De vermakelijcke buys-man
(1694)–Anoniem Vermakelijcke buys-man, ofte koddige Boots-geselletje, De– AuteursrechtvrijStemme: Als ’t begint.
WEest overschoon Herderin gegroet,
Liefje die mijner ontstelt mijn bloet
Mocht ick ‘er mijn liefde doen blijcken
Aen u schoon Engelin,
Gy sout’er het vonnis strijcken,
Dat ick ‘er geen ander min.
De Jongmans zijnder altijdt gewoon
Te spreeken in vryen woorden schoon,
Een Dochter moet het niet achten
Des Jonckers los gevry:
Want alle hun minnen en klachten
Zijn vol bedriegery.
Schoon Lief wel meynt gy dat ik u vley
Of dat ick u in schant verley?
Mijn Engel ick salder u trouwen,
Mijn hoop, mijn troost, mijn al,
| |
[pagina 36]
| |
En maken van u een Vrouwe
Hier op het Aerdtsche dal.
Mijn Schaepjes sal ick verlaten niet,
Die ghy in ’t Veld daer weyden siet:
Want alle mijn hartjes vermaken
Dat is by haer in ’t Velt,
By mijn Lammeren moet ick waken,
Sy loopen daer ongetelt.
Schoon Liefjen laet’er u lammerkens staen,
Laetse eens na der heyde gaen,
Een Kroontje moet gyder noch dragen
Van fijn Ducate goudt,
En ryen op een Koets-wagen,
Verlaten dat groene woudt.
In een Koetswagen en rijdt ick niet,
Noch wilder geen Kroon die ghyder mijn biedt,
Een Kroontje van groene blaren,
Met bloemkens gepalleert,
Die stel ick op mijn hayren,
Geen Herder die my flateert.
Verlaet u Herder en gaet met my,
Ick salder u kleeden gaen in het zy,
In een Paleys sult gy woonen,
Met Kamers rijck beset,
Daer sal ick u vrientschap toonen,
Uyt liefde mijn schoon bruynet.
‘k Leef veel geruster in mijn kooy,
En een Huys gedeckt met strooy,
Ach! Joncker ick moet u bedancken,
Voor al u corte zy:
Want alle die Hoofse rancken,
En deugen doch niet voor my.
Schoon Lief wel blijft gy dan in ’t velt,
Daer u den vyandt soo ontstelt,
Gy siet’er den Huysman vluchten,
Sijn huys wert afgebrand,
De Herderinnetjes suchten,
Ach! Liefje geeft mijn de handt.
| |
[pagina 37]
| |
Ick bidt u Monsieur my niet meer vraeght,
Want geenen Joncker die my behaeght,
Ick wilder veel liever gaen doolen,
En leven in ’t verdriet,
Als gaen by de Jonckers te schoolen,
Die mijnder gelijcken niet.
Adieu dan spijtige Harderin,
Adieu mijn overschoone Vriendin,
Moet ick u schoonheyd haten,
Ach! wat een pijn voor my,
Soo sal ick nochtans niet laten,
Dat ick ‘er u vriend sal zijn.
|
|