Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen (1903-1909): (g)een reeks zoals een andere?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die reeks beantwoordde geenszins aan de gestelde criteria: het betrof een verzameling zeer divers uitgevoerde boeken, in alle mogelijke formaten, tegen bijzonder hoge en onderling sterk uiteenlopende prijzen en met de klemtoon eerder op debuten van jonge Vlaamse schrijvers dan op herdrukken van gevestigde Nederlandse auteurs. De verspreiding van Vlaamse literatuur door een Nederlandse uitgever is vanuit cultuurhistorisch standpunt sowieso interessant, maar Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen roept ook een aantal vragen op met betrekking tot het verschijnsel van de reeksvorming. Het ging namelijk niet om boeken die Veen had uitgegeven, maar om oplagerestanten van Vlaamse drukkers-uitgevers of illustratoren die hij op de Nederlandse markt bracht. Met de handpersdrukken van Julius de Praetere, enkele door Karel Doudelet geïllustreerde drukken en de jaarboeken van een Antwerpse kunstenaarsclub puzzelde Veen een eigen ‘reeks’ in elkaar. En ook na de stopzetting van Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen verdwenen de afzonderlijke delen niet meteen uit zijn fonds, maar werden ze meestal gewoon in een andere reeks geïncorporeerd. Dit artikel behandelt de vraag uit hoeveel reeksen Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen eigenlijk bestond, over hoeveel reeksen de afzonderlijke titels nadien werden gedistribueerd en wat daarvan de gevolgen zijn in het licht van het verschijnsel reeksvorming. Fig. 1: Colofon en titelpagina van Binus Boontje Boschmanneke door Johanna Filips, in 1899 verschenen Bij Buschmann te Antwerpen en later opgenomen als zevende deel in Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen. (Koninklijke Bibliotheek van België, II 75.125 LP)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 2: Illustraties van Karel Doudelet (p. 36-37) bij Binus Boontje Boschmanneke. (Koninklijke Bibliotheek van België, II 75.125 LP)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenstellingAlvorens een antwoord te formuleren op die vragen, wordt hieronder de inhoud van de reeks kort toegelicht. Die werd gereconstrueerd aan de hand van het publicitaire jaarboek dat Veen, onder de titel Het Jaar [1904-1914], gedurende tien jaar op dertigduizend exemplaren gratis verspreidde via dertig boekhandelaars in Nederland.Ga naar voetnoot4 De reeks omvatte dertien titels in verschillende uitvoeringen, volgens onderstaand schema verdeeld over twaalf nummers. Elke nummer bevat de auteur, de titel, eventueel de drukker-uitgever of illustrator, en de prijs die Veen afficheerde. Deze toelichting eronder biedt alleen een korte situering van de titel en aspireert geenszins om de - vaak complexe - publicatiegeschiedenis integraal te reconstrueren:Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit debuut van Streuvels, Lenteleven, verscheen in het voorjaar van 1899 in de vorm van een handpersdruk van de Gentse kunstenaar Julius de Praetere. Toen Veen later Streuvels begon uit geven, nam hij een deel van de oplage van de eerste en tweede De Praetere-druk over. Het betreft hier de tien door De Praetere eigenhandig gesigneerde exemplaren van de eerste druk.
Het debuut van de jonge rechtenstudent Herman Teirlinck werd in 1900 als tweede boek door De Praetere gedrukt op Japans papier en versierd met houtsneden door Gustave van de Woestijne. Veen heeft deze boeken echter nooit geëxploiteerd: zij werden slechts een keer in de publiciteit van de uitgeverij vermeld, om meteen weer te verdwijnen, ook in de verdere nummering van de reeksdelen.
