Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijdrage tot eene geschiedenis van de liefhebberij-tooneelen.De geschiedenis der liefhebberij-tooneelen is een gedeelte van die des tooneels in 't algemeen. Het is niet waarschijnlijk dat de Grieken in hunne woningen, of in gesloten gezelschappen tooneelstukken hebben uitgevoerd. Dat verlichte volk had voor den stand des tooneelspelers geene minachting; zelfs de rijkste en voornaamste personen konden dus het tooneel betreden, en aan hunnen smaak voor de kunst in het openbaar voldoen, zonder nadeel voor hun aanzien of waardigheid, en zonder op te houden tot de deftige en geëerde standen te behooren. Het getuigenis daaromtrent van titus livius laat deswege geen twijfel over. Van den tooneelspeler ariston sprekende, zegt hij: ‘Deze was van deftigen huize, bezat middelen, en zijne kunst onteerde hem niet, want dit bedrijf is bij de Grieken niet in verachting.’ De voornaamsten hunner tooneeldichters: eschylus, sophocles | |
[pagina 517]
| |
en aristophanes, traden dan ook zelf in hunne stukken op, en de tijdgenooten van demosthenes zonden zelfs een beroemd tooneelspeler, aristodemus, als gezant aan philippus. Die gunstige denkwijze over de Muze des tooneels en hare tolken was den goeden smaak en het gezonde verstand van dat kunstlievende volk waardig. Ontleenden de priesters der eeredienst, die tolken van de orakels der goden, aan hunne ambten een geheiligd karakter; zij die geheel hun leven toewijdden aan 't bestudeeren en voordragen der scheppingen van het dramatisch genie, hadden (niet zonder regt) aandeel in de eer die aan het genie-zelf werd bewezen. De Romeinen koesterden geheel andere begrippen omtrent den stand des tooneelspelers. Zij beschouwden dien als eerloos, en geen vrijgeborene mogt dien aanvaarden. De Fransche Academie heeft dat met drogredenen willen verontschuldigen; zij zeide: ‘de tooneelspelers werden te Rome eerloos geacht om hunne lage geboorte, maar niet om hun beroep, en zoo dat beroep uitgeoefend ware geworden alleen door vrije lieden, dan zouden die zoo veel achting hebben genoten als hunne kunst verdient.’ - Maar of de wet een beroep voor eerloos verklaart, of aan geene andere dan verachte lieden vergunt om het uit te oefenen, komt op hetzelfde neder, en maakt dus ook in 't beginsel geen groot verschil. Het tooneel te betreden boezemde den Romeinen een diepen afkeer in. Men kent de treffende klagten van den Ridder laberius, toen hij door den Keizer gedwongen werd om te spelen: ‘zestig jaren lang droeg ik een onbevlekten naam: als Ridder ben ik uit mijner vaderen huis gegaan, en ik zal er nu als tooneelspeler in wederkeeren! Ik heb te lang geleefd!’ In een land waar zulk eene schande den tooneelspeler aankleefde, kon aan den smaak voor declamatie, die zich bij alle beschaafde natiën openbaart, alleen onder het huiselijk dak worden voldaan. Er bestond dus eene soort van tooneelspelen - de Atellanae of Exodiae - waarvan de uitvoering aan de patricische en de vrije jongelingen, niet enkel als een vermaak, maar zelfs als een regt was voorbehouden. Met dien geest van uitsluiting, die aan alle aristocratiën eigen is, zouden zij, zegt titus livius, niet hebben gedoogd, dat gewone tooneellisten hunne spelen hadden bezoedeld. Het was ook alleen op liefhebberij-tooneelen, dat, gedurende | |
[pagina 518]
| |
een lang tijdverloop, het Italiaansche tooneelspel, na vele eeuwen van verval, zich bij 't herleven der letteren allengs weder ontwikkelde. De trage vorderingen van dezen tak van letterkunde op het schierëiland en 't klein getal goede tooneelwerken daar voortgebragt, schijnen de Fransche uitspraak te regtvaardigen: dat de Italianen evenzeer als hunne voorgangeren de Romeinen, het ware gevoel voor het tooneel missen. Hunne letterkunde had dan ook reeds meesterstukken van stijl en vinding voortgebragt, eer de kunsten van uitvoeren en decoréren hare eerste proeven nog leverden. Door de gedichten van dante en petrarcha en het proza van boccaccio was hunne taal reeds ten toppunt van volkomenheid gevoerd, eene eeuw vóór dat er iets tooneelmatigs in dezelfde taal werd geschreven. De titel zelfs van het Florentijnsche heldendicht bewijst hoe weinig denkbeeld men in de veertiende eeuw van het schouwtooneel had. Zou dante anders zijn drievoudig gezigt van den hemel, het vagevuur en de hel eene Comedie (een blijspel) hebben genoemd? Gedurende den geheelen tijd van de verschijning dier groote mannen, tot op het einde der vijftiende eeuw, was de zeldzame uitvoering van een stuk van plautus, of terentius, of van een tooneelspel van eenig lid der Academie van Sienna (in het Latijn geschreven en door dezen en zijne vrienden opgezegd) het eenige blijk van bestaan, dat de zanggodin des tooneels in Italië gaf. Omtrent het einde der vijftiende eeuw dichtte de geleerde angelo politiano, in zijn leven zoo gevierd en na zijn dood zoo vergeten, het eerste Italiaansche stuk. Men speelde zijn Orfeo voor lorenzo de medicis den prachtlievenden, onder de toejuichingen van alle geleerden, van alle vernuften, en van alle vrouwen van Florence. Welk een schitterend publiek! Ziet ge dien rijzigen man, met majestueuze houding en regelmatige trekken, naar wiens aanmerkingen lorenzo de medicis met zoo veel aandacht luistert? Dat is de geleerde de mirandola, het wonder zijner eeuw, die alle talen, alle wetenschappen en alle kunsten kent, maar wiens jeugdig gelaat reeds al den ernst van hooge jaren draagt, wijl de sterrekijkers hem hebben voorspeld dat hij zijn twee-en-dertigste jaar niet zal overleven. - Dat kind met een kardinaalshoed in de hand, welks roods kleeding en schoenen 't als een medelid van het Heilig Collegie | |
[pagina 519]
| |
doen kennen, is de tweede zoon van lorenzo, de toekomstige leo X, een sieraad van het Pausdom; op zijn dertiende jaar heeft hij den kardinaals-titel reeds ontvangen. - De bijziende man ginds, met zijn hangend hoofd en ver uitstekende neus, is de Dichter angelo politiano. Hij heeft daar voor de vuist een vers in 't Grieksch, aan eene bekoorlijke juffer, gemaakt, die 't met groote oplettendheid en voor die dagen verwonderlijke gemakkelijkheid leest. Het talent en de geleerdheid van alexandra scala evenaren hare bevalligheid; zij schittert op de liefhebberij-tooneelen, gelijk de verzen getuigen welke de Dichter haar toewijdde, nadat zij de Electra van sophocles had voorgedragen. Het voorbeeld van politiano riep weldra navolgingen in 't leven. De Kardinaal ribbiena wilde eene waarlijk Italiaansche Comedie maken. Hij schreef la Calandra, een zedeloos stuk, dat niettemin op het Vatikaan in de vertrekken van leo X gespeeld werd en op zich-zelven ook merkwaardig is. Men zegt dat baldassara peruzzi er de schermen voor schilderde. Gelukkige tijd voor de kunst, toen kardinalen vrolijke kluchten schreven en Pausen die deden vertoonen! Als leo X zich had bepaald om aflaten van armoede aan Letterkundigen in deze wereld te geven, in plaats van aflaten van zonden voor de andere te doen verkoopen, zou luther het krachtigste wapen tegen de Pauselijke oppermagt hebben gemist. De tooneelversierselen, waarvan men zegt dat pomponius laetus het eerst gebruik maakte, in een stuk door zijne leerlingen gespeeld,Ga naar voetnoot(*) waren niet slechts een noodig bijvoegsel, maar dienden ook tot praalvertooning, op welke de Italiaansche grooten en kerkvoogden zoo zeer gesteld waren. De Hertogen van Ferrara onderscheidden zich vooral door hunnen smaak voor tooneelvertooningen. Hercules I vertaalde de Menoechmi van plautus, die, in 1486, aan zijn hof gespeeld werden. Ariosto maakte het plan voor het hertogelijk tooneel, dat toen op het plein was, waar tegenwoordig de nieuwe kerk staat, ‘En zoodanig was’ - zegt gibbon - ‘de geestdrift voor de kunst, dat zelfs een zoon van alphonsus I het niet beneden zich achtte om het tooneel te betreden. | |
[pagina 520]
| |
Maar onder de liefhebberij-tooneellisten van dien tijd mag de beruchte nicolaas machiavel, den kenner der hoven, die het geheim der vorsten zoo naakt heeft ten toon gesteld, wel boven allen genoemd worden. 't Was den Schrijver van het meest doordachte werk niet genoeg een uitmuntend comisch Dichter te zijn, hij ontwikkelde ook zijne verwonderlijke bekwaamheid als tooneelspeler, en de Pausen en Kardinalen konden hem niet hooren zonder in lagchen uit te schateren. - Met welgevallen zou men hier kunnen stilstaan bij de briefwisseling tusschen guicciardini, Gouverneur van Modena, en machiavel, toen de eerste zijn vriend naar Modena willende lokken, hem de opvoering van zijnen Mandragore, in het verschiet voorspiegelde; bij den avonddisch aan welken machiavel de zangeres barbera te Florence zocht te bewegen om met hem het carnaval te Modena te gaan vieren, en bij zijn verlangen om haar in zijn stuk te zien optreden: al deze kleinigheden worden belangrijk door de groote mannen, tot welke zij betrekking hebben, en door de bekoorlijkheid die 't genie verspreid over alles waarmede 't in aanraking komt. De smaak voor 't tooneelspelen heerschte niet enkel onder de leeken, maar drong ook door de muren der kloosters, en het masker van thalia hing er in menige kleederenkast, naast den sluijer of den monnikskap. Men achtte de aardigheden van plautus niet te losbandig voor de lippen der kloosterlingen van st. stefanus, en de nonnen te Venetie boezemden in 't treurspel de verborgen aandoeningen harer harten uit. Maar men bespeurde weldra dat die denkbeeldige liefde, de gekloosterde kunstenaressen tot bedenkelijke hartstogtelijkheid kon vervoeren, en verbood haar de tooneelliefhebberij, ter oorzake van het onvoegzame der vermommingen; en nu hadden de arme kluizenaressen weder geene andere uitspanning dan de oratoriën. Naarmate de smaak voor de liefhebberij-spelen grooter werd, nam ook de pracht toe der lokalen en tooneelen. De liefhebbers te Venetie vonden hunne zaal in het paleis della Ragione niet luisterrijk genoeg, en verzochten hun medelid palladio om het plan tot een nieuwen schouwburg te ontwerpen. In het trotsche gebouw, dat volgens zijne teekening werd opgerigt, speelde men, in 1585, het treurspel OEdipus. Eene bijzondere omstandigheid vermeerderde nog het belangrijke van die voorstelling; want de rol van den blinden vorst werd ver- | |
[pagina 521]
| |
vuld door den blinden dichter lodovico groto, bijgenaamd de blinde van Adria. Doch het was niet alleen in de weelde der paleizen, of in gebouwen naar de teekening van palladio, dat de liefhebbers 't genot smaakten der tooneelspeelkunst, dikwerf hadden hunne tooneelen geen ander dak dan Italiëns heerlijke hemel. Voor de herderspelen als Aminta en de Pastor fido scheen de natuurlijke decoratie der zoden en bosschaadjen de eigenaardigste van allen; en tot in den laatsten tijd heeft men, in de tuinen van het landgoed Madama, te Rome, de overblijfselen van een dier landelijke tooneelen kunnen zien. Wij willen alleen maar aantoonen hoe veel belangrijks eene meer gezette nasporing in dezen zou kunnen opleveren. Bij de beroemde mannen van welke wij reeds zeiden, dat zij bouwstoffen voor eene geschiedenis van de liefhebberij-tooneelen hebben nagelaten, zullen wij, