
c) De schrijver der ‘Heerelijcke ende vrolijcke Daeden’
had voor zijn oudsten broeder Claude zeer groote achting. (Zie ‘Opdracht’.)
Natuurlijk kunnen zoowel Joan als Judocus dit gevoelen voor hun broeder gekoesterd hebben, maar vanwege den jongsten, Judocus de Grieck, zou het ons toch natuurlijker voorkomen: Tusschen Claude en Joan was er maar een verschil van 3 of 4 jaren. Judocus, daarentegen, was twintig jaren jonger en dus nog een knaap toen Claude reeds een man van rijpen leeftijd was, en in aanzien stond bij zijne tijdgenootenGa naar voetnoot(1).
Wij geven gaarne toe, dat dit geen onweerlegbare bewijzen zijn om het vaderschap van het werk aan Joan te ontnemen, en aan Judocus toe te kennen.
Maar, bij gemis aan zekerheid omtrent de letterkundige eigendomstitels van Joan, blijft het toch steeds een mogelijkheid, dat Judocus de auteur is van een werk, dat op de lijst van Joan's letterkundige voortbrengselen prijkt.
Het gaat ook niet aan om te veronderstellen dat Joan en Judocus één en dezelfde persoon kunnen zijn.
Joan en Judocus waren wel degelijk twee verschillende personenGa naar voetnoot(2).
Het feit wordt bewezen:
1) door de oorkonden van den burgerlijken stand;
2) door de plaats waar de beide broeders als drukker gevestigd waren:
Judocus aan de Steenpoort (in 1689),
Joan (van 1675 tot 1699) op de Graen-merckt (of Vincketstraat, nu Karthuizerstraat)Ga naar voetnoot(3).
3) door den datum waarop ze beginnen te drukken. Judocus wordt aangenomen ‘als cleynen cremer, hem generende met het vercoopen van boecken’, den 16 Mei 1675 (zie P. De Keyser ‘Joan de Grieck - Drie Brusselsche Kluchten uit de 17e eeuw’, blz. 154)-.
Het drukken was hem dus nog niet toegestaan.
‘Den Spieghel der Historiën’, 1673, draagt een drukkersprivilegie ten voordeele van Joan de Grieck, gedagteekend den 22 December 1672.
* *
Maar, zijn er dan werkelijk andere werken van Judocus de Grieck die bewijzen dat óók hij schrijver was?
Op het StaatsarchiefGa naar voetnoot(1) vond ik de aanvraag om het werk ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’, 1690Ga naar voetnoot(2) doorGa naar voetnoot(3) Judocus de Grieck te mogen drukken.
De voorrede van dit werk klinkt als volgt:
‘Aen alle goede inghesetenen der Stede van Brugghe.
Om ondertusschen niet bekladt te worden met den schandelijcken tytel van laghen schrijver, vind ick mij bedwonghen te segghen; dat hij, die onder het op-schrift van eenen Pelgrim dese Levens-reyse in 't licht braght, en dies-halven verhaelt vele vremde geschiedenissen, als mede uyt sijn penne laet schieten (hier en daer) eenighe menghel-stof, sich niet en rekent onder de wel-sprekende schrijvers, maer der ghene die onder het getal van d'aerme onwetelinghen ghetelt worden; en schoon hij al sijn macht hier in bepaelt heeft, echter vindt hij hem gheneghen den verstandighen Leser te verwittighen, dat in dit, en alle andere zijn uyt ghegheven Boeckjens niet en is, welck den naem van syn eighen maecksel magh voeren, als de saemenstellinghe, en een weynigh noch, dat hij op den hoop toe-worpt.’
Hieruit blijkt dus wel dat Judocus de Grieck nog andere werken schreef.
Tot heden toe bleef hij, als auteur, ons gansch onbekend. Geen enkel biographisch woordenboek rept een woord over zijne werken; zijn naam, zelfs, wordt er niet eens in vermeld.
Wij weten thans dat hij de auteur is van ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’.
Zijn hem andere werken toe te schrijven?
Wij hopen dat in het volgende hoofdstukje, althans voor één boek, aan te toonen.
B. - ‘Den lacchende ende leerende waer-seggher’, 1679.
In 1679 verscheen bij Joan de Grieck een bundel proza, door enkele gedichtjes afgewisseld, en waarin ons de zeven hoofdzonden in al hun leelijkheid en belachelijkheid voor oogen worden gesteld.
Dit was ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’.
De schrijver streeft hier het zelfde didactisch moraliseerend doel na, dat in de ‘Zeven Hoofdzonden’ van Willem Ogier beoogd werd.
‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’ beleefde twee uitgaven, waarvan de eerste bij Joan de Grieck in de VincketstraatGa naar voetnoot(1) en de tweede, vermeerderde druk, bij Joan de Grieck, op de Graenmarkt (z.d.) verscheen.
Deze tweede uitgave is verrijkt met een portret van den auteur, alsook met zeven platen door J. Harrewijn.
Wij denken vast te kunnen stellen dat de tweede uitgave van ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’ het licht zag tusschen 1695 en 1699.
Het werkje bevat de toespeling op eene gebeurtenis in 1694 voorgevallen, beginnende met de woorden:
‘In 't jaer 1694 den derden Februarii, ten tijde dat Brussel noch zeghe-praelde over hare vijanden: sich niet konnende inbeelden, de schroomelijcke verwoestinghe, die haar vast op de hielen was; gelijck ons het volghende jaer daer nae, vertoont heeft.’Ga naar voetnoot(2)
Dit uittreksel heeft natuurlijk betrekking op de beschieting der stad Brussel door het Fransch leger (13-15 Oogst 1695).
Wij leiden er dan uit af dat de vermeerderde druk van ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’ niet vóór het einde van 1695 verscheen.
Bovendien laat het privilegie, waarmee de tweede druk voorzien is, ons toe vast te stellen, dat deze uitgave vóór het einde van 1699 het licht zag, daar het verleend werd aan den drukker Joan de Grieck, die in October 1699 stierf.
Aan wien is nu ‘Den lacchende ende leerende Waerseggher’ toe te schrijven?
Nopens dit punt zijn de meeningen zeer verdeeld.
Baron de St-GenoisGa naar voetnoot(1) en Frederiks en Vanden BrandenGa naar voetnoot(2), in de levensschets die zij over Emmanuel de Aranda mededeelen, kennen aan dezen laatste een werk van dien naam toe, verschenen bij J. de Grieck in 1679.Ga naar voetnoot(3)
Van der MeerschGa naar voetnoot(4) en Frederiks en Vanden BrandenGa naar voetnoot(5), in de levensbeschrijving van Joan de Grieck, vermelden deze als de auteur van ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’, ook verschenen in 1679.Ga naar voetnoot(6)
Daarnaast komt de meening van Prof. te Winkel, volgens wien ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’ van de Grieck slechts eene vermeerderde uitgave is van het werk met zelfden titel aan Em. de Aranda toegeschreven.
Zeer mogelijk, en zelfs waarschijnlijk heeft Prof. te Winkel gelijk. Maar ook dàn blijft het eene missing bij Frederiks en Vanden Branden het werk van Em. de Aranda in 1679 te plaatsen.
Inderdaad, de De Grieck-uitgave, die er een vermeerderde druk zou van zijn, werd goedgekeurd op 2 Januarii van dat jaar.
Dat het werk van 1679 niet aan E. de Aranda is toe te schrijven blijkt uit de voorrede ‘Den Waer-seggher tot den nieuwsgierighen Leser’, waar wij inderdaad de volgende verzen vinden:
‘Hij die dit schreef is niet seer wijs,
Noch jongh noch oudt, maer weynigh grijs;
Noyt heeft hij schrift oft letters gheten,
Maar langh gheleert om wat te weten.’
Em. de Aranda was in 1679 reeds 67 jaar oud, zoodat ‘noch jongh noch oudt’ op hem niet toepasselijk was.
‘Noyt heeft hij schrift oft letters gheten’ kan evenmin op hem betrekking hebben, vermits ons bekend is dat Em. de Aranda in de rechten studeerde te Leuven, en dus wel ‘letters gheten’ heeft.
De Aranda is dus niet de schrijver van deze voorrede. En,
daar het de ‘Waer-seggher’ zelf is, die de voorrede samenstelde, zijn dus werk en voorwoord van één zelfden auteur.
Bij gevolg kan de Aranda niet als auteur optreden van Den lacchende Waer-seggher’ van 1679.
Dit wil nog niet zeggen, zooals later zal blijken, dat wij het vaderschap van Em. de Aranda over eenen ‘Lacchende ende leerende Waer-seggher’ onvoorwaardelijk van de hand wijzen. Neen. Maar, heeft J. de Grieck uit E. de Aranda geput voor de uitgave van 1679, dan verscheen de Aranda's werk zeker vóór dit jaar.
Waarop steunde men tot heden om Joan de Grieck als schrijver van ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’ aan te nemen?
Joan de Grieck was de drukker van de twee eerste uitgaven, en werd daarom als opsteller van 't werk aanschouwd.
Zijn auteurschap, echter, is moeilijker vast te stellen.Ga naar voetnoot(1)
De schrijver van de voorrede der tweede uitgave verklaart: ‘Echter kan ik mij niet wederhouden (schoon ick van eenighe der selveGa naar voetnoot(2) met ghe-oorloofte diefte beticht ben) desen onsen stommen Leeraer ander mael in druck uyt te gheven.’
Op een andere plaats van de zelfde uitgave spreekt de auteur als volgt: ‘Doch voor het aen-vanghen van sulcken ghewichtighe saecke’ - (het samenstellen van zijn werk) - ‘vind ick mij gheneghen aen alle nieuwsgierighe vraeghers (besonderlijck die nu soo dick-mael getaelt hebben naer mijn naem ende staet) dit volgende tot antwoordt te gheven, te weten: dat hij, die desen Waer-seggher sijn eersten luyster gaf niet anders is, als een arm Bedeler, die van sommighe wijse ende goede Meesters, hulpe heeft moeten bedelen om sijn giheneghenheyt in deser voeghen af te maelen. - 't Is een man die sijn schriften smaeckelijck maeckt met het sout van een anders breinkasse.’
Daaruit zou blijken dat de schrijver van het werkje bij de tijdgenooten niet zeer bekend was.
Tot hier toe stond men in beraad tusschen Joan de Grieck en de Aranda als steller van den ‘Waer-seggher’.
Na vele opsporingen ben ik tot de slotsom gekomen dat de
schrijver van de door ons gekende uitgaven geen van beiden is, maar wel Judocus de Grieck.
Wij steunen op de volgende gronden:
Voor den eersten druk kunnen wij doen gelden ten gunste van Judocus de Grieck's auteurschap, dat ‘noch jongh noch oudt’ volkomen past op zijn leeftijd. In 1648 geboren, was hij 31 jaar toen in 1679 ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’ verscheen, terwijl Joan alstoen 51 jaar oud was.
De woorden in de voorrede der tweede uitgave aangehaald, dat de auteur onbekend bleef, spreken ook ten voordeele van Judocus, wiens ‘naem ende staet’ nergens in het werkje voorkomen, terwijl Joan's naam en staat op 't titelblad zijn aangegeven.
Wil men, met Prof. Dr. M. Sabbe de woorden ‘naer wiens naem ende staet dick-mael getaelt...’ doen beteekenen dat de schrijver onbekend bleef, dan pleit dit nog beslist ten voordeele van Judocus die maar een ‘cleynen cremer’ was (zie blz. 544).
Deze twee bewijzen zouden ons nog niet overtuigen, doch, een derde betoog ligt voor de hand, dat allen twijfel zal doen verdwijnen.
In zijnen ‘Pelgrim van dese Wereldt’ (1690) spreekt Judocus de Grieck zelf over ‘onsen lacchende ende leerende Waer-seggher.’Ga naar voetnoot(1)
Men zou kunnen opwerpen dat Judocus de Grieck, als hij spreekt over ‘onsen lacchende ende leerende Waer-seggher’ daarmee wil aanduiden: het werkje door ons gedrukt.
Dit is het geval niet, daar het uit de drukkerij van Joan de Grieck komt, zooals ons het titelblad van het bundeltje leert.
Als we nu naast dit laatste argument de twee eerste plaatsen, zoo vormen ze samen een groep bewijzen, waaruit ontegensprekelijk mag besloten worden, dat Judocus de Grieck de schrijver is van ‘Den lacchende ende leerende Waer-Seggher.’