Belangrijker dan de tekst (en bijgevoegde vertalingen) van deze bekende Marialegende was de illustratie door de symbolistische kunstenaar Karel Doudelet uit Gent - internationaal bekend voor zijn illustraties bij het werk van Maurice Maeterlinck - die hij zelf op hout had getekend en die door Edward Pellens werd gesneden. Het boek verscheen in mei 1901 bij Buschmann te Antwerpen in een oplage van 250 exemplaren, op geschept Van Gelder en in een kalfslederen band.
De eerste zes exemplaren werden gedrukt op Keizerlijk Japans en door Doudelet eigenhandig ingekleurd. Let vooral op de prijs van 500 gulden of 1000 frank (25 euro), in die tijd ongeveer het jaarloon van een bediende, onderwijzer of onderpastoor.
Veen exploiteerde 100 van de 200 exemplaren van de handpersdruk die De Praetere vervaardigde naar de eerste druk van Lucifer door Abraham de Wees uit 1654. Hij verkocht 50 exemplaren in een lederen band en 50 exemplaren in een linnen band. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van het debuut van Karel van de Woestijne, Eerste verzen zijnde: Het vaderhuis, drukte De Praetere uiteindelijk 100 exemplaren op Van Gelder (gebonden in linnen) en 20 exemplaren op Keizerlijk Japans (gebonden in leer).
Het debuut van De Clercq werd door De Praetere versierd met houtsneden en op zijn handpers gedrukt op Van Gelder in een oplage van 300 genummerde exemplaren. Veen exploiteerde 100 exemplaren, waarvan 75 gebonden in linnen en 25 gebonden in leer.
Deze bundel met drie verhaaltjes van Johanna Filips werd geïllustreerd door Karel Doudelet en al in 1899 op 300 exemplaren gedrukt bij Buschmann op Chinees papier.
De Scalden was de naam van een Antwerpse groep kunstenaars, opgericht in 1889, die vooral leerlingen en oud-leerlingen van de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten en de Stedelijke Nijverheidsschool verenigde. Onder impuls van o.a. Paul Buschmann en Pol de Mont propageerden zij de toegepaste en decoratieve kunsten. Vanaf 1897 werd een jaarboek uitgegeven, meestal gewijd aan een bepaald thema, in uiteenlopende formaten en uitvoeringen, maar steeds met veel aandacht voor typografie, randversieringen, illustratie, boekband, enzovoort. Zo bevatte het zesde jaarboek, uit 1903, een studie van Edmond van Offel over de jonggestorven tekenaar en boekillustrator Karel Collens. Het werd gedrukt bij Buschmann en bevat talrijke pentekeningen en houtsneden van de overleden kunstenaar.
Veen exploiteerde 100 van de 200 exemplaren van deze gedeeltelijke editie van Kerkhofblommen op Hollands papier. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zevende jaarboek van De Scalden, uit 1903, bevatte kindervertelsels van o.a. Pol de Mont en Alfons de Cock (bijvoorbeeld ‘Smidje-Smee’, ‘De Dulle Griet’), Guido Gezelle (met ‘Boerke Naes’) en Edmond van Offel (met ‘Janneken en Mieke’), werd gedrukt bij Buschmann en geïllustreerd met tekeningen van Walter Vaes en Edward Pellens.
Het achtste jaarboek, uit 1905, werd gedrukt door De Vos en Van der Groen te Antwerpen en omvatte volksliederen die door vroeg negentiende-eeuwse auteurs waren op schrift gesteld (Von Fallersleben, De Cort, Van Duyse, Dautzenberg), met daarnaast telkens een tekening van een eigentijds kunstenaar.
Jaarboek nummer 9 uit 1906 werd gedrukt bij Buschmann en is integraal gewijd aan het 22 bladzijden tellende gedicht De Roode Zwaan van Pol de Mont, geïllustreerd met houtsneden door Edward Pellens. Het boekje is gedrukt in rood en zwart en steekt in een kalfslederen band met satijnen binnenplatten en een door Pellens ontworpen reliëf.
