van Braddon niet eerder hadden aangekondigd, en dit te meer omdat reeds eenige lezers hun best gedaan hadden om spoedig ‘achter het geheim’ te komen. De titel van het werk is dan ook uitnemend geschikt om den leeslust en vooral de nieuwsgierigheid te prikkelen en juist om die reden zullen wij ons onthouden met het mededeelen der intrigue, die echter niet nieuw, maar een variant op dergelijke thema's is: duivelenboosheid en engelendeugd. 't Is maar jammer, dat men zoo dikwijls, hoe boeijend een roman ook geschreven is, ten slotte moet uitroepen: ‘Neen zulke menschen zijn er niet en kunnen er niet bestaan! Een roman toch beantwoordt niet alleen aan zijn doel, dat hij zich boeijend laat lezen en een tijddoodend boek is, neen men moet er waarheid, goed geteekende karakters, onderscheid tusschen deugd en ondeugd, een verlangen naar braafheid, een afkeer van zedeloosheid, enz. uit leeren; doch waar dit alles overdreven wordt, wordt het doel voorbijgezien en is de schrijver slechts iemaud die jagt maakt op effect, hij is niets meer dan een hofjonker die de ‘honneurs’ weet waar te nemen en die men ('t is om te lagchen!) een conversabel (!) mensch noemt. Zulke sujetten, zulke salon-helden, die onze sentimentele dametjes weten ‘in te pakken,’ bevallen ons in de verste verte niet. Ernstige luim en luimige ernst vooral willen wij in een goeden roman, en waarlijk onze schrijver toont te veel talent te hebben, dan dat hij alleen door de sentimentele wereld bewierookt zou willen zijn. Wij gelooven dat zijne pen tot iets verheveners iu staat is. Van zijn onderhavig werk kunnen wij waarlijk niet meer zeggen dan dat het boeijend is geweest. Is nu het publiek met deze oordeelvelling tevreden en wil het niets meer dan dat, het zij zoo; chacun son goût! Doch nog iets. Daar het werk niet
oorspronkelijk, maar uit het Engelsch vertaald is, en wel naar den zesden druk; willen wij nog eens even bij de vertaling stilstaan. ‘Autoriteiten gelden niet meer!’ zegt de tijdgeest, ware dit nog zoo, wij zouden hebben kunnen volstaan met te zeggen: ‘Het is door Mensing vertaald!’ Of dit nu de oudere of de jongere M. of welligt een neef van een van beiden is, doet hier niets ter zake; wij willen van den ‘vertaler’ spreken en in dit geval moeten wij zeggen, dat zijn werk ons weinig voldeed, daar het hier en daar letterlijk verbroddeld is en gemis aan de noodige taalkennis verraadt, en om zulks te bwijzen, hebben wij onder het lezen slechts dat-