den kalk zelven, het oplosbaar kiezelzuur en de alcalien, waarvan het eerste den kalk hydraulische eigenschappen mededeelt, d.i. in staat stelt, om onder water hard te worden. Hoewel nu de hydraulische kalk, bij welken dit vermogen voornamelijk vereischt wordt, eene veel grootere hoeveelheid oplosbaar kiezelzuur bevat, dan de schelpkalk, zoo is toch deze rijker hieraan dan de vette steenkalk, zoodat de schelpkalken op zich zelve met zand als luchtmortel gebruikt, een krachtiger mortel geven dan vette steenkalken (bl. 27). Deze uitkomst der scheikundige analyse wordt op merkwaardige wijze bevestigd door proeven, vóór eenige jaren door den Heer de bordes genomen, om de waarde van den schelpkalk en den vetten Luikschen kalk te bepalen als bestanddeelen des mortels.
Onder de onwerkzame bestanddeelen van den schelpkalk rangschikken de Schrijvers in de eerste plaats den koolzuren kalk, wiens aanwezen een gevolg is van onvolkomen verbranding. Vervolgens brengen zij daartoe aluinaarde, ijzeroxyde en magnesia, wier invloeden echter nog niet geheel bekend zijn.
Nadeelige bestanddeelen eindelijk zijn vooral keukenzout en gips; vooral het eerste, dat bij ontleding tot vorming van Chloorcalcium aanleiding geeft, en daardoor den kalk steeds vochtig houdt. Het is daarom van belang, dat de schelpen vóór het branden behoorlijk uitgeregend zijn, zoodat al het zeewater goed is afgespoeld. Om diezelfde reden behoort men ook nimmer den kalk met zout water te blusschen.
Uit hunne onderzoekingen nu leiden de Schrijvers deze gevolgtrekkingen af:
Een hoofdgebrek bij de ovens is, dat de toevoer van lucht tot de brandstof niet voldoende is. Deze toevoer is noodig, zoowel om den warmtegraad te verhoogen, als om door den opstijgenden luchtstroom het koolzuur van den koolzuren kalk te helpen uitdrijven.
Ten anderen is de minder goede hoedanigheid van den kalk een gevolg van de ontoereikende hoeveelheid en van de slechte hoedanigheid der brandstof.
De bewijzen van dit slechte branden vindt men, behalve in het bovengenoemde, ook in de geringe uitzetting van den kalk bij het blusschen.
Eindelijk geschiedt ook dit blusschen gebrekkig, want bij