Dat het echter geen oorspronkelijk werk is blijkt uit de bekentenis van Judocus de Grieck, dat alleen de ‘saemenstellinghe’ der door hem uitgegeven boekjes zijn werk is. (Zie
voorrede ‘Pelgrim van dese Wereldt’, blz. 545 medegedeeld.)
Met dit woord ‘saemenstellinghe’ bedoelt hij blijkbaar de rangschikking en de redactie der stof, hem door anderen aan de hand gedaan.
Waar schuilt dan de allereerste bron van ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’?
Om deze vraag te beantwoorden zal ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’ ons nogmaals van nut wezen.
Daar wordt ons inderdaad verteld (blz. 154-155) dat de auteur, Judocus de Grieck, op reis was met eenige gezellen, - grootendeels Bruggelingen - waaronder ‘een Vlaemsch Edelman die eertijdts tot Algiers slaeve geweest was’, en die eenige feiten meedeelde in die stad, gedurende zijn verblijf, voorgevallen.
Uit de vergelijking van de aan den edelman toegeschreven verhalen, met enkele uittreksels van ‘Turksche Slavernij ende bekommen vrijheyt van Jor Emanuël de Aranda, raedt s'koninckse ende Auditeur van den Volcke van Oorloge in het quartier van West-Vlaanderen. Voor desen Slaef tot Argiers; door den selven beschreven met verscheijde opmerckingen op de besonderheden van Africa, ende Verhaelen van eenige sijner gedenckweerdighe voor-vallen.
Uyt het Fransch vertaelt door een Lief-hebber ende bij den Heer Autheur oversien, vermeerdert ende daer noch 22 verhaelen aen-gevoeght.
Brugge. Joos Vander Meulen. 1682.’ kunnen wij opmaken dat die Vlaamsche edelman Em. de Aranda was.Ga naar voetnoot(1)
Als tijdverdrijf bespraken de reisgenooten van Judocus de Grieck allerlei aangename en leerrijke onderwerpen.
Een grijsaard - dien J. de Grieck een edele ziele en goeden vriend noemt - koos tot onderwerp de hoofdzonden.
Hij sprak over de drie eerste en, zegt Judocus de Grieck (bl. 285 Pelgrim van dese Wereldt) ‘dit ghesproken hebbende gat hij mij het vervolg in schrift, biddende dat ick hem eenighe goede onderwijsinghen wegens het dragen der kruyssen soude bekent maecken: maar alsoo hij al-ree het fondament ghelijdt hadde van een loflijck werck, heb ick, om mij in dit gheval niet soecken te laeten, eerst sijn schriftelijcke onderwijsingen den Leser hier willen mede-deelen, om daer nae te voldoen aen het ghene ick soo goede vriendt niet kost weygheren.
Den inhoudt dan van sijn toe-ghevouwen papier behelsden dese volgende vier puntjens.’
Wat Judocus de Grieck ons alsdan meedeelt, heeft op menige plaats groote overeenkomst met den tekst van zijn ‘Lacchende ende leerende Waer-seggher.’
Ziehier een uittreksel tot staving van mijn gezegde:
Pelgrim van dese Wereldt.
Blz. 288. |
Lacchende Waerseggher.
Blz. 273. |
Waerom (seght mij) wilt ghij die ontrouw zijt soo strengh de trouw van een ander af-voorderen. Ick bidt u ondersoeckt wel u gewisse; en ghij sult bevinden, al wat ge in een ander berispt dat u eighen boesem daer mede besmeurt is. Wij sijn al-te-mael boos; het ghemeen ghebreck moet men vergeven. En soo ghij dierghelijcks niet hebt gedaen, ghij kondt het noch doen. | Waerom wilt ghij, die selver ontrouwig zijt, soo scherpelijck de trouwe van een ander afheyschen. Waerom laet ghij aen u selven soo veel teghen andere toe, ende en wilt niet met allen van andere lijden teghen u? en laet u niet alleen te voren komen wat ghij lijdt, maer wat ghij ghedaen hebt. Alle het ghene ghij berispt in een ander sult ghij selfs in uwen boesem vinden. |
Die staet siet toe dat hij niet en valle. | Wij sijn allegader quaedt oversulcks moet men het ghemeyn gebreck aen malkanderen vergheven ende al is 't dat ghij sulcks niet en hebt ghedaen, ghij kont het noch doen. |
Den ghene die staet dat hij toe ziet dat hij niet en kome te vallen. |
Wij mogen dus aannemen dat het ontvangen handschrift ook wel gediend heeft voor J. de Grieck's ‘Lacchende ende leerende Waer-seggher.’Ga naar voetnoot(1)
Wel mogelijk dus, dat de oude heer van het gezelschap niemand anders was dan de Vlaamsche edelman van wien er
vroeger spraak was, namelijk E. de Aranda, wien ook een ‘Lacchende ende leerende Waer-seggher’ wordt toegeschreven, welke dan, zooals wij hebben in het licht gesteld, ouder moet zijn dan die van Jud.de Grieck.
Daar zouden wij dan een bewijs vinden dat Emmanuel de Aranda een ‘Lacchende ende leerende Waer-seggher’ samenstelde, alsook, dat hij aan Judocus de Grieck zijn handschrift meedeelde, dat door dezen laatste benuttigd werd om zijn werk op te bouwen. - Wellicht zou dat de verklaring kunnen zijn der ‘ghe-oorloofte diefte’ waarvan in de voorrede der tweede de Grieck-uitgave spraak is.
Om de kwestie van ‘Den lacchende ende leerende Waerseggher’ te beslechten zou er nog één punt zijn te onderzoeken, namelijk de verhouding waarin Judocus' navolging staat tot den oorspronkelijken tekst van E. de Aranda's werk. Daar dit echter zoek is geraakt blijft het vooralsnog een open vraag.
Waarop berustte nu de bewering van Prof. te Winkel om den naam van Em. de Aranda met dit werkje in verband te brengen?
Daarop geeft Prof. Dr. M. Sabbe ons een antwoord in ‘Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie’. - Juni 1925. (Blz. 356), waar hij schrijft:
‘Hij (te Winkel) heeft daar alleen den naam van Emmanuel de Aranda als die van den oorspronkelijken schrijver bijgevoegd op gezag van een catalogus uitgegeven door Frederik Müller & Cie, Populaire Prozaschrijvers der XVIIe en XVIII eeuw.’
Heeft de opsteller van den catalogus dergelijk werk van E. de Aranda in handen gehad? Dit blijft steeds eene vraag waarop geene verdere inlichtingen te verkrijgen zijn, daar hij, die den catalogus gemaakt heeft, overleden is. (zie hierboven vermeld artikel van Prof. Dr. M. Sabbe in ‘Verslagen en...’)
C. - ‘De sotte wereldt ofte den waeren afdruck der wereldtsche sottigheden.’ 1682.Ga naar voetnoot(1)
Dit werk, een soort van anecdotenverzameling, moeten wij onderzoeken in verband met het laatst besproken bundeltje, en hier evenals daar zullen wij trachten op te maken wie de auteur er van is.
In de voorrede aan den ‘Gunstighen leser’ (A2) treffen wij de volgende woorden aan: ‘Den goeden af-treck van onsen Lacchende ende leerende Waer-Seggher, heeft mij aen-ghemoedight U U E E andermael bij te komen met den af-druck van een Sotte Wereldt.’
Daaruit schijnt te volgen dat de schrijver van het vroeger besproken werkje ook die van ‘De Sotte Wereldt’ zou wezen.
In de bespreking van het vorig bundeltje kwamen wij tot het besluit dat Judocus de Grieck een ‘Lacchende Waer-seggher’ samenstelde, en dat E. de Aranda er ook een schreef.
Is een van hen auteur van ‘De Sotte Wereldt’? Of zou Joan de Grieck, in overeenstemming met de heerschende meening, er werkelijk de schrijver van zijn?
De schrijver van de voorrede stelt het voor alsof de drukker en de auteur twee verschillende personen warenGa naar voetnoot(1).
1) In ‘Den Drucker tot alle des Wereldts In-woonders’ spreekt de drukker, Joan de Grieck, van den auteur als volgt:
2) Elders maakt hij een onderscheid tusschen den drukker, voor wien hij steeds in den eersten persoon spreekt, en den schrijver, voor wien hij immer den derden persoon gebruikt.
3) Wanneer hij de woorden van den auteur aanhaalt, stelt hij die tusschen aanhalingsteekens.
4) Verder nog treffen wij in het zelfde berijmd bericht de volgende verzen, die wel schijnen vast te stellen, dat drukker en auteur twee verschillende personen waren:
Dit alles kan, wel is waar, eene fictie zijnGa naar voetnoot(1), waarbij drukker en schrijver, alhoewel de zelfde persoon, als twee verschillende voorgesteld worden, zoodat de voorrede niet onvoorwaardelijk pleit tegen Joan de Grieck als auteur van ‘De Sotte Wereldt.’
Indien het zeker was, zegt Dr. M. Sabbe, dat de ‘Lacchende Waer-seggher’ Joan de Grieck tot auteur had, dan zou daaruit natuurlijk kunnen afgeleid worden dat hij ook de auteur is van de ‘De Sotte Wereldt’ (blz. 355).
Welnu, ik heb juist vastgesteld dat Judocus, en niet Joan de Grieck, de schrijver is van de ‘Lacchende ende leerende Waer-seggher’.
Joan de Grieck kan dus niet beschouwd worden als vervaardiger van ‘De Sotte Wereldt’.
Een tweede vraag rijst hier op: Is Judocus de Grieck dan ook opsteller van ‘De Sotte Wereldt’?
Wij vinden onmiddellijk een gegronde opwerping tegen deze meening in den leeftijd van den schrijver, volgens zijne eigene verklaring.
Wij zagen uit de voorrede van den ‘Waer-seggher’ dat de auteur ‘noch jongh nocht oudt maer weynigh grijs’ was, hetgeen toepasselijk is op Judocus de Grieck.
In de ‘Sotte Wereldt’ staan de zaken echter anders. Wij lezen er in de ‘Naer-rede’: ‘Oversulcks dat het meer als tijdt is dat ick niet alleen mijn dagen, maer oock mijne uren beginne af-te-tellen; vermits elcken treedt die ick nu maecke, eenen stap is naer het kerck-hof’.
Verder nog spreekt de schrijver over zijne ‘grijze haren’ en ‘verstijfde leden’.
Deze laatste inlichtingen nopens den ouderdom van den auteur zijn dus in tegenspraak met het voorwoord van ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’ 1679.
In dergelijke bewoordingen, als die welke de ‘Naer-rede’ ons meedeelt, mag een man van 34 jaar zich toch niet uitdrukken, daar hij drie jaar vroeger zich voorstelt als zijnde ‘noch jongh noch oudt’.
Het argument van den ver gevorderden leeftijd verzet zich dus tegen de mogelijkheid om Judocus de Grieck, die een ‘Lacchende Waer-seggher’ geschreven heeft, ook als auteur van ‘De Sotte Wereldt’ aan te nemen.
Blijft dus de derde mogelijkheid over, te weten dat ‘De Sotte Wereldt’ van Em. de Aranda is, den opsteller van een eersten verloren geraakten ‘Waer-seggher’.
zeer wel thuis te brengen: Em. de Aranda was een vriend der familie de GrieckGa naar voetnoot(1).
Het argument van de oude dagen en de stramme leden is
ten voordeele van Em. de Aranda's auteurschap. Hij had reeds 70 jaar achter den rug toen in 1682 het werkje, waarvan hier spraak, het licht zagGa naar voetnoot(1).
In den tekst van het boek is er sprake van ‘de goedthertigheydt die ick (de schrijver) t' hunwaerts (de Bruggelingen) draghe’Ga naar voetnoot(2) en ook van zijn verblijf te Leuven in een gasthuis waar hij goed bekend wasGa naar voetnoot(3).
Dit past op Em. de Aranda. Hij was Bruggeling en had te Leuven zijn studentenjaren doorgebrachtGa naar voetnoot(4).
Dat alles pleit dus ten voordeele van Em. de Aranda's vaderschap van ‘De Sotte Wereldt’.
Het werkje beleefde een tweeden druk, die te Brugge bij Pierre Vande Capelle z.d. verscheen. Daar treffen wij op de titelbladzijde de vermelding ‘door I D G’.
Deze drie beginletters hebben betrekking, niet op den schrijver, maar op den drukker van de eerste uitgave, namelijk op Joan de Grieck; immers, wij hebben het boven allen twijfel verheven, dat Judocus de Grieck niet in aanmerking kan komen als opsteller van ‘De Sotte Wereldt’.
D. ‘Den pelgrim van dese wereldt’, - 1690
Er blijft ons nog een prozabundeltje te bespreken, dat in 1690 bij Joan de Grieck verscheen, namelijk: ‘Den Pelgrim van dese Wereldt, verhaelende tot een ieders onderrichtinghe ende eerlijck vermaeck het ghedenckweerdigste dat hij in sijn Levenspelgrimagie ghesien, ghehoort ende ghelesen heeft.’
Bladz. 545 heb ik er reeds op gewezen dat ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’ een lettervrucht is van Judocus de Grieck.
Inderdaad, op het StaatsarchiefGa naar voetnoot(1) vond ik de oorkonde die ik hierop laat volgen, en waaruit ontegensprekelijk blijkt dat Judocus de Grieck de opsteller van het werkje is.
- Prières de l'escritùre où les soupirs dù St. Esprit. | |
- Paradis de l'ame par Merlohorstiùs. | Monseigneur, |
- Confessions de St. Aùgustin par Monsr dù Bois. | On nous demande octroy pour l'impression des livres couchez au marge de cette, que nous accorderons, si Vre Exe n'en disconvienne, nous sommes |
- Sermons dù Père de Boùrdaloùe, et du Père Giraùx où les essais des sermons 3 vol. | |
- Den sedighen toetsteen van de overdraegelijcke welde verthoont int leven van den verloren Sone door Cornelio de Bie. | |
- d'Almanachen van Lantsberghe, Jan Franco Henricus Limerus Renier Beucktelbos, Antho Magino, Anthoen van Remortel, Adriaen de Werve, Andries van der Poorten. | Monseigneur, |
- Ydele ondergravingen der Vruchteloose door P. Marcùs a Sto Francisco Carmeliet discals tot bescherminge van desselfs boeck de goùde Mijne. | de Vre Exe
Très humbles et très obéissants serviteurs. |
- Catechismus oft vuytlegginge der christelijck leeringe door den Cardinael Bellarminùs. | Les chancellier et gens du Conseil de sa Maté ordonné en Brabant. |
- Den Pelgrim van dese Wereldt DOOR Judocus de Grieck. | Loyens. |
- Confessiones, item meditationes Ste Aùgùstini. | |
- Troost der sielen door den Eerw. ende godtvr. abt Blosiùs. | |
- Tirini Biblia Sacra. | |
- Gradùale en processionale Romanum. | |
- Onderwijs van Villa Casta. | |
- De beweeghelijcke voorspraecke der sielen uit vagevùers. | |
- Den Spiegel der Sondaeren en den predickenden Jonas door P. Van de Werve minde broeder.
Bruxelles, 1e d'Aoust 1689. |
Uit de hierbovenstaande namenlijst kan men opmaken dat men wel degelijk te doen heeft met de namen der schrijvers, en niet met die der drukkers of uitgevers.
E. - ‘Het brussels klucht-tooneel’. Tot Amsterdam 1700.
De dramatische werken, aan Joan de Grieck toegeschreven, werden in een bundel verzameld onder den titel ‘Het Brussels Klucht-tooneel.’Ga naar voetnoot(1)
Dit boekje verscheen ‘tot Amsterdam’ in 1700, - dus na den dood van Joan de Grieck, overleden in October 1699.
Nochtans, lettertype, sluitstukken en kolomhoofden, die we in dit bundeltje aantreffen, vinden wij ook terug in de werken vroeger bij Joan de Grieck gedrukt.
Dit laat terecht vermoeden dat ‘Het Brussels Klucht-tooneel’ uit zijne drukkerij afkomstig is.
Waarom dan de fictieve plaatsnaam ‘tot Amsterdam’?
Het werkje draagt overigens het adres van Joan de Grieck als boekverkooper ‘op de Graenmerckt’. Wellicht wordt met de vermelding ‘te koop bij Joan de Grieck, alleen bedoeld het huis Joan de Grieck, toenmaals goed gekend, vermits die drukkerij reeds 25 jaar ‘op de Graenmerckt’ gevestigd was.
‘Het Brussels Klucht-tooneel’ bevat de volgende stukken:
1) De ghedempte Hoogh-moedt ofte hoovaerdighe bedroghe Maeght.
2) Den dolenden Mensch ofte des Wereldts Pelgrim.
3) De ghedwonghe Griet.
4) Den uyt-ghetapten koop-man ofte mis-luckten Dragonder.
5) Het Klucht-spel van Meester Coenraedt Bier-borst, Heer van Kannen en Pinten.
6) Het belacchelijk Klucht-spel van Lemmen met sijn neus.
Mogen al die stukken, van zoo verschillenden aard als kluchten en stichtelijke werken, aan één en denzelfden auteur toegeschreven worden?
De heerschende meening tot hiertoe was, dat al de stukken van ‘Het Brussels Klucht-tooneel’ van Joan de Grieck zijn.
Dr. P. De Keyser in ‘Joan de Grieck. - Drie Brusselsche Kluchten uit de zeventiende eeuw - 1925’ deelt ook in deze zienswijze.
Ik neem mij voor te bewijzen, dat voor sommige dezer tooneelstukken, het auteurschap van Joan de Grieck sterk in twijfel kan getrokken worden.
I. - ‘De ghedempte hoogh-moedt ofte hoovaerdighe bedroghe maeght’Ga naar voetnoot(1)
draagt op de titelbladzijde de vermelding ‘ghedruckt ten koste van den auteur in 't Gulden Jaer 1700’.
Dit laat het voorkomen alsof de schrijver op het oogenblik van het ter pers leggen (1700) nog in leven was.
Joan de Grieck, - wij zagen het, - overleed in October 1699. Bij gevolg kan hij bezwaarlijk de auteur van ‘De ghedempte Hoogh-moedt’ wezen.
Wel is waar kan de schrijver gestorven zijn terwijl het boek ter pers lag. Maar, zou men dan, twee maand na zijn overlijden, nog vermeld hebben ‘gedruckt ten koste van den auteur in 't Gulden Jaer 1700’? Weinig waarschijnlijk.
Wie is dan de schrijver van het stuk?