Zoals de titel al aangeeft, bestond het tiende jaarboek uit een bundeling korte verhaaltjes en humoristische tekeningen door de vaste groep medewerkers.
Uit deze samenstelling kan men besluiten dat de uitgever met een dergelijk aanbod onmiskenbaar inspeelde op de artistieke actualiteit vanaf de jaren 1890, namelijk de toen in binnen- en buitenland groeiende aandacht voor toegepaste kunst, waarvan de antiquiserende vernieuwing van de boekkunst onder impuls van de private presses een emanatie was.Ga naar voetnoot6 De vraag of het hier ging om een klassiekenreeks dan wel een klassiek geworden reeks, was op dat ogenblik wellicht van secundair belang. De Legende van Beatrijs, Vondels Lucifer en Gezelles Kerkhofblommen behoorden omstreeks 1904 tot de klassiekers van de Nederlandse literatuur, Streuvels' Lenteleven kon met enige goede wil doorgaan voor een moderne klassieker (want beleefde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 3: Titelpagina van De Rode Zwaan van Pol de Mont, geïllustreerd door Edward Pellens. Het vormde het negende deel van de Jaarboeken van De Scalden en het elfde deel van Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen (Koninklijke Bibliotheek van België, 1.418 R 9 LP).
inmiddels zijn vijfde druk). Voor het overige bevatte Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen de debuten van de jonge schrijvers Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne en René de Clercq, naast de bundels mengelwerk van de in Nederland dan nog onbekende kunstenaarskring De Scalden. Later zijn de meeste titels en/of auteurs uit de reeks tot grote bekendheid gekomen, om evidente inhoudelijke redenen én omwille van de uitvoering. Zij zijn in de literaire en bibliofiele traditie blijven voortleven en figureren in nagenoeg elke catalogus op dat gebied - ik verwijs onder meer naar de bekende tentoonstelling Vlaamse bibliofiele uitgaven 1830-1980 te Brussel,Ga naar voetnoot7 evenals naar verschillende antiquariaatscatalogi. Handpersdrukken van De Praetere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten nog steeds een paar honderd euro kosten. Gelijkaardige bedragen worden gevraagd voor de esthetisch beter geslaagde delen uit de reeks Jaarboeken van De Scalden. De Beatrijs van Doudelet, althans de ‘goedkope’ op Hollands papier, is vandaag tussen de 1.200 en 2.000 euro waard. Het is bovendien ook veelzeggend dat de Jaarboeken van De Scalden, de handpersdrukken van De Praetere én de Beatrijs van Doudelet behoren tot de vijftig hoogtepunten die de Stadsbibliotheek Antwerpen in het voorjaar 2005 tentoonstelde onder de titel Zichtbaar zeldzaam.Ga naar voetnoot8 Was het de uitgever aan het begin van de twintigste eeuw wellicht vooral om de artistieke actualiteit te doen, vandaag is de klassieke status van deze reeks onbetwistbaar. Het meest opvallende kenmerk anno 1903 werd niet in de titel of in de publiciteit van de uitgeverij expliciet gesteld: alle nummers waren afkomstig uit Fig. 4: Linnen band om Humoristisch album, het tiende deel van de Jaarboeken van De Scalden en het twaalfde deel van Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen (Koninklijke Bibliotheek van België, 1.418 R 10 LP)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen. Dat is op zijn minst merkwaardig, want Lambertus Jacobus Veen had zich, net zoals zijn collega C.A.J. van Dishoeck, nadrukkelijk gespecialiseerd in Vlaamse literatuur en de vermelding van het Vlaamse karakter had dus normaal in zijn kaart moeten spelen. Na incidentele uitgaven van literair werk uit het zuiden tijdens de jaren 1880 en 1890 (met onder andere schrijvers zoals Prudens van Duyse, Virginie Loveling of Maurits Sabbe) werd hij omstreeks de eeuwwisseling uitgever of exploitant van een hele reeks West-Vlamingen: hij kreeg Stijn Streuvels onder dak in 1900, diens oom Guido Gezelle in 1901, vervolgens Gustaaf Verriest in 1902, en ten slotte Albrecht Rodenbach en Hugo Verriest in 1905. Met het werk van deze groep auteurs boorde Veen