Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1870
(1870)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 708]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volksbeweging te Hoogeveen op den 8e en 9e November 1813,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
medeburgers te verrijken; en wijst, tot staving van die opinie, op het groot getal lieden, die van genoemde misdrijven overtuigd, door het Cours d'Assises te Groningen werden veroordeeld. Ik heb mij de moeite getroost, de stukken, die er betrekkelijk deze gebeurtenis, en van die ze voorgingen en alzoo voorbereidden, in het Archief der Gemeente worden bewaard, nauwlettend nategaan, en ben door dat onderzoek tot het resultaat gekomen, dat - voor een groot deel althans - bovengenoemd oordeel, niet alleen is onjuist en overdreven, maar ook - dat de beweging op den 8 en 9 November, niets anders was, dan een, door lokale bijzonderheden gewijzigd, gevolg van dezelfde oorzaken, die eenige dagen later, het Volk overal in verzet deden komen. De plunderingen en gewelddadigheden die ze vergezelden, zijn gewis hier zoo min als ergens te verdedigen. Beschouwd intusschen als gevolgen van omstandigheden, die ze in de oogen van een ruw en onwetend gemeen als niet gansch en al onbillijke wraaknemingen of schadevergoedingen moesten doen schijnen, moeten zij ook als zoodanig beoordeeld worden. Ik heb gemeend, de vruchten van dit mijn onderzoek onder het oog van den geschiedvorscher te moeten brengen, in de overtuiging dat de kennis van het bijzondere noodig is om het geheel te begrijpen, en dat niets, wat bijdragen kan om het leven of den geest van het volk beter te leeren kennen, een onvruchtbare of noodelooze arbeid mag worden genoemd.
De Gemeente Hoogeveen, eene Veenkolonie van zeer jeugdige dagteekening,Ga naar voetnoot1) thans nog als in de dagen der Omwenteling, de sterkstbevolkte der Provincie Drenthe, bestaat uit twee zeer van elkander verschillende deelen: de kom van de gemeen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 710]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te - stadsgewijs gebouwd - en de deze kom aan drie zijden omringende, thans bijna geheel, toen nog slechts voor een gering deel afgegraven hooge veenen, in de wandeling gewoonlijk ‘de Velden’ genoemd. De bevolking van de eerste (een vierde deel ter nauwernood van het gansche zielental), vertoonde ook reeds toen, eene eenigszins stedelijke kleur, en oefende nevens het schippersbedrijf, de verveening en den landbouw, alle beroepen en bedrijven uit, eigen aan kleine steden. Op weinige uitzonderingen na Oranjegezind, had zij in 1787 van deze hare gezindheid doen blijken door straatrumoer en plundering van eenige hoofdleiders der Patriottische partij; en dat zij in den loop van de sinds verstreken 27 jaren niet van opinie veranderd was, zullen we straks zien. Wat de ‘Velden’ aangaat, de vreemdeling die ze in onze dagen bezoekt, zal zich bezwaarlijk een denkbeeld kunnen vormen van wat ze waren, nu vijf en vijftig jaren geleden. Eene Kerk, onderscheidene scholen, twee korenmolens, tal van nette steenen woningen, schoone en ver uitgestrekte bosschen van opgaand en akkermaals hout, vruchtbare akkers en weilanden bezoomen de vaart, die in 1813 door het woeste en pas aangesneden veen liep en in zijn bruin water weinig anders afspiegelde dan de hooge naakte oevers der vaart, en hier en daar eene hut, uit turf en leem samengesteld; eene soort van Wigwam, ongerijfelijker dan die van een roodhuid. 't Is waar, er waren ook eenige steenen huizen, en deze omringd van tuin en akker, maar zij waren gebouwd aan de monden der wijkenGa naar voetnoot1) en wel 't meest op den afgeveenden grond en in de onmiddellijke nabijheid van de kom der gemeente. Eene talrijke arbeidersbevolking leefde op en van die veenen. 't Was een wild en ruw volk, krachtig van bouw, gezond van leden, maar geheel onontwikkeld van geest; levende (en in dat opzicht gelijken hunne nakomelingen hun dikwijls maar al te zeer!) - van de hand in den tand. Ook in onze dagen toch is het geene zeldzaamheid, een huisgezin van veenarbeiders des winters te zien bedelen, dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 711]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ploegtijdGa naar voetnoot1) dertig à veertig gulden per week verdiende, en nog bovendien zijn eigen aardappelen en boekweit verbouwde! Intusschen begint zoo iets meer en meer tot de zeldzaamheden te behooren, en de groote ruwheid van gindsche dagen heeft plaats gemaakt voor zachtere zeden. Menig veenarbeider geniet thans eene betrekkelijke welvaart, kan lezen en schrijven, en zorgt dat zijne kinderen dit beter leeren dan hij het vermocht. In die dagen waren er wellicht onder de drie duizend bewoners der ‘Velden’ nauwelijks honderd, die hunnen naam konden schrijven, en, waar zouden ze het ook geleerd bebben? Scholen waren er twee aan de HuizenGa naar voetnoot2), en van deze waren de meesten hunner een uur, ja dikwijls twee uren verwijderd; een oogenblik aangenomen, dat er onder hen waren, die het schoolgeld zouden hebben kunnen betalen. Uit deze twee bestanddeelen, was de bevolking der gemeente Hoogeveen samengesteld, en ik wensch thans aan te toonen hoe haar toestand was onder het Fransche Gouvernement. Om dit echter naar behooren te doen, zal ik genoodzaakt zijn zeer bekende omstandigheden te vermelden, en ook de lasten en bezwaren te bespreken, die de gemeente met het gansche land gemeen had en droeg. Hoe alle vrijheid geweken was; hoe in alle opzichten, zoowel aan de gemeentebesturen, als aan de burgerij de handen gebonden waren, wensch ik door een paar staaltjes die ik in het Archief der Gemeente vond, nader aan te toonen. Zeker burger was benoemd tot lid van den Municipalen RaadGa naar voetnoot3) maar woonde te ver van de plaats der beraadslaging, om de vergaderingen geregeld te kunnen bijwonen, en wenschte uit dien hoofde van die betrekking te worden verschoond. Hij mocht echter niet maar eenvoudig bedanken, maar moest zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 712]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot bekoming van ontslag eerbiedig wenden tot den Prefect! Zijn adres was, ten fine van consideratie en advies, in handen gesteld van den Maire en deze berichtte daarop, in dato 27 Augustus goedgunstig: ‘Op de bij UwEdelGestr. besluit van den 15en mij ten fine van bericht en consideratie gestelde missive van A. van Oosten, houdende verzoek om, uithoofde zijner verre woonplaats van de vergaderplaats des Municipalen-raads, van den post als lid van gemelden raad te mogen worden ontslagen - heb ik de eer UwEdelGestr. te rapporteren dat het door gemelden A.v.O. geallegeerde, overeenkomstig de waarheid is, waarop aan denzelven mijns bedunkens, zijn verzoek zou kunnen worden geaccordeerdGa naar voetnoot1).’ Op den 28en January (des nachts te elf uur, staat er boven den brief, er was dus haast!) richtte de Maire aan de leden van den Municipalen Raad, navolgend schrijven: ‘Tengevolge van aanschrijving van den 27sten dezer neme ik de vrijheid u op te roepen, om op morgen te half acht uur in het Gemeentehuis te vergaderen, ten einde alsdan op te maken een procesverbaal, waarbij den Prefect zal worden verzocht, eene buitengewone vergadering aan den municipalen raad toe te staan, waarin zal worden gedelibereerd, om aan Z.M. van wege het Arrondissement ses geëquipeerde en gemonteerde jagers te paard aan te biedenGa naar voetnoot2).’ Een bevel alzoo, om als gunst te verzoeken: het beleggen eener vergadering, waarin zal moeten worden besloten, om zich aan eene berooving te onderwerpen! Voorwaar! de roover, die eerst zijn slachtoffer de handen bindt, om hem vervolgens te nopen, hem te vragen: of hij wel zoo goed zal willen zijn hem de zakken te ledigen, is een beeld, dat ternauwernood de hypocrisie van deze keizerlijke aanschrijving tot berooving uitdrukt. Nog een derde staaltje, van een eenigszins anderen aard. Koning Louis had, tijdens zijn bezoek aan de Gemeente in 1809, haar uit 's Rijksfondsen, eene som van ƒ 20,000 geschonken, ten einde daarvoor een Armenwerkhuis te stichten, maar had ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geten tevens de noodige fondsen aan te wijzen, om in het onderhoud der talrijke armen, die het aldra kwamen bewonen, te voorzien. Collecten en eene repartitie, waren de middelen die Heeren Regenten ten dienste gesteld werden, maar, de eerste gaven niet of weinig, en wat het laatste middel aangaat, het vond, en dat bij vele aanzienlijke ingezetenen, zoodanigen tegenstand, dat de Prefect het noodig oordeelde, dezen voor zijnen zetel te dagen om zich te verantwoordenGa naar voetnoot1). De nood van het Armenwerkhuis was intusschen, tegen 't midden van het jaar 1813, zoo hoog geklommen, dat de Maire aan den Prefect moest verklaren: ‘dat er niet de minste voorraad meer aanwezig was en - geen krediet, en dat sommige Regenten uit eigen zak voorschotten gedaan hadden, om in de behoeften te voorzienGa naar voetnoot2)’. Onder deze ongunstige omstandigheden, had de periodieke aftreding plaats van een Regent en eene Regentes, en nu werden uit de voordracht van den Maire, in plaats van de afgetredenen, als Regent benoemd: Ds. A. Bresser, en als Regentes Mevr. S. Steenbergen. De Heer Bresser wendde zich tot den Prefect met het verzoek, om van het aannemen dezer eervolle betrekking goedgunstig te mogen worden verschoond. Dit verzoek in handen gesteld van den Maire, werd teruggezonden met onderstaand curieus advies: ‘Dat de post van Regent hier, uithoofde van continueel gebrek aan contanten en gedurige remarques welke er door onderscheidene personen worden gemaakt, zeer onaangenaam is, als waarom niemand dezelve met genoegen entameert.’ ‘Dat zoo er eenmaal een verkozen Regent ontslagen wordt, zich (waarschijnlijk) geen ander tot die post zal laten emploijeren.’ ‘Dat alzoo’ hij Maire ‘van gevoelen is, den gekozen Regent zijn verzoek om ontslag niet toetestaanGa naar voetnoot3).!’ En aldus werd door den Prefect beslist.
Het is zeker dat de welvaart van de plattelandsbevolking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minder leed onder het Napoleontisch dwangjuk, dan die van de steden. In eene reis door Holland en Oost-Friesland gedaan, door een ongenoemdeGa naar voetnoot1) in de jaren 1807-1812, wordt de boerenstand zelfs herhaaldelijk welvarend genoemd, en daar de meeste producten van landbouw en veeteelt goede prijzen opbrachten, is dat ook niet zoo zeer te verwonderen. Gemeenten echter, die wel tot het platte land behoorden, maar waarin de landbouw meer als nevenberoep werd uitgeoefend, kwijnden als de steden. Wat de gemeente Hoogeveen aangaat, zij was in hooge mate lijdendeGa naar voetnoot2). Het voornaamste bestaanmiddel harer talrijke arbeidersbevolking - ik zeide het reeds - was veenarbeid, en de handel en verscheping in en van turf hadden door de omstandigheden der laatste jaren, - waaronder zeker niet het als minste kwaad moet gerekend worden het stilstaan van vele fabrieken - veel geleden. Vooral onderscheidde zich het jaar 1813 door weinig vertier, en lage prijzen der turfGa naar voetnoot3). In een confidentieel schrijven van den Maire aan den Onderprefect verklaart hij: ‘dat de bronnen van bestaan der inwoners bijna geheel uitgeput zijn’Ga naar voetnoot4). Op den 15en April was er eene gansche brigade gendarmes gezonden om de achterstallige belastingschuldigen te executeeren, en de Schatbeurder, belast met het innen der Repartitie ten behoeve der Predikanten en der KerkGa naar voetnoot5) klaagde den Maire: ‘dat dezelve nog niet ten halve was geïnd, en dat alzoo den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Predikanten hunne verschenen tractementen niet konden worden uitbetaaldGa naar voetnoot1).’ In antwoord op eene uitnoodiging van den Onderprefect om eene Repartitie uit te schrijven, ‘wegens het nadeelig ‘saldo der door de gemeente verschuldigde gelden, voor de op den ‘19 Januarij geleverde rijpaarden’, schreef de Maire: ‘dat dit een bezwaar zal veroorzaken, welks bestrijding de vermogens der ingezetenen, zoo niet te boven (zal) gaan, ten minste ze ten eenemale uitputten.’Ga naar voetnoot2) En die voorgestelde Repartitie beliep ongeveer ƒ 250.! Maar de Rijksbelastingen hadden eene ongehoorde hoogte bereikt, en deze (algemeene) druk werd hier nog verzwaard door aanzienlijk verhoogde Gemeente belastingen. Wat de Rijksbelasting aangaat, zij wordt gerekend ƒ 16-13-5¼ per hoofd te hebben bedragen.Ga naar voetnoot3) Natuurlijk was dit slechts gewone belasting, en daaronder zijn niet gerekend de talrijke in den loop van het jaar 1813 gedane aanvragen en requisitiën evenmin als de vermeerdering van uitgaven, gevergd door de duurte van verschillende levensbehoeften, een natuurlijk gevolg van het continentiaal stelstel.Ga naar voetnoot4) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de Gemeentelasten aangaat, in de Gemeente Hoogeveen werden geheven:
en brengen dan niet in rekening de straks genoemde Repartitie betrekkelijk het nadeelig saldo der door de Gemeente geleverde paarden, zoo min als de talrijke collecten, die er gehouden werden, ten behoeve van het Armenwerkhuis, en van de vrouwen en kinderen van de maritieme conscrits, wier onderhoud geheel ten laste der publieke weldadigheid kwam.Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer wij nu in aanmerking nemen, dat deze som, boven de reeds zoo drukkende Rijkslasten, moest worden opgebracht door eene verarmde bevolking van zeker niet meer dan 1500 zielen (want de bevolking der ‘velden’ betaalde niet of weinig), dan behoeven we de verzekering van den Maire in zijn schrijven van den 31 October aan den Prefect: ‘dat het innen van eene nieuwe Repartitie de vermogens der ingezetenen ten eenenmale zal uitputten’ - volstrekt niet overdreven te noemen. Drukten deze lasten meer onmiddellijk op den nog eenigszins gegoeden burger, de mindere vraag naar arbeid, een noodwendig gevolg van de uitputting door zulke zware belastingen veroorzaakt, drukte op den minderen man, die nog daarenboven ruimschoots zijn aandeel bijdroeg in een ander soort van belasting - den keizerlijken bloedcijns. Die bloedcijns, men weet het, bereikte in 1813 eene verschrikkelijke hoogte. In April werd eene nieuwe lichting van 300000 man over het gansche Keizerrijk bevolen, te nemen, gedeeltelijk althans, uit jonge lieden die nog niet eens de vereischte jaren hadden bereikt om in de conscriptie te vallen. Vervolgens werd een deel der Nationale Garde - gehuwde lieden veelal - mobiel gemaakt en gedwongen huis en huisgezin te verlaten. Volgens de wet waren die mobiele Nationale Gardes bestemd tot den dienst binnen het grondgebied van den Staat, maar deze bepaling werd niet in acht genomen, want in den slag van