De vermakelijcke buys-man
(1694)–Anoniem Vermakelijcke buys-man, ofte koddige Boots-geselletje, De– AuteursrechtvrijStem: Ick bender een arme Pelgrom siet.
WAt bennen de slechte Minnaertjes dom,
Die somtijds langs den weg gaen dwalen
Hoe lichtelijck plucken wy een schoone blom,
Die ons doet nederdalen.
Nu heb ick een Edelmans Dochter bemind,
Dat is mijn alsoo groot hertseere,
‘k Heb haer mijn trouwtjen meenigmael aengedient,
Maer sy wou nimmermeere.
Ick heb ‘er gezwooren eenen eedt,
Soo ick haer kreegh onder mijn handen,
Het waer haer schoon lief ofte leedt,
Haer brengen in groote schanden.
Nu heb ick haer buyten al inne dat veld
Alleenigh na mijn sin gevonden,
Waer ick haer met sulcken groot geweld
Haer eertjen heb geschonden.
Dat Meysjen viel op haer knien:
Suchten en weenden en droevigh kermen:
Al had hy een harte als eenen steen:
| |
[pagina 45]
| |
Hy wist van geen ontfermen.
Nu hebbe ick mijn boose wille volbragt
Dat valt my nu eylaes indachtigh;
Ick heb my van te vooren niet wel bedacht;
Eylaes! nu valt sy klachtigh.
’s Morgens vroeg als ’t was schoon dag
Mijn Capiteyn komt na mijn vragen:
Doen ick’er noch inne mijn ruste lagh,
De deure wierd opgeslagen.
Nu moed ick een gevangen Man zijn,
Sitten op een soo hoogen Tooren
In boeyen geslooten, gy doet mijn pijn;
Ick geef den moed verlooren.
’s Morgens vroegh sonder respijt,
Men hoorde de Revelje slaen:
Den Switser wierdt buyten de Poort geleyt
Een uurtje voor den dagen.
Sy brachten hem voor het Gerecht,
Alwaer veel France Heere waren;
Mijn Liefie die my te minne plecht,
Komt my ter dood bezwaren.
Het is’er mijn Vader of Moeder geen schandt
Dat ick soo verr’ hier kom verzeylen,
Ick bender gebooren uyt Switserland,
Van hier drie honderdt mijlen.
Hy trock sijn beste kleederen uyt,
Hy sey; houdt daer mijn vrome soldaten,
Dat schenck ick u voor mijn laetste buyt,
Mijn trouwe Kameraten.
Den Switser moest knielen voor dat Graf,
Men sach dat bloedig slagh-zwaert blincken,
Sy houden hem daer sijn hoofjen af,
Sijn jonck leven sagh men krincken.
Oorlof dan gasten wie gy zijt,
Ey wilt dit Lied doch wel onthouwen,
Ick sterf ‘er voor geen schelm of dief:
Maer om ’t gerief van Vrouwen.
|
|