doelbewust alle segmenten van de boekenmarkt aan: hij bracht tekstedities en verzamelde werken voor het literair geïnteresseerde publiek, maar stelde ook (school)bloemlezingen samen, speelde met grote en goedkoop gefabriceerde boeken in op de prijsboekenmarkt, bracht tegen Sinterklaas geschenkboekjes in omloop én besteedde ook aandacht aan het bibliofiele publiek. Door het aantrekken van dezelfde bandontwerper stemde hij zelfs de materiële uitvoering van het werk van zijn verschillende Vlaamse auteurs op elkaar af. Bovendien was hij samen met de Antwerpse uitgevers Paul Buschmann senior en junior sedert 1902 mede-uitgever van Onze Kunst, in feite de voortzetting van het sedert 1855 bestaande kunstblad De Vlaamsche School. In het kielzog van de twee Vlaamse pijlers van zijn literair fonds - de schrijvers van de zogenaamde West-Vlaamse school en de groep auteurs en illustratoren rond het Antwerpse bedrijf Buschmann - is Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen tot stand gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
SelectieIn tegenstelling tot de meeste andere klassiekenreeksen werden de titels namelijk niet geselecteerd door een daartoe bevoegde redactie, maar door de uitgever zelf. Dat selectieproces had weinig te maken met een vooraf bepaald beleid en nog minder met persoonlijke waardering voor de teksten en/of hun uitvoering, maar lijkt veeleer een aaneenschakeling van handigheden en onverwachte opportuniteiten. Dat komt overeen met de reputatie van Veen, over wie Frans Netscher bijvoorbeeld in De Hollandsche Revue schreef: ‘Men zegt, dat tot de kundigheden van een goeden restaurantkok ook behoort een zekere handigheid, om van de kliekjes van een middagmaal den volgende “plats du jour” te fabriceren. De heer Veen bezit die kokshandigheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
op het gebied der uitgeverij’.Ga naar voetnoot9 In haar proefschrift heeft Lisa Kuitert voor het verschijnsel van de literaire reeks een fraaie beeldspraak geïntroduceerd: de som der delen. Het ziet er echter naar uit dat de kokshandigheid van Veen in het geval van Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen eerder heeft geleid tot een som van subtotalen in plaats van een som der delen.
Toen het werk van Streuvels enkele jaren na de eeuwwisseling goed begon te lopen in Nederland, trachtte Veen ook de oplagerestanten van diens dubbeldebuut Lenteleven - bij De Lille en De Praetere -Ga naar voetnoot10 te verwerven. Hij kocht 150 exemplaren van de tweede De Praetere-druk tegen 2 frank per stuk en ook 10 door de drukker gesigneerde exemplaren van de eerste druk tegen 40 frank per stuk. Toen hij ze tijdens de zomer van 1901 op de markt bracht, bleek de verkoop overigens tegen te vallen: ‘De Lenteleven [...] zijn nog niet op en zullen dit jaar nog wel niet gaan. Ik heb tenminste het idee dat deze wel tot najaar 1902 kunnen. Misschien vergis ik mij’.Ga naar voetnoot11 En of hij zich vergiste: zelfs tegen het najaar van 1903 waren zij nog niet uitverkocht. Daar is wellicht het idee voor een reeks bibliofiele boeken ontstaan: Veen wilde een nieuwe reeks creëren in een poging om de verkoop af te leiden van een strikt literair publiek, dat onvoldoende respons genereerde, naar een bibliofiel publiek, dat de tekst misschien om andere redenen zou appreciëren. Want sedert het voorjaar 1902 had hij ook onderhandelingen gevoerd met De Praetere over diens andere handpersdrukken. De Praetere schreef toen aan Veen: ‘Ben voor eenigen tijd te Gent en leg de laatste uitvoering aan Kerkhofblommen - “Vaderhuis” Van de Woestijne - Natuur - René de Clerq. [sic] (een succesboek) en Lucifer - Vondel - groote prachtuitgave naar de 1o uitgaaf’.Ga naar voetnoot12 Geconfronteerd met een gebrek aan succes en geld in eigen land trachtte hij deze titels te slijten aan Veen. Hij beloofde de boeken tegen het Nederlands Congres dat in augustus 1902 plaatsvond te Kortrijk en dat was opgevat als een huldebetoon aan Guido Gezelle.
Die termijn haalde hij niet, maar de druk zou zeker klaar zijn vóór 1 september. Toen Veen echter in december 1902 naar Gent reisde voor andere zaken, bleek het drukproces - ondanks verdere aanmaningen - nog steeds niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgerond. Veen besloot zijn antwoord op het aanbod van De Praetere in beraad te houden. Teleurgesteld door het uitblijven van een definitieve overeenkomst, wendde de in geldnood verkerende handpersdrukker zich tot Gerard van Oest, directeur van de Gentse vestiging van De Nederlandsche Boekhandel. Maar die speelde achter de rug van De Praetere dubbelspel met Veen in een poging de prijs te bewimpelen. Veen had trouwens alle vertrouwen in de stiptheid van De Praetere verloren: ‘Het grootste bezwaar is dat de titels en voorwerk van alle 4 boeken nog gedrukt moeten worden en is de P[raetere] één die veel belooft en weinig doet. Ik kan dus met hem niet klaar komen omdat al zijne beloften, beloften blijven’.Ga naar voetnoot13 Dat schreef Veen ook dezelfde dag, iets diplomatischer geformuleerd, aan De Praetere: ‘Ik heb de zaak van de 4 boeken nog eens goed overdacht maar zie geen kans U een fatsoenlijk bod te doen. U heeft voor die boeken zulk een hoogen prijs in uw hoofd [...]. Bovendien zou ik wanneer ik kocht toch de boeken eerst geheel gereed wenschen te hebben en ontbreekt b.v. aan het boek van v.d. Woestijne nog te veel. Maak ze dus eerst af en vraag mij een complete prijs voor de 4 boeken. Misschien dat wij dan accoord kunnen komen. Met den verkoopprijs die gij in de boeken schreef, kan ik in Holland niet aankomen, die zijn hier veel te duur’.
Een kleine maand later, in januari 1903, zag de situatie er plots geheel anders uit. De Praetere meldde aan Veen dat de boeken volledig klaar waren en dat zelfs de helft van de oplage van Kerkhofblommen reeds aan De Nederlandsche Boekhandel in Gent was verkocht.Ga naar voetnoot14 Hij bood Veen in eerste instantie de andere helft te koop aan, maar kwam daarop terug en verkocht in februari 1903 de volledige oplage aan De Nederlandsche Boekhandel in Gent.Ga naar voetnoot15 Gek genoeg bleek Van Oest niet geïnteresseerd in de andere titels. De motivering van De Nederlandsche Boekhandel reveleert interessante informatie over de markt voor het bibliofiele boek in Vlaanderen rond de vorige eeuwwisseling: ‘Waarom ik de drie andere boeken niet genomen heb? Met Van de Woestijne kan ik hier niets of bijna niets doen; daar is het boek te duur voor. Dit zou dus meer een boek voor Holland, dus voor U zijn. Op [D]e Clercq ligt van de zijde des schrijvers een servitude wat betreft het honorarium die ik niet wil overnemen. Misschien zou U daar beter in gelukken. Wat Vondel betreft ik vind het boek te duur voor hier en den prijs in aanmerking genomen, het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 5: Eerste pagina met de bekende aanhef van Beatrijs, geïllustreerd door Karel Doudelet, in 1901 verschenen bij Buschmann te Antwerpen en later opgenomen als tweede deel in Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen? (Koninklijke Bibliotheek van België, II 82.034 LP)
getal exemplaren te groot. Ik weet niet of U zoo'n getal kunt plaatsen, doch hier stellig niet veel en ik zou mij niet durven verbinden een getal exemplaren van U over te nemen indien U met de Pr[aetere] accoord geraakte’.Ga naar voetnoot16 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veen voelde zich bedrogen door zijn Gentse zakenpartner, aangezien het de bedoeling was om het bod van De Praetere af te wijzen en vervolgens het hele pakket van vier titels tegen een gunstige prijs te kopen. Hij verweet Van Oest woordbreuk, omdat die de krenten uit de pap had gehaald: ‘Onze afspraak was dat gij zoudt trachten alles te koopen, en wel voor gezamenlijke rekening, en wij dan verdeelen zouden wat gij beter en ik minder en omgekeerd konden gebruiken terwijl gij nu tracht, na het goede boek van de 4 gekoozen te hebben, mij een gedeelte te verkoopen’.Ga naar voetnoot17 Pas na tussenkomst van de Antwerpse directie van De Nederlandsche Boekhandel werd een compromis bereikt: 100 van 200 exemplaren Kerkhofblommen zouden door Veen in Nederland worden geëxploiteerd. Inmiddels had hij rechtstreeks van De Praetere ook de volledige oplagen aangekocht van Lucifer van Vondel, Het Vader-huis van Van de Woestijne en Natuur van De Clercq. In het voorjaar van 1903 betaalde hij na enkele maanden van onderhandelingen 200 frank voor Lucifer, 200 frank voor Het Vader-huis en 100 frank voor Natuur. Veen betaalde dus gemiddeld 1 à 2 frank per stuk, voldeed nog enkele andere kosten (zoals bijvoorbeeld auteurshonoraria), liet de boeken binden en bracht ze in de handel tegen prijzen variërend van 2 tot 10 gulden (= 4 tot 20 frank). Na de vele retorische reserves in de brieven van de strak onderhandelende Veen - ‘het is eigenlijk niets voor mij’ en ‘daar ik gaarne wil helpen’, enzovoort - had De Praetere, die er in eigen land niet in slaagde om zijn werk te commercialiseren, ogenschijnlijk gunstige voorwaarden geboden en Veen heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
In de nasleep van (of als neveneffect van) Veens aandacht voor de West-Vlaamse school - met Streuvels en Gezelle op kop - zijn de titels dus in het fonds terechtgekomen. Veen beschikte op die manier over een mini-reeksje van gelijkaardige boeken. Zo had De Praetere zijn eigen productie trouwens ook gezien: ‘Ik kom juist de 4 boeken te laten samenbinden, opdat U er een gedacht van zoudt hebben als compleet werk’.Ga naar voetnoot18 Hetzelfde geldt voor zijn exploitatie van de geïllustreerde drukken van Doudelet en de Jaarboeken van De Scalden, die uitsluitend in het fonds zijn terecht gekomen door Veens relatie met de gerenommeerde Antwerpse drukkerij en uitgeverij Buschmann.Ga naar voetnoot19 Vanaf 1901 werden Paul Buschmann senior en Veen partners in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgave van een rijk geïllustreerd Nederlandstalig tijdschrift over kunst, Onze Kunst, in feite een voortzetting van het Vlaamse blad De Vlaamsche School. Paul Buschmann junior, bijgenaamd Pauw, werd er hoofdredacteur van. Precies deze Paul Buschmann junior, kunsthistoricus van vorming en bibliofiel van roeping, was een van de drijvende krachten geweest achter de editie van Beatrijs en een van de promotoren en medewerkers van de Jaarboeken van De Scalden. Zo kwam Veen, die overigens nog verschillende andere titels van uitgeverij Buschmann exploiteerde, op het spoor van hem eerder nog niet bekende Vlaamse producten. Opnieuw moet daarbij niet gezocht worden naar enige persoonlijke waardering voor bijvoorbeeld het werk van Doudelet. Toen Veen pas partner was geworden in Onze Kunst, wilde hij huistekenaar Karel Doudelet meteen opzijschuiven ten gunste van zijn vriend en geregeld medewerker H.P. Berlage. Het resultaat was een flinke rel met een ten diepste verontwaardigde Doudelet, stevige discussies met de Buschmanns en een compromis inzake de illustratie van het tijdschrift: Berlage mocht de omslagtekening maken, Doudelet de bladversiering met initialen, koppen, en dergelijke. Maar toen Veen via Buschmann de kans kreeg een aantal merkwaardige, maar nog steeds onverkocht gebleven Vlaamse specimina van Vlaamse boekkunst op de Nederlandse markt te brengen, aarzelde hij niet en bracht hij het werk van Doudelet en de reeks van De Scalden onder in de pas opgestarte Veen's Bibliotheek voor Bibliophielen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
ReeksvormingVanuit het standpunt van reeksvorming gaat het dus om de som van een aantal subtotalen. Dat zou nogmaals blijken naar aanleiding van de stopzetting van de reeks in 1909. Deze collectie klinkende namen uit de literatuurgeschiedenis - zowel auteurs, illustratoren, drukkers als uitgevers - genereerde in Nederland evenmin verkoopsucces. De tien exemplaren van Streuvels' Lenteleven werden vijf jaar na elkaar aangeboden en waren nog steeds niet uitverkocht. Toen de zes exemplaren van Beatrijs op Japans papier voor het eerst werden aangeboden, voegde Veen daar de volgende mededeling aan toe: ‘4 exemplaren reeds verkocht’. Vijf jaar lang prijkte deze toevoeging onveranderd in het prospectus; de verkoop van Doudelets meesterwerk bedroeg dus al die tijd nul exemplaren. Ook de nochtans beperkte oplages van de overige handpersdrukken van De Praetere - met uitzondering van Van de Woestijnes Vader-huis dat na twee jaar uitverkocht was - bleven de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 6: Colofon van exemplaar nummer 116 van Beatrijs op geschept Van Gelder. (Koninklijke Bibliotheek van België, II 82.034 LP)
hele tijd beschikbaar. Alleen de Jaarboeken van De Scalden schijnen enige aftrek te hebben gevonden: hoewel zij ook niet helemaal uitverkocht raakten, meldde Veen in 1908 dat er nog slechts een drie- à viertal exemplaren per titel verkrijgbaar waren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebrek aan succes zal natuurlijk verband houden met de exorbitante prijzen van de boeken, maar de literaire context heeft de potentiële afzetmarkt eveneens negatief beïnvloed. Na een stormachtig succes tijdens de eerste jaren van de nieuwe eeuw bekoelde het enthousiasme voor de Vlaamse literatuur in Nederland. In de literaire kritiek was de plotse opmars van Vlaamse auteurs nooit onomstreden geweest: sommige recensenten gewaagden van een ‘aanzienlijke versterking’ van de Nederlandse literatuur, anderen werden de ‘Vlaamsche invasie’ snel beu ‘sedert de markt er wat mee overvoerd wordt’ (aldus de Arnhemsche Courant). Op commercieel gebied moest Veen de verzadiging van de markt in 1905 voor het eerst ondervinden met een prestigieuze bloemlezing uit het oeuvre van Albrecht Rodenbach, waarvoor hij hoge verwachtingen had gekoesterd maar die niet goed verkocht. Zelfs de verkoop van een succesauteur als Streuvels zakte enigszins in elkaar. Zijn boeken werden nog wel verkocht, maar de oplagen bleven aanzienlijk langer dan voordien in omloop.Ga naar voetnoot20 Aan Edmond van Offel van De Scalden schreef Veen bijvoorbeeld in de zomer van 1908: ‘Bovendien is onze markt in Holland tegenwoordig zoo tegen de Vlaamsche litteratuur. Men koopt geen Vlaamsche boeken meer, zoodat alleen een enkele nog enig succes heeft’.Ga naar voetnoot21 In dezelfde zin verantwoordde hij zich tegenover de Antwerpse auteur André de Ridder ook voor de slechte verkoop van diens biografieën Stijn Streuvels, zijn leven en zijn werk (1908) en Pastoor Hugo Verriest (1908).Ga naar voetnoot22 En uit een andere brief in 1909, aan Gustaaf Verriest, kan men afleiden dat vooral het grote publiek afhaakte: ‘De rage voor Vlaamsche litteratuur is m i heelemaal gezakt behalve bij Streuvels en Gezelle en kunnen geen Vlaamsche boeken met succes in H[olland] uitgegeven worden dan met behulp van Belgie [sic] dat ongelukkigerwijze gewoonlijk de boeken erg goedkoop moet hebben. Ik snap bv onze uitgevers van die andere Vlaamsche litteratuur niet want de boekhandel klaagt nu reeds dat S[treuvels] niet erg gaat. Rodenbach b v is dan ook in Holland zeer slecht verkocht. Natuurlijk bestaat er hier een kringetje van intellectueelen die steeds Vlaanderen hoog houden maar dat clubje is klein en niet altijd de meest koopkrachtige’.Ga naar voetnoot23 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitDe stopzetting van een reeks met uitsluitend Vlaams werk hoeft in dergelijk tijdsklimaat geen verbazing te wekken. Veen bleef de boeken in zijn publiciteit trouwens gewoon aanbieden: in 1909 onder de gelegenheidsrubriek ‘Prachtdrukken van Jules de Praetere’, in de lijst van afzonderlijke titels, in de vorm van een kleine reeks onder de titel Jaarboek der Scalden, als onderdeel van de respectieve auteursoeuvres of enkele jaren later - toen de slinger alweer in de andere richting sloeg - als onderdeel van de door hem nieuw opgestarte Vlaamsche Bibliotheek. Deze flexibiliteit vond ook zijn oorsprong in het gebrek aan fysieke ingrepen: geen van deze boeken droeg naast de eigen titel een vermelding van de reekstitel of een reeksnummer op de band of op de titelpagina. Voor een bibliograaf die streng is in de leer, gaat het hier zelfs niet om een reeks (voor de boek- en literatuurhistoricus natuurlijk wel). Maar dit gebrek aan distinctieve fysieke kenmerken werkt ook de vergankelijkheid van de reeks in de hand: toen in 1947 de fondslijst van L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij werd samengesteld,Ga naar voetnoot24 bleef Veen's Bibliotheek voor Bibliofielen onvermeld. Ook in de omvangrijke literatuur over Karel Doudelet en de nochtans uitstekende bibliografieën van de jaarboeken van De Scalden zijn de verwijzingen naar Veen en zijn bibliofiele reeks zeldzaam casu quo onbestaande.Ga naar voetnoot25 Sporen van deze - naar hedendaagse normen - zo prestigieuze reeks treft men nog uitsluitend aan in het reclamemateriaal en in de correspondentie van de uitgever. Exact honderd jaar later terugkijkend op de samenstelling van de reeks mag het gebrek aan populariteit misschien vreemd lijken, maar onderzoekers van uitgeversarchieven worden permanent geconfronteerd met de relativiteit van literaire roem en canon. De geschiedenis van Veen's Bibliotheek voor Bibliofielen illustreert echter ook de relativiteit van het begrip reeksvorming, dat instabieler blijkt dan gemeenzaam wordt aangenomen. |
|