Bautzen was het leger van Napoleon voor 't grootste deel uit de Fransche en Hollandsche Cohortes samengesteld.Ga naar voetnoot1) Dan hadden er lichtingen plaats voor de kustwacht (Garde-côtes), en werden er inschrijvingen bevolen voor de Marine, onder den naam van Maritieme conscriptie. Vooral de laatste maatregel mag als eene bij uitstek gewelddadige gebrandmerkt worden. Alléén het belang van den dienst; alléén de geschiktheid tot dien dienst werd bij de aanwijzing van de slachtoffers daartoe in 't oog gehoudenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of de aangewezene gehuwd of op andere wijze onmisbaar was voor zijn gezin, men vroeg er niet na, hij moest voort. Voort! al voorzag hij, dat met zijn vertrek dat gezin onmiddelijk het gebrek ten prooie zou worden; zoo de publieke liefdadigheid althans zich den broodeloozen niet aantrok! Daarenboven werd hij karig, en soms in 't geheel niet bezoldigdGa naar voetnoot1). Ik zeide daar, dat geschiktheid voor den dienst het eenige motief was, dat bij de designatie der conscrits in aanmerking werd genomen, maar ik moet er bijvoegen - dat men al heel luchtig liep over de bewijzen van ongeschiktheid, ook al werden ze gegeven en bevestigd door bevoegde Autoriteiten. Twee personen, E.A. Smit en K.J. Botter genaamd, waren opgeroepen aan boord van het schip de Ruiter, gestationeerd aan den Helder, niettegenstaande zij door behoorlijke attesten van hunne ongeschiktheid tot den dienst hadden doen blijken. De Kommandant van dien bodem, reclameerde hunne onmiddelijke overkomst. Zij volgden zijne oproeping; de onderstaande brief van den Maire vermeldt....hoe! ‘Aan den Kapitein Kommandant, enz.
‘Dadelijk na de ontvangst van UwEd G. missive van 27 pass. heb ik den inhoud derzelve, aan E.A. Smit en K.J. Botter doen bekend maken, en hun tevens ten ernstigsten doen aanzeggen om niettegenstaande hunne slegte situatie, waarin zij zich opzichtelijk hunne gezondheid bevinden, den reis naar boord te ondernemen, ten einde te prevenieren, de onaangename gevolgen, dewelke, ingevalle zij hier bleven, daaruit voor hen zouden kunnen proflueren.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘En het is ten gevolge van dien, dat zij hebben aangenomen, om de reis op morgen, zijnde Dingsdag, te aanvaarden.’ ‘Het zal UwEd.Gestr. bij hunne aankomst aan boord overtuigend consteren, dat de gemelde personen zich in eene situatie bevinden, zooals UwEd.G. uit de certificaten daarvan, door mij overgezonden, heeft kunnen geblijken, doch dewelke, zoo het mij toeschijnt, minder geloof bij UwEd.Gestr. hebben gemeriteerd, dan de onderrigtingen die UwEd.Gestr. door anderen zijn gesuppediteerd.’ ‘De persoon van E.A. Smit schijnt uitwendig gezond te zijn, maar dezelve laboreert aan epileptische toevallen, die hem somtijds vier vijf malen op eenen dag overvallen, zonder, (immers zoo hij zegt) daarvan iets te ontwarenGa naar voetnoot1).’ Wat den ander scheelde, schrijft de Maire niet; waarschijnlijk had hij niet als Smit een tamelijk gezond voorkomen, en sprak zijn jammer dus luide genoeg uit zijn voorkomen, om het noodzakelijk te maken ze te omschrijven. Hoeveel personen uit de gemeente Hoogeveen in deze maritieme conscriptie vielen, is mij niet met juistheid gebleken; waarschijnlijk zal - de aanzienlijke hier bestaande scheepvaart, in aanmerking genomen - hun getal vrij groot geweest zijn. Ook het getal Garde-côtes kan ik niet opgeven, maar wel dat der mobiele Nationale gardes. Het beliep op den 12den Junij een getal van dertig personenGa naar voetnoot2). Later schijnen er echter nog meer uitgetrokken te zijn, want ik vond op den 30sten Sept. eene benoeming vermeld van zes personen tot sergeants en korporaals bij de Compagnie Nationale Gardes te MeppelGa naar voetnoot3). Niet tevreden met de cijns in vrijheid, geld, en bloed dus door hem geheven, vroeg de Fransche Keizer ook nog een cijns in arbeid, en dwong hij de ingezetenen bovendien, hem hunne levensmiddelen en benoodigdheden, hunne paarden en voertuigen, tegen meestal zeer slechte vergoeding, af te staan. Wanneer de militaire Genie tekort schoot aan handen, dan noopte men timmerlieden en andere arbeiders, om hunne gezinnen dikwijls voor geruimen tijd te verlaten, om aan de vestingwerken te arbeiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer eene of andere vesting moest geproviandeerd worden, dan werden de gemeenten eenvoudig aangeschreven om het benoodigde niet alleen te leveren maar het bovendien aan te voeren. Die requisitiën waren in Mei reeds zoo veelvuldig geworden, dat de post ‘onvoorziene uitgaven’, waaruit zij zooveel mogelijk gekweten werden, uitgeput was, en de Maire bij particulieren brief den Prefect een voorslag deed, om eene Repartitie, groot ƒ 1000, uit te schrijven, ten einde uit de opbrengst daarvan in 't ontbrekende te kunnen voorzienGa naar voetnoot1). Op den 29sten Maart werden er vierentwintig arbeiders en negen timmerlieden gerequireerd om aan de schansen te Coevorden te werkenGa naar voetnoot2). Op den 12den April werden er op nieuw tien arbeiders en negen timmerlieden aangevraagd, en op den 18den van diezelfde maand werd als broodkneder gedesigneerd zekere Jan Alberts Bijl. De timmerlieden en arbeiders, aldus gerequireerd, zouden zich zonder twijfel beter in hun lot geschikt hebben, zoo zij voor hunne diensten en de ontberingen hunner familiën behoorlijk waren betaald geworden. Maar het tegenovergestelde was waar. Uit een brief van den Maire CarstenGa naar voetnoot3) aan den Onderprefect dd. 2 April blijkt: dat die lieden zich te vergeefs om eenig voorschot hadden aangemeld, en dat zij zich ‘van geld onvoorzien’ op reis hadden moeten begeven; en uit een anderen brief, mede van den Maire aan den Onderprefect, maar tien dagen later geschreven, ervaren we: ‘dat de timmerlieden welke wegens deze Gemeente naar Coevorden waren gezonden om aan de fortificatiën aldaar te arbeiden, en die door anderen op gisteren derwaarts gezonden, zijn afgelost, alhier geretourneerd, allen klagende, dat zij, behalve de drie eerste dagen, waarvan ik UwEdelGestr. mondeling kennis gegeven heb, geen heller of penning hebben ontvangen, het geen veroorzaakt dat, bijaldien in deze betaling niet wordt voorzien, ik onmogelijk in staat ben, om het vereischte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getal timmerlieden, in tijdvervolg aldaar te kunnen houdenGa naar voetnoot1).’ Deze klacht schijnt niet gebaat te hebben. Behalve zeker voorschot, dat hun door een der leden van 't Gemeente-bestuur, zekeren A. Borst, werd gedaan, waarschijnlijk na mondelinge belofte van teruggave uit gemeentemiddelen, blijkt uit eene missive van den 20 Sept. 1813: dat de werklieden genoemden A. ‘Borst zonder twijfel het hem toekomende zouden hebben terug gegeven, indien door het Gouvernement de door hetzelve nog aan genoemde werklieden verschuldigde arbeidsloonen waren uitgeteld, hetwelk tot nog toe niet heeft plaats gehadt, en waarover ik reeds een en andermaal de vrijheid heb genomen mij tot UwEdelGestr. te addresseren, als door deze werklieden over deze terugblijvende betaling zijnde, en nog dagelijks wordende lastig gevallen. Ten slotte neme ik de vrijheid hier nog bij te voegen - dat ik mij niet kan begrijpen op welken grond de door gemelden A. Borst aan ingezetenen mijner Gemeente gedane voorschotten, door denzelven van mij kunnen worden teruggevorderdGa naar voetnoot2).’