Op die vraag moet ik het antwoord schuldig blijven.
In alle geval is de auteur een Zuid-Nederlander, zooals het vers van het voorspel ‘Lang leve onsen Vorst, en alle Spaensghesienden’ getuigt.
II - Den dolenden mensch ofte des wereldts pelgrim.’Ga naar voetnoot(2)
Dit tooneelstuk wordt door Dr. P. De Keyser gedagteekend omtrent 1690 ‘toen hij (Joan de Grieck) een prozawerk uitgaf met den ongeveer gelijkluidenden titel: ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’.
Beide stukken zijn doortrokken van een scherp orthodoxen of rechtgeloovigen geest.
De overeenkomst van titel en de geestelijke verwantschap tusschen die twee werken laten vermoeden, doch meer niet, dat ze van den zelfden schrijver zijn.
Onze opsporingen hebben ons echter er toe gebracht het prozawerk ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’ als een lettervrucht van Judocus de Grieck te beschouwen, zoodat wij op voorhand mogen gissen dat het tooneelstuk ‘Den dolenden Mensch’ ook wel het werk van Joan's broeder zou kunnen wezen.
Wij hoeven het echter niet bij een gissing te laten: In het ‘aanhangsel’ dat handelt over de zeven hoofdzonden’ treffen wij een plaats aan (kapittel over de Traagheid) welke letterlijk de zelfde is als die voorkomende onder den zelfden titel in ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher’, tweede uitgave, blz. 331, van Judocus de Griedk.
‘Dolenden mensch’.
‘Lacchende ende leerende waer-seggher.’
Die overeenstemming doet veronderstellen dat Judocus de Grieck, de auteur van den ‘Waer-seggher’, ook de auteur is van den ‘Dolenden Mensch’.
III. - De klucht van meester coenraedt bier-borst, heer van kannen en pinten.
Onder den titel ‘De bevallige kluchte van de Gildebroeders van Koeckelbergh’ verscheen deze klucht in 1647, als komisch nastuk van ‘Het Leven is maer Droom’ bij Jan Mommaerts ‘achter 't Stadthuys, in de Druckerije’.
Dat Joan de Grieck de schrijver zou wezen van ‘De bevallige kluchte van de Gildebroeders van Koeckelbergh’ is volstrekt niet bewezen.
Immers, de man, die in de jaren 1670-1673, toen hij de veertig voorbij was. zijn tijd verbeuzelde met het verzamelen van ontleende anecdoten, zou dus op achttienjarigen leeftijd reeds eene oorspronkelijke klucht geschreven hebben, die in het geheel niet slecht is. Dit lijkt wel vreemd.
In 't bundeltje ‘Het Leven is maer Droom’ met nastuk ‘De Gildebroeders van Koeckelbergh’ gaan alle loftuitingen naar Schouwenbergh, den vertaler van het treurspel. Niet één aanmoediging wordt gericht tot Joan de Grieck, den jongen schrijver van de oorspronkelijke klucht ‘De Gildebroeders van Koeckelbergh’.
Hoe uitgelegd, dat die begaafde jonge man niet eens werd aangespoord om in die richting voort te gaan? En waarom vergenoegde hij zich als volwassen man met het bijeenbrengen van verhalen aan anderen ontleend?
‘Coenraedt Bier-borst’, een der beste stukken van ‘Het Brussels Klucht-tooneel’ mogen wij beschouwen als een nieuwe druk van ‘De bevallige kluchte van de Gildebroeders van Koeckelbergh’, waaraan slechts zeer geringe wijzigingen werden toegebracht.
***
De overige stukken van ‘Het Brussels Klucht-tooneel’, te weten: ‘De ghedwonghe Griet’, - ‘Den mis-luckten Dragonder’, - ‘Lemmen met sijn Neus’ geven ons geen aanwijzingen om vast te stellen wie als schrijver van deze werken optreedt.
***
Met dit bondig overzicht wordt vooral een werk van rechtvaardigheid beoogd.
De moderne voorstanders van Joan de Grieck - die alhoe-
wel een minder, dan toch een zeker figuur zal blijven maken in onze letterkunde door zijne drie anecdotenverzamelingen - hebben hem, buiten hun weten, laten pronken met vreemde veeren, vooral met die van zijn jongsten broeder Judocus, tot heden toe als schrijver volslagen onbekend.
Om die reden reken ik het mij tot plicht den naam van Judocus de GrieckGa naar voetnoot(1) aan de vergetelheid te onttrekken; en het mijne, hoe gering dan ook, bij te dragen tot beter kennis van onze 17e eeuwsche Zuid-Nederlandsche literatuur.
St. Pieters Jette, Mei 1928.Ga naar voetnoot(2)
Bibliographie.
Parochiale registers en archief der stad Brussel.
Staatsarchief.
Biographie Nationale.
Frederiks & Van den Branden:x Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche Letterkunde.
J.B. Vincent: Essai sur l'histoire de l'imprimerie en Belgique.
J. Stecher: Histoire de la littérature néerlandaise en Belgique.
Dr. J. te Winkel: Ontwikkelingsgang der Ndl. letterkunde.
A. Henne & Wauters: Histoire de la Ville de Bruxelles.
Dr. Paul De Keyser Joan de Grieck. Drie Brusselsche Kluchten uit de zeventiende Eeuw. 1925.
Verslagen en mededeelingen aan de Vlaamsche Academie.
(Overdruk Kleinigheden op het Gebied van de Geschiedenis der Letterkunde, door Dr. M. Sabbe. 1925).
- voetnoot(1)
- Judocus de Grieck, in ‘Den Pelgrim van deze Wereldt’, spreekt over zijne ingeboren genegenheid tot de Bruggelingen.
- voetnoot(2)
- Lambert de Griek, in 't Roodt-Klooster achter het Stadt-huys.
- voetnoot(3)
- Inlichtingen geput uit de parochiale registers der stad Brussel. - Deze registers zijn, de eene chronologisch, de andere alphabetisch opgesteld.
- voetnoot(4)
- Op het archief van het Museum Plantin-Moretus worden er brieven van Emm. de Grieck uit het jaar 1721 bewaard. Daar geeft hij op als adres: In de Ste Catharinastraet, Brussel (nr 565).
- voetnoot(1)
- ‘De droeve en de blijde Wereldt’ 1671, draagt dit adres.
- voetnoot(2)
- ‘De Spieghel der Historiën’ bevat een drukkersprivilegie ten voordeele van Joan de Grieck, gedagteekend op 22 December 1672.
- voetnoot(1)
- ‘Hier hebje al weder, een uyt-gesocht mengel-moes, dat UE (soo ick vertrouwe) niet min sal smaecken, als het gheen voor desen opgerecht is door onsen Wijsen Geck.
Te meer alsoo het meeste paert gepluckt is in de hoven van wel de wijste, ende geloofweerdighste Mannen onser eeuwe’.
‘Hier op hebb' ick voor desen oock gesien, in 't uyt-geven van mijn Droeve ende Blijde Wereldt, gelijck ick wederom de selve spore hebbe gehouden, in desen Spiegel der Historiën...’
- voetnoot(1)
- Claude de Grieck was in 1661 Procurator-fiscaal te Mechelen. (Zie P. De Keyser ‘Joan de Grieck, enz..,’ blz. 152)
- voetnoot(2)
- Ik dring aan op het feit, omdat Dr. P. De Keyser in ‘Joan de Grieck. - Drie Brusselsche Kluchten uit de 17e eeuw’ de vraag stelt (blz. 154.)
- voetnoot(3)
- Het huis Joan de Grieck was naar allen schijn op den hoek der Graanmarkt en Vincketstraat gelegen, of had een uitweg langs de Vincketstraat en de Graanmarkt.
- voetnoot(1)
- Conseil privé espagnol No 1280.
- voetnoot(2)
- Vermeld als zijnde van onbekenden auteur in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.
Dr P. De Keyser schrijft dit werkje aan Joan de Grieck toe. (‘Joan de Grieck. - enz.’ blz. 154.)
- voetnoot(3)
- Zie blz. 557 van het huidig werk.
- voetnoot(1)
- Deze uitgave is zeer zeldzaam geworden: één enkel exemplaar Univ. Leiden) is mij bekend.
- voetnoot(2)
- ‘Lacchende waer-seggher’ 2e uitg. blz. 125
- voetnoot(1)
- Biographie Nationale.
- voetnoot(2)
- Biographisch Woordenboek.
- voetnoot(3)
- Er is tegenspraak bij Frederiks en Van den Branden, daar zij nu Joan de Grieck noemen als auteur van den ‘Waer-seggher’ van 1679, en onmiddellijk vooraf gezegd hebben dat de Aranda in 1679 een werk van dien naam heeft vervaardigd
- voetnoot(4)
- Biographie Nationale.
- voetnoot(5)
- Biographisch Woordenboek.
- voetnoot(6)
- Er is tegenspraak bij Frederiks en Van den Branden, daar zij nu Joan de Grieck noemen als auteur van den ‘Waer-seggher’ van 1679, en onmiddellijk vooraf gezegd hebben dat de Aranda in 1679 een werk van dien naam heeft vervaardigd
- voetnoot(1)
- Zie ‘Kleinigheden op het gebied van de Geschiedenis der Letterkunde door Prof Dr M. Sabbe, in ‘Verslagen en Mededeelingen aan de Koninklijke Vlaamsche Academie’, Juni 1925, blz. 356.
- voetnoot(2)
- ‘de vernufte koppen’.
- voetnoot(1)
- ‘Pelgrim van dese Wereldt’ blz. 289:
‘Beminden Leser, al hoe wel in onsen Lacchende ende leerende Waer-seggher dese materie der seven Hoofdt-sonden, langh- en breedt verhandelt is: even wel vondt ick mij gheneghen, soodanighe christelijcke ghepeysen de wereldt noch daer beneven op te disschen.’
- voetnoot(1)
-
Pelgrim van dese Wereldt. Turksche Slaevernij. Bldz. 155. - Pater Josephus, een van der Predikheeren orden; nae dat hij eenighe jaren in West-Indiën gheweest hadde, wierdt in 't wederkeeren nae Spagnien, sijn Vaderlandt, van de Algiersche Zeeroovers ghevangen. Men verkocht hem nae ouder ghewoonte, en alsoo de gierigheydt het wit van de Turken is vraeghde sijn Patroon, of hij een goet rantsoen sou betaelen, soo men hem in vrijheydt stelde. - Pater Josephus die van een vrolijcke humeur was ghelijck ghij verstaen sult, segde, jae, mits conditie dat hij wel opghedischt soude worden, en dat hij dan voor sijn verlossingh gheven soude 6000 Ducaten. Den Patroon sulcks hoorende nam het aen en tracteerde Pater Josephus volghens het bespreeck. Bldz 264. - Pater Joseph der Predickheeren orden, hebbende eenige jaren in de West-Indien gewoont, wederkeerende naar Spaignen sijn Vaderlandt (want hij van Valencien geboortig was) wiert van de Argiersche Roovers genomen. Hij wiert naer gewoonte verkocht ende gelijck de gierigheyt als de ziel der Turcken is, sijn Patroon vraegde hem oft hij wou goet rantzoen betaelen, dat hij hem in vrijheit stellen sou.
Den Vader Joseph die een ghenoechelijck ende blijhertig man was gelijck als ghij sien sult) antwoorde dat jae, mits hij wel soude te eten hebben, wel onthaelt worden, ende op een matras slaepen, ende niet wercken moeten, dat hij 6000 ducaten voor sijn rantzoen geven zou. De Patroon geloovende dat hij dit gelt krijgen kon, onthaelde den Vader Joseph volgens sijn bespreck.Bldz. 161. - Saban Gallan Aga was van geboorte een Spaignaert, en soon van een Boots-ghesel. Hij was van sijn jonckheydt af, ghevallen in slavernije der Turken, die hem ghedwonghen hadden het christelijck gheloof te versaecken het welck aen een jongh kindt licht te doen is. Bldz. 199. - Saban Gallan Aga was een Spaignaert geboortigh van de grenzen van Portugael, een Zee mans soon. Hij was van jonckx slaef gheweest tusschen de Turcken, die hem gelijck dat licht om doen is aen een jonck kindt, aengeraden hadden ende soo verre ghebracht dat hij het christen geloof verloochende. Desen Saban verkreegh, door sijn edele maniere van elck een te tracteren den bij-naem van Galan. Desen Saban om sijn hupse manier van handelen met alle menschen kreegh voor bij naem onder de krijghslieden Gallan. Hij was seer rijck: sijn oeffeninge was den oorlogh soo ter zee als te lande. Hij was een Aga dat is een Overste gheweest. Hij was seer rijck, hadt eertijdts in d'oorlogh sich gheoeffent, en geweest een Aga, dat is Maistre de Camp. Desen Saban gingh op seker dagh (bij gheval) over de mart, al waer men de christenen verkoopt. Onder andere vondt hij daer een slave die sijn Landtsman was, die hij om een gheringhe prijs kocht, mits hij maar een visscher was, en dat sonder eenighe apparentie van winst te doen. Desen Saban quam eenigh dagh bij geval over de marckt daer men bezich was met slaeven te verkoopen. Hij begon met eenige slaeven te praeten, ende vondt daer effen een van sijn landtsmannen, die hij voor een geringe prijs kocht, want hij een visscher was van wien gheen groot rantzoen te wachten stondt. Hij leyde de slaef naer sijn huys, ende segde hem: Ick heb voor u 150 Rijcxdaelers betaalt: wilt ghij mij beloven diergelijcke somme in u landt te betaelen aen sulck een die mijn maeghschap is, ende arm, ick sal u aen landt in u Landt doen setten met de eerste kaper die uytloopen sal. Hij bracht de slaef tot sijnen huyse en seyde hem: ick heb voor u betaelt 150 stuckeh van achten, indien ghij mij wilt beloven ghelijcke somme in u landt te betaelen aen een van mijn aerm bloedtvrienden ick sal u doen met den eersten vrijbuiter die vertrecken sal in u Vaderlandt stellen
- voetnoot(1)
- Prof. Dr M. Sabbe komt tot het zelfde besluit in ‘Verslagen en Mededeelingen....’ blz. 367.
- voetnoot(1)
- Zie ‘Verslagen en Mededeelingen’ blz. 355-358 door Prof. Dr M Sabbe.
- voetnoot(1)
- Vgl. Prof. Dr M. Sabbe, ‘Verslagen en Mededeelingen....’ Blz. 357.
- voetnoot(1)
- Vgl. Prof. Dr M. Sabbe, ‘Verslagen en Mededeelingen....’ Blz. 357.
- voetnoot(1)
- Pelgrim van dese Wereldt blz. 286.
- voetnoot(1)
- Prof. Dr. De Keyser, in ‘Joan de Grieck. - Drie Brusselsche Kluchten’, is ook van meening dat de auteur van ‘De Sotte Wereldt’ ongeveer 70 jaar is. (blz. 152.)
- voetnoot(2)
- ‘Sotte Wereldt’ blz. 224: Wat belanght de Brugghelinghen: de goedt-hertigheydt die ick 't hunwaerts draghe, doet mij hopen, jae vertrouwen, dat er geene van sulcken bedorven vleesch-sacken al daer ghevonden werden.
- voetnoot(3)
- ‘Sotte Wereldt’ blz. 294: Ick hebbe mede ghekent een man, daer ick tot Loven ghelogeert was, den welcken in sijn hemde tot mij quam gheloopen, terwijl ick met eenighe goede bekende aan tafel sat.
- voetnoot(4)
- Judocus de Grieck, in de voorrede van zijn ‘Pelgrim van dese Wereldt’ 1690, spreekt ook over zijn ingeboren genegenheid tot de Bruggelingen. - Doch nergens vernemen wij dat Judocus de Grieck te Leuven vertoefd heeft.
- voetnoot(1)
- No 1280. Conseil privé espagnol.
- voetnoot(1)
- Het Brussels Klucht-tooneel, bestaende in verschevde eerlijcke blijspelen, vermaeckelijke historiën, natuers verborgentheden en meer andere dinghen weerdigh om lesen. Tot Amsterdam 1700. Ende oock te koop tot Brussel bij Joan de Grieck, boeck-verkooper op de Graenmerckt naest het Mout-huys.
- voetnoot(1)
- Gespeeld bij gelegenheid van den Rijswijkschen Vrede (1697) ‘gedruckt ten koste van den auteur in 't gulden jaer 1700, ende te koop tot Brussel bij Joan de Grieck, boeck-verkooper op de Graenmerckt naest het Mout-huys.’
- voetnoot(2)
- Tot Brussel. z.d. - Te koop bij J. (sic) de Grieck op de Graen-merckt.
- voetnoot(1)
- Judocus de Grieck, jongste zoon van Lanibertus de Grieck, werd geboren te Brussel den 20 Maart 1648.
In 1671 trad hij te Brussel in het huwelijk met Margaretha Michiels, die hem zes kinderen schonk:Maria geboren den 6-11-1672. (St Niklaas par.) Joannes-Baptistus 25-8-1674. (St Niklaas par.) Hendricus-Joannes 27-10-1675. (St Niklaas par.) Barbara - - - 7-6-1677. (St Niklaas par.) Antonius-Franciscus 27-8-1679. (St Gudula par.) Maria-Anna - - 15-2-1683. (St Gudula par.)
In 1693 ging hij een tweede huwelijk aan met Maria Van Vlaenderen.
Evenals zijn vader en zijne broeders Claude en Joan was hij bedrijvig als boekverkooper (aangenomen 16 Mei 1675) en drukker (aangenomen in 1686). Hij was gevestigd aan de Steenpoort.
Als werken uit zijne pen gevloeid mogen we met zekerheid melden:
1679 ‘Den lacchende ende leerende Waer-seggher.’
1690. ‘Den Pelgrim van dese Wereldt.’ werken die tot hier toe aan zijn broeder Joan werden toegeschreven.
Zonder twijfel dienen nog andere boeken Judocus' naam te dragen, daar hij in de voorrede van ‘Den Pelgrim van dese Wereldt’ zelf spreekt over ‘alle andere mijn uytghegheven boeckjens.’
Judocus de Grieck stierf na 1704, daar hij de opdracht onderteekent van ‘Vie et actions héroïques et plaisantes de l'Invincible Empereur Charles V’, Amsterdam, J. Malherbe, uitgave welke uit het jaar 1704 dagteekent.
- voetnoot(2)
- Wij danken de heeren professor Dr. M Sabbe en Dr. L. Simons, werkende leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, voor de wenken die zij ons bij het opmaken dezer studie wel hebben willen geven.