De meeste grieven die ik opnoemde, de meeste lasten die ik vermeldde, waren van algemeenen aard, d.i. - zij werden gedeeld en gedragen door het gansche land. De wrevel die zij verwekten, zoowel als de haat tegen den onderdrukker, en tegen hen die zich - dikwijls zeer tegen hunnen wil en wensch - leenden om de bevelen van dien onderdrukker uit te voeren, waren dus ook hier de gevolgen van dezelfde corzaken, en behoeven nadere verklaring noch toelichting. Maar wat ik wel dien te verklaren is: het overslaan tot daden van geweld in deze gemeente op een oogenblik, dat het overal in den lande wél gistte, wél kookte, maar men toch voortging met zich te onderwerpen aan het dwangjuk. Wij betreden hiermede het terrein van meer lokale omstandigheden en grieven. Ik heb in 't begin van dit stukje gewezen op den zeer antipatriottischen geest der bevolking, en voeg er bij, dat deze bestond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoowel onder de meer gegoede klasse der burgerij als onder die van den minderen stand en der veenarbeiders. Het algemeen beschouwde de Patriotten, ook nu nog, niet alleen als oorzaken, maar ook als werktuigen, en dat niet zelden gedienstige werktuigen van de Fransche overheersching. De schimpliederen op de Patriotten in 87 gedicht, werden nog gestadig aangeheven, en in brieven van den 6 en 9 December 1813 (dus na de Omwenteling), beklaagt zich de Maire (een voormalige Patriot), ‘dat in weerwil van de intentie van onzen geliefden Souverein, om alle partijschappen te weren, men hier echter voortvaart met het zingen van liedjes, geheel en al strijdig met Hoogstdeszelfs goede intentie, en waarin de zoo gehate en verderfelijke geest van onzalige partijschap, welke in den jare 1787 heerschte, nog ten eenenmale doorblinkt - als zijnde om slechts enkele op te noemen: ‘Al zijn de kezen van ijzer en staal
Toch moeten zij aan de geeselpaal.’
en ‘Al zijn de kezen ook neg zoo groot,
Toch moeten zij eten oranjebrood.’
en welke als zoovele het onkruid gelijkende zaden, welige en hechte wortels van eenen tweedrachtigen Geest, hatelijke partijschappen, wrevel en onzalige oproerigheid schieten die, worden zij niet in hunnen eersten wasdom uitgeroeid - onuitroeibaar worden’Ga naar voetnoot1). Drie dagen later volgt: ‘Door onzen Secretaris word ik zoo gewaar, dat eenige lieden in de herberg van 't Gemeentehuis beraadslaagd hadden, om op Saterdag den 9en dezer eenen oranjeboom te planten, en om mij daartoe verlof te vragenGa naar voetnoot2) echter hadden zij tevens gedeclareerd dat zij, schoon ik dat verlof niet gaf, zulks echter zouden bewerkstelligen, gaande die beraadslagingen gepaard met zoodanige uitdrukkingen, welke altoos de kenmerken zijn van eene zoo onzalige als hatelijke partijzucht. ‘Daar ik nu van de gevolgen welke hieruit kunnen proflueren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet kan instaan, dewijl het vuur van opstand en oproerigheid hier maar in 't geheel niet is uitgebluscht, en slechts de geringste aanblazing genoegzaam is om hetzelve weêr in lichterlaaije vlam te doen uitslaan, hetwelk gelukkende, nog ijsselijker uitwerkselenGa naar voetnoot1) zal hebben, dan tot heden reeds ondervonden zijn, zoo heb ik het mijnen plicht geacht, UwEdelGestr. hiervan kennis te geven, ten einde door UwEdelGestr. zoodanige mesures als UwEd.Gestr. in dezen noodig oordeelen zult, kunnen worden genomenGa naar voetnoot2).’
Deze beide brieven verklaren genoegzaam den antipatriottischen geest der gemeente, en tevens het waarom van hare verbittering tegen eenen Maire, die blijkens al wat ik van hem vond in 't gemeentearchief, hare belangen met eerlijkheid en trouw behartigde. Zijn gewezen patriottisme deed zijne daden in een valsch licht beschouwen, en de dikwijls zeer onaangename maatregelen die hij genoodzaakt was als ambtenaar van 't fransche bewind te nemen, werden hem niet alleen als zoodanig in rekening gebracht, maar tevens als Patriot. ‘Volgens Chad verlangde het eene gedeelte der natie vurig naar de terugkomst van den Prins van Oranje, en wilde het andere gedeelte zich gaarne aan zoodanige verandering onderwerpen.’ Gewis behoorde de Maire tot deze laatste partij, maar het grootste gedeelte der gemeente die hij bestuurde schreef hem geheel andere beginselen toe. Ongelukkigerwijze behoorde een groot deel van den Communalen Raad (gekozen door den Prefect op voordracht van den Maire), tot de gewezen anti-Oranje partij, en een van hen, de Substituut-Vrederechter W. de Jonge, had zelfs behoord tot hare hoofdleiders en had den tocht naar Hattem en Elburg mede gemaaktGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of de Maire en zijn voorganger bij het doen van deze voordrachten werkelijk door oude herinneringen en sympathieën geleid waren, is thans onmogelijk uit te maken, maar het valt niet te betwijfelen dat het publiek dit geloofde, en tevens, dat het in vele andere patriottische heeren, die, schoon niet in den Raad gezeten, op den gang der zaken grooten invloed uitoefenden, politieke tegenstanders zag en aanhangers van een Gouvernement, welks onderdrukking het tot wanhoop voerdeGa naar voetnoot1). Wij hebben boven gezien, hoe de gelden, verschuldigd aan de gerequireerde arbeiders en timmerlieden, niet waren uitbetaald. In plaats nu van de schuld daarvan te geven aan wie ze verdiende - het Fransche Gouvernement -, werden de Maire en zijn voorganger beschuldigd die gelden te hebben verduisterd. Hij zelf zegtGa naar voetnoot2) ‘dat hij zich niet kan begrijpen, op welken grond iemand een aan leden zijner gemeente gedaan voorschot van hem kan terug vorderen’, maar zeker is het, dat het publiek begreep, dat hij de man was, die, hetzij dan uit gemeentegelden, of op eene andere wijze, die gelden moest te berde brengen. Ook van zijn voorganger Mr. H.C. Carsten, in Mei als Maire afgetreden, werden de gelden afgevorderd, die den arbeiders, vroeger gerequireerd, om aan de schansen van Delfzijl te werken, niet waren uitbetaaldGa naar voetnoot3). Dan was er nog een geval dat mede veel kwaad bloed tegen het Communaal Bestuur schijnt gezet te hebben, en wel het volgende. Zekere A.H Boertien was ‘door de ingezetenen, welke in deze termen vielen’, geëngageerd geworden als garde-côteGa naar voetnoot4), maar had zich onttrokken aan deze zijne verplichting, op grond - naar hij beweerde - dat hem niet gegeven was wat hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 725]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den Maire was beloofd, namelijk ƒ 100 in eens, en ƒ 3-10 per weekGa naar voetnoot1) De honderd gulden waren hem uitbetaald, maar de 3-10 per week niet. Hij was daarop gedeserteerd, en hoewel hij den 17den October door de gendarmes was opgelicht en naar Groningen getransporteerd, was men genoodzaakt geweest, een ander persoon voor Boertien te engageeren, 't welk natuurlijk alweer ten koste van de straks genoemde ingezetenen was geschied. En alsof dit nog niet genoeg ware - op den 15den October werd ter hunner kennisse gebracht: dat die plaatsvervanger van Boertien was afgekeurd, een ramp, die hen tot het brengen van nieuwe offers zou noodzaken, en die de verbittering tegen den Maire niet weinig deed stijgen. Ook de gestrenge vervolgingen die hij ambtshalve had moeten bevelen tegen achterstallige belastingschuldigen, werden nu weder opgerakeld en op nieuw in rekening gebracht, zoowel als de bevolen inlegering bij Ouders van refractaire conscrits. Er waren onder de laatsten lieden geweest die collekten hadden moeten doen, om de bij hen ingelegerde garnisaires te kunnen onderhouden, en een vader had eene lange en bezwarende voetreis naar Duitschland moeten ondernemen, om zijnen gevluchten zoon op te zoeken en hem te bewegen ter wille van zijne arme ouders, den keizerlijken dienst te aanvaarden. Ik zou nog menige bijzonderheid bij de opgegevene kunnen voegen, maar ik geloof dat ik mij verdere moeite kan sparen, en dat ik genoeg heb aangevoerd om de verbittering van de Hoogeveensche bevolking in de laatste dagen van October tegen het Fransche Gouvernement in 't algemeen, en tegen hen die namens dat Gouvernement de gemeente bestuurden in 't bijzonder, mijnen lezers begrijpelijk en verklaarbaar te maken. En met den dag steeg de hoop zich van dat juk te kunnen ontslaan! Ieder oogenblik kwamen er nieuwe tijdingen van het voortrukken der bondgenooten naar de grenzen, en de nederlagen der Franschen! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook bevonden er zich op dat oogenblik een paar deserteurs in ‘de Velden’, en deze zullen zeker niet weinig hebben bijgedragen, om de hoop op eene aanstaande omkeering levendig te houden; terwijl daarenboven menig bewoner dier velden - slechts een paar uren van Coevorden verwijderd - die vesting zal hebben bezocht, om van daar, wie weet welke overdreven berichten mede te brengen van den schrik die er heerschte, en den slechten staat der verdedigingsmiddelen. Ook de haast waarmede die vesting geproviandeerd werd, eene proviandeering waartoe ook de gemeente Hoogeveen het hare moest bijdragenGa naar voetnoot1), bleef niet onbekend, en was een zeker bewijs van den naderenden storm. Velen meenden dat Coevorden reeds was opgeëischt, en in ‘de Velden’ vertelde men elkander, dat 't nu dra weer Oranje zou wezen.Ga naar voetnoot2) Op den 7en November schreef de Maire van Hoogeveen aan den Prefect een brief, waaruit de stand van zaken gemakkelijk is op te maken.Ga naar voetnoot3) ‘Eenige der gegoedste en voornaamste ingezetenen hebben zich bij mij vervoegd en mij te kennen gegeven, dat, daar zij den aard van het grootste deel der ingezetenen kenden, zij vreesden, dat in de tegenwoordige tijdsomstandigheden, er ligtelijk eenige tumultueuse bewegingen zonden kunnen ontstaan, en zij derhalve ter beveiliging van hunne personen en goederen, gaarne zoodanige mesures zagen genomen, als daartoe noodzakelijk mogt geoordeeld worden, tevens hunne personen offrerende, ten einde, ingeval van onverhoopt tumult, op de beste wijze zooveel mogelijk hetzelve te kunnen tegengaanGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Het is ten gevolge dit aan mij gedaan verzoek dat ik UwEd.Gestr. moet observeren, dat de geest van de geringe klasse mij voorkomt van dien aard te zijn, dat een middel tot bewaring der rust mij noodzakelijk toeschijnt.’ Dat middel zou bestaan, ‘om communicatief met de voornaamste en goed geïntentionneerde ingezetenen’Ga naar voetnoot1) ‘zoodanige middelen te beramen, als na de omstandigheden het meest overeenkomstig met de belangen van het Gouvernement, en - van de ingezetenen mogt geoordeeld worden, en om des noods gewapenderhand, geweld met geweld te keeren.’ ‘Om echter van dit plan goeden uitslag te kunnen verwachten, is het volstrekt noodzakelijk dat hetzelve door het Gouvernement wordt goedgekeurd. Ik verzoek UwEd.Gestr. derhalve mij van UwEd.Gestr. opinie te dezen opzichte te willen informeeren, of zoodanige maatregelen te nemen, als geschikt geoordeeld zullen worden, om de voornemens der kwalijk geintentionneerde lieden te kunnen tegengaan en verijdelen.’ Wanneer de Maire, in plaats van eerst het goedvinden van het Gouvernement te vragen, oogenblikkelijk ware overgegaan tot het nemen van alle maatregelen die onder zijn bereik waren, om de orde te handhaven, hij had dat Gouvernement ongetwijfeld veel beter gediend, en zou, ook bij mislukking van zijne pogingen, oneindig meer aanspraak kunnen gemaakt hebben op zijne erkentelijkheid. Maar hij was een man die weinig karakter en nog minder moed bezat, en blijkbaar zoodanig onder den invloed van de vreeze des keizers, dat hij zonder hoogere toestemming geen vinger in de asch durfde steken. Intusschen mag tot zijne verschooning niet verzwegen worden, dat, ook ingevalle hij moeds genoeg bezeten hadde om door te tasten, hij slechts bij ééne, en wel de zwakste partij ondersteuning zou gevonden hebben. Het is duidelijk genoeg toch, dat de ‘eenige der gegoedste en aanzienlijkste ingezetenen’, waarvan hij gewaagde, behoorden tot de partij die overtuigd was, den eersten aanval der volkswoede te zullen moeten verduren - de voormalige Patriotsche partij. Zie hier toch, wat de Maire, in een vroeger reeds aangehaalden brief van 27 Febr. 1814 schrijft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Om het gedreigde gevaar af te keeren, besloot men in die vergadering’ (bovengenoemde bijeenkomst van eenige der, gegoedste en aanzienlijkste ingezetenen) ‘UwEd.Gestr. te schrijven zoo als heeft plaats gehadt, maar voorts eenige andere ingezetenen, die men vermoedde dat uithoofde hunne politieke denkwijzeGa naar voetnoot1) den meesten invloed op het gemeen zouden hebben, te verzoeken, in de vergadering die volgen zoude te verschijnen, ten einde mede te helpen beramen, om de plundering te voorkomen.’ De brief van den Maire was op Dinsdag den 7den November geschreven, en werd waarschijnlijk verzonden per gewonen voetbode, die des Dinsdags en Vrijdags naar Assen vertrokGa naar voetnoot2), en die, gebruikte men geene expresse, het snelste en nagenoeg eenigst middel van communicatie was tusschen het Provinciaal Bestuur en de Gemeentebesturen in die dagen. Antwoord op dien brief, op de gewone wijze verzonden, (en de Maire had van geen buitengewonen weg gewaagd,) kon niet voor Donderdagavond of Vrijdagmorgen aankomen, en men zou, met het oog op deze omstandigheid, moeten aannemen, dat de Maire eene uitbarsting van het volksmisnoegen nog niet zeer aanstaande dacht. Want, aangenomen dat het Gouvernement de voorgestelde maatregelen goedkeurde, zoo zou men eerst op Vrijdag hebben kunnen beginnen met daaraan uitvoering te geven, om, wie weet wanneer, daarmede gereed te zijn! Het Volk intusschen begreep, dat het uur gekomen was om zich te doen gelden en kwam in verzet. Of, en wanneer daartoe eenige afspraak gemaakt werd is natuurlijk niet uit te maken, maar de weekmarkt op Dinsdag den 7den bood daartoe eene uitnemende gelegenheid aan. Als gewoonlijk, op zulke dagen, was er veel volk uit de velden aan de huizen, en was dit in de gelegenheid getuige te zijn van een schouwspel, wel geschikt om de zoo hoog gestegen wrevel nog te doen klimmen. Om namelijk aan eene nieuwe requisitie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Gouvernement te voldoen, deed het Gemeentebestuur acht ankers rooden wijn, vier ankers jenever en 92000 turven op wagens laden, ter proviandeering der vesting Coevorden, en dus tot voeding en gebruik van den onderdrukker! Intusschen kwam het dien dag niet tot eene uitbarsting, en het was eerst op den avond van den volgenden dag, na kerktijd, dat men begon. De straks genoemde tweede vergadering van aanzienlijken van beide kleuren was uitgeschreven geworden, en had plaats. Men was er, en dit was te verwachten, zeer oneens, en de gevoerde debatten beloofden weinig vrucht te zullen gevenGa naar voetnoot1). Plotseling klonk er een hoorn op straat, werd er op een trom geslagen, en hoorde men het aloude deuntje aanheffen: Al is ons Prinsje nog zoo klein, enz.
Dat de vergadering onmiddelijk uiteen stoof is licht te denken. Toen de leden er van op straat kwamen, om naar hunne huizen te snellen, trok een groote hoop volks, onder aanvoering van zekeren Cornelis Gilsch, die op een kindertrom sloeg, langs de straten: ‘criant, vive l'Oranje, et faisant un bruit épouvantable. Ce bruit augmentait avec l'agrandissement de la troupe, et doublait avec la violence qui l'animaitGa naar voetnoot2).’ Den eersten aanval had het huis van den straks genoemden Heer W. de Jonge te verduren. Hij behoorde tot eene familie van aanzienlijke en zeer invloedrijke veeneigenaren, en het was waarschijnlijk aan dezer tusschenkomst toe te schrijven dat het volk zich er toe bepaalde om in het huis van den gehaten Patriot de glazen in te slaan. Daar hij afwezig was, bleef zijn persoon buiten 't spel. Daarna ging het los op den Heer de Ravallet, ‘percepteur des con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tributions directes de la Commune de HavelteGa naar voetnoot1),’ insgelijks bekend als een hevig Patriot. Na ook hier de glazen te hebben ingeslagen, trok men naar het huis van den Maire, bedreef daar hetzelfde kwaad, en eischte daarop van hem de kerspelstrom, en de verwijdering van de in de gemeente aanwezige brigade gendarmes. Beide eischen werden door hem gewezen van de hand, maar zonder veel baat. Men attaqueerde de gendarmes, wierp een van hen in 't water, en maakte zich daarop van de kerspelstrom, die in 't Gemeentehuis werd bewaard, meesterGa naar voetnoot2). Terwijl men daarop sloeg, en daardoor ongetwijfeld niet weinig volk uit de velden lokte, zond de Maire een zijner veldwachters bij de voornaamste ingezetenen rond, om hun aan te zeggen - dat zij moesten opkomen, en tegelijkertijd een expresse te paard naar Dwingeloo, om de in die gemeente aanwezige gendarmes te hulp te roepenGa naar voetnoot3). Intusschen had het volk de kelder van den wijnkooper Molenaar, vroeger het eigendom van den Maire, en nevens zijn huis gelegen, geforceerd en vernielde daar alles wat het niet opdronkGa naar voetnoot4). Licht is het te denken dat dit niet strekte om de opgewekte passien neêr te zetten, maar veeleer om ze te prikkelen en zoo de menigte van kwaad tot erger te doen overgaan. Men mishandelde onderscheidene lieden, onder anderen, het lid van den municipalen Raad Bakker (alweer een patriot!), de dienstmaagd van den Maire, en den klerk van den Percepteur Dons. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadat de Maire de vlucht had genomen,Ga naar voetnoot1) begon men zijn huis te plunderen, en er alles te vernielen wat men er vond, of zich niet wist toe te eigenen. Het archief van zijn notariaat werd verscheurd, zijne meubelen in 't water geworpen, ja de pannen op zijn huis afgestooten en verbrijzeld. De Heer de Ravallet had de tweede beurt. Niet alleen werd zijn huis verwoest en zijne meubelen verbrijzeld of gestolen, maar men bedreigde zelfs zijn leven en dat zijner huisgenooten. Hij volgde dan ook het voorbeeld van den Maire, en redde zich door eene overhaaste vlucht. De ex-Maire Carsten werd daarop bedreigd. Men vorderde van hem de uitbetaling der gelden die eenigen onder den troep pretendeerden van hem te moeten hebbenGa naar voetnoot2). Hij gaf toe, betaalde wat men van hem vergde, en keerde daarmede verder geweld. Al deze geweldenarijen en afpersingen geschiedden in den naam van den Prins onder een gestadig roepen van: Oranje boven! en het zingen van Oranje-liedjesGa naar voetnoot3). Een handig koopman had van den nacht gebruik gemaakt om al zijn in den winkel aanwezig lint oranje te verven, en ventte dat den volgenden dag met groot voordeel uit: want wie het gewaagd hadde, zich zonder oranje op straat te vertoonen, ware van zijn leven niet zeker geweestGa naar voetnoot4). Het gemeene volk uit de velden wedijverde met dat van de huizen in deze gewelddadige uitingen zijner oranje-gezindheid, maar tot eere van het laatste moet ik er bijvoegen, dat het zich zeer weinig schuldig maakte aan diefstal bij de plundering. Nagenoeg allen, die wegens diefstal voor het Cours d'Assises terecht stonden, waren lieden uit de velden; goede oranjeklanten zeker, maar met weinig nauwkeurige begrippen betrekkelijk het mijn en dijn; en die, de kans schoon ziende, nu te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 732]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erlangen wat hun anders ontzegd bleef, begrepen zich eens te goed te mogen doen, maar in de hitte van hunnen ijver ook wel eens hunne kleur vergaten, en bij erkende Prinslui binnendrongen om hun geld en levensmiddelen af te persen. Niet tot eere van de schoone sexe strekt het feit, dat zij vooraan was bij zulke geweldplegingen, en zich vooral niet het minst liet gelden, waar wat te halen vielGa naar voetnoot1). De dag van den 9en was voor een groot deel aan zulke rooftochten gewijd, maar tegen den middag besloot men, om zich naar het naburig Zuidwolde te begeven, en ook daar oranjedag te houden, en de onvermoeibare Cornelis Gilsch wandelde ook nu weer aan 't hoofd van den troep, met vuur zijn ‘al is ons Prinsje’ op zijn trom slaandeGa naar voetnoot2). Maar de Zuidwolders waren gewaarschuwd geworden, en nog niet ter halverwege gekomen, ontvingen de oranjemannen het bericht: dat de boer hen wachtende was, maar - met zeis en griep!Ga naar voetnoot3) Op zulk een ontvangst was men niet gesteld, en men keerde dus onverrichter zake terug, met het plan wellicht, om in eigen gemeente op nieuw te beginnen. ‘Enfin’ schrijft de Maire, ‘si Msr le Sousprefet, n'avait envoyé un détachement de gensdarmerie, pour secourir cette malheureuse commune, elle était en peu de tems une ruine.’Ga naar voetnoot4) In den namiddag kwam dat detachement gendarmes ventre a terre de plaats binnen rijden, en veegde aldaar de straten schoon van oranjeklanten, en de rokken en hoeden van oranjelinten. De oranjemannen die in de laatste vergadering geweigerd hadden mede te werken tot het bewaren der rust, en waaronder er misschien niet weinigen waren, die de strafoefening door het gemeen aan de Patriotten gepleegd, niet zonder welgevallen hadden aanschouwd, begonnen nu op hunne beurt te beven. Het was toch te voorzien, dat het thans herstelde Fransche gezag, 't geen zich oogenblikkelijk met ijver en kracht bezig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 733]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hield met het opsporen der plunderaars, ook hen wel zou weten te vinden en te - straffen. De Omwenteling maakte echter dra aan hunne angst een einde. In den namiddag van den 13e kwam een sterk detachement Kozakken, onder geleide van den Heer Kruizinga - destijds woonachtig te Westerbeeksloot - de gemeente binnen rijden; en de gendarmes die ijverig bezig waren met het gevangennemen der plunderaars, hadden moeite genoeg, om zich door een overhaasten vlucht aan dood en gevangenschap te onttrekken. Tijdens het verblijf der kozakken werd er eene burgerwacht opgericht, verdeeld in tien escouades elk van tien man en met een officier aan 't hoofd. Aan deze wacht was het bewaren der orde in de gemeente opgedragen, en tevens het opsporen der ontvreemde goederen en van hen die ze zich hadden toegeeigend. Een vijftigtal plunderaars stond weldra voor het Cours d'Assises te Groningen terecht, en velen er van werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van langen duur. De schade door de geplunderden geleden, en die blijkens acte, gepasseerd door den Notaris Carsten, eene som van ƒ 7405 beliep, schijnt later bij aparte Repartitie op de ingezetenen te zijn verhaald. Nog een enkel woord voor ik eindig. Wanneer men vooral het eerste, in het Fransch door den Maire gesteld, verhaalGa naar voetnoot1) van deze zoogenaamde revolte leest, dan zou men gelooven, dat het Volk van stonden aan niets dan plundering beoogde, en dat de politiek aan de gansche beweging vreemd was. Ik geloof bewezen te hebben, dat deze meening geheel onjuist is, en dat - zooals ik ook in 't begin zeide - de beweging moet beschouwd worden als een gevolg van dezelfde oorzaken, die eenige dagen later het gansche land in opstand brachten, maar, hier gewijzigd zoowel als vervroegd door plaatselijke omstandigheden. De plundering was het gevolg, niet het doel van de beweging, en dat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 734]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontaardde in zoo betreurenswaardige uitersten, moet vooral worden toegeschreven aan den toevloed van de ruwe en geheel onbeschaafde arbeidersbevolking uit de velden. Aanvankelijk had de beweging eene bepaalde politieke kleur. Patriotten toch, die geacht werden Oranje nog ongenegen te zijn, en ambtenaren van 't Fransche gezag werden alleen aangevallen, en maakte men het ook later lieden van de oranjekleur lastig, geen van hen werd mishandeld, en bij geen hunner was er sprake van plundering. Had de heer Meijer, die, wat ook vroeger zijn politiek geloof moge geweest zijn, gewis thans in zijn hart van eene nieuwe orde van zaken niet afkeerig was, den moed gehad voor deze zijne overtuiging uit te komen, de zaak had gewis niet zulk een keer genomen. Had hij de oranje-mannen kordaat weg tegemoet getreden, en hun de overtuiging weten te schenken, dat hij het Fransche gezag slechts zoolang diende, als hij het onmogelijk achtte dit niet ongestraft te kunnen laten, en dat hij evenzeer als zij naar het oogenblik zuchtte waarop men de Oranjevlag uit het dak kon steken, hij had hunne medewerking erlangd; de beweging had zich geopenbaard, en haar loop genomen naar haren werkelijken aard en wezen, en de Maire had geen aanleiding gehad om haar - als thans - te noemen: une revolte, d'une troupe de canaille, le rebut du genre humain.!
Hoogeveen, Maart 1869. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 735]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage A.Uit het doopregister van de gemeente Hoogeveen (Ao. 1732-1789) blijkt, dat Graaf Albert Dominicus van Stirum en Vrouwe Elisabeth Gratiana Saijër, te Hoogeveen ten doop hielden zes kinderen, en wel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage B.Uit het Register van proces-verbalen van misdrijven der Gem. Hoogeveen. No. 16.
Revolte du 8 et 9 Novembre. Le huit du mois de Novembre 1813, le soir à 8 heures, il se réunit une troupe de canaille, qui commençait à parcourir le voisinage de cette commune, dite Streek de Huizen, en criant: Vive l'Orange et faisant un bruit épouvantable. Ce bruit augmentait avec l'aggrandissement de la troupe et doublait avec la violence qui l'animait. La première action fut de casser les vitres de la maison du vénérable sieur W. de Jonge, suppléant du Juge de paix de ce canton, absent pour l'intérêt de la commune. Le pillage de cette maison étant empêché par quelques habitants bien intentionnés, l'on poursuivit son chemin. Venus devant la maison de Mr. de Ravallet, percepteur des contributions directes de la commune de Havelte, on y cassait de même les vitres. Entre tems on avait été à la mairie, a forcer le caissier de la livrer la grande caisse y deposée. L'ayant obtenu on la | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 736]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
battait avec force. Quittant la maison du dit sieur de Ravallet, l'on se rendait à celle de Mr. le Maire où l'on commettait la même action. Ni des moyens de douceur, ni ceux de force, furent en état de l'apaiser et bien moins d'empêcher l'esprit de pillage, de revolte et d'acharnement, dont cette la....(onleesbaar) du genre humain était remplie. Après avoir parcouru encore différens fois le dit voisinage, elle commença le pillage de la maison du maire, dont les meubles, les effets furent volé ou détruit, de même que les archives du notariat. Etant la dite maison abandonnée par ses habitants, ayant Mr. le Maire conduit son épouse à la maison d'un de ses amis, en apprenant l'évènement, et étant poursuit par un tas de scélerats, il prit la fuite et se rendit à Assen pour demander l'assistance de Mr. le Sous-prefet et lui communiquer l'état des choses et son malheur. Après le pillage de la maison de Mr. le Maire on passa à celle de Mr. de Ravallet, percepteur des contributions directes de la commune de Havelte, la quelle on n'a pas moins épargnée que celle de Mr. le Maire, et menaçant encore la mort à ce percepteur et à sa famille fuyant leur demeure si infortunée..... La fureur de cette populace ne fut pas encore contentée avec les devastations et leur butins. Elle devait encore se porter à des maltraitements sur diverses personnes d'une moralité connue et d'une conduite irréprochable, entre autre le membre du conseil municipal J.B. Bakker, la servante de Mr. le maire, et principalement le commis de Mr. le percepteur des contributions directes de cette commune. Peu satisfait encore de leurs crimes il faillait encore commettre des nouvelles. L'on voulait commencer à piller la maison de Mr. H.C. Carsten, ex-maire de la commune, lui forçant de leur payer les deniers que le Gouvernement devait encore à quelques d'entre eux pour leurs travaux aux fortifications de Delfzijl, et pour celles pour les quelles ce Monsieur avait engagé le garde-côte de cette commune, ce qu'il fut forcé de distribuer, pour épargner sa maison du pillage, et par moyen duquel il y est enfin parvenu. Ce decrisement (?) d'argent a eu lieu presque chez tous les bourgeois; entre autres monsieur le Juge de Paix a sacrifié une forte somme. A Warmels, madame la veuve Carsten, les sieurs van Laar et Jut, de Lange, et plusieurs autres, trop nombreux | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 737]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pour être nommés, ont été forcés de même à des sacrifices. Enfin, si Mr. le sous-prefet n'avait point envoyé un détachement de gendarmerie pour secourir cette malheureuse commune, elle était en peu de tems devenu une ruine, causée par l'esprit tumultueuse et enragée de ses propres habitans. De tout quoi le soussigné adjoint-maire, a cru devoir dresser ce procès-verbal, de même qu'une liste des noms des sujets indignes et inutiles de la société qui ont prêté leurs noms à des actions si forcenées. (Signé) R. Veningen.
NB. Dit proces-verbaal is geschreven met de hand van den maire A. Meijer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage C.Copie van den Brief aan den Kommissaris (waarvan, wordt niet vermeld) van den Maire A. Meijer, 27 Feb. 1814. (Register van Briefw. van alle bij het Schoutambt in 1814 Geschr. Stukken.)
In antwoord op UwEd.Gestr. missieve van den 17den Febr. no 9, houdende etc. etc., heb ik de eer UwEd.Gestr. te rapporteeren dat sints eenige dagen men uit de gesprekken en dreigementen van het gemeen ten duidelijkste hadt kunnen opmaken wat hun voornemen was. Het was ook daarom dat eenige van de voornaamste ingezetenen zich bij elkander vervoegden om zoo veel mogelijk een plan te beramen. Om het gedreigde gevaar aftekeeren - besloot men in die vergadering UwEd.Gestr. te schrijven zoo als heeft plaats gehadt, en voorts eenige andere ingezetenen, die men vermoedde dat uit hoofde hunner politieke denkwijze den meesten invloed op het gemeen zouden hebben, te verzoeken in de vergadering die volgen zoude te verschijnen, ten einde de beste middelen mede te helpen beramen, om de plundering voor te komen. Dan, mij ook in deze vergadering bevindende, vernam ik al spoedig dat de ideën daar niet eenig waren. Intusschen begon het gemeen bij de straat te zingen, op een hoorn te blazen, en een kindertrom te slaan, en alzoo ik duidelijk voorzag dat het besluit van de vergadering of geheel niet of veel te laat tot stand zoude komen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en ik er bovendien mij weinig goeds van voorspelde, verliet ik dezelve om mij zelven te wapenen, en des noods geweld met geweld te keeren, terwijl ik intusschen een expresse te paard naar Dwingeloo zond om de gendarms te halen. Het rumoer nam hand over hand toe. Zij vervoegden zich bij mij en eischten van mij dat ik order zoude geven dat de gendarmes de plaats moesten verlaten, hetgeen ik weigerde; voorts eischte men de kerspelstrom, die ik insgelijks weigerde. Omstreeks 10 uren begonnen zij bij verscheidene ingezetenen de glazen in te slaan, ook dat gebeurde bij mij. Ik liep toen tusschen den hoop en vattede den persoon die de trom hadt (welke zij tegen mijn order uit het kerspelshuis hadden gehaald) hem dwingende dien aftegeven, doch werd door een hoop anderen teruggedrongen. Toen zond ik een der Veldwachters, dien ik bij mij aan huis had, om rond te gaan en den ingezetenen zoo veel mogelijk aantezeggen, dat zij moesten opkomen, doch hiervan heb ik niets vernomen, mogelijk veroorzaakt omdat in den beginne de voornaamste heeren begrepen dat door zachtheid men het emeen moest zoeken uit elkander te doen gaan. Intusschen groeide de hoop aan; men attaqueerde de gendarmes en wierp een derzelve in het water. Toen ik dit vernam persuadeerde ik mijne vrouw om het huis te verlaten, die ik na het huis van Ds. van Duyl bragt, zijnde ik voornemens dadelijk weder terug te komen, mijn neef Ditt de bewaring van mijn huis zoolang bevelende. Dan op het oogenblik dat ik voornemens was weder te keeren, hoorde ik de bende naar het huis van gemelden Ds. van Duyl aankomen, waar zij de glazen insloegen. De Dominé zich daarop naar boven begevende, keerde in alle haast terug, mij waarschuwende mij te absenteren, hetwelk ik oogenblikkelijk deed, dadelijk mijn weg naar Assen nemende. Nadat de hoop nog eens de streek was rondgegaan, begon men bij mij op de deur te slaan, en daarop de plundering. Toen men bij mij geëindigd had, heeft men een begin gemaakt met de plundering aan het huis van den Hr. de Ravallet, waartegen zoo verre mij bewust, zich niemand met daden heeft verzet, of mogelijk durven verzetten, zoodat indien door mijne komst te Assen geene gendarmes tot ontzet hier waren gearriveerd, zeer waarschijnlijk nog een aantal huizen zouden zijn geplunderd geworden. (get.) A. Meijer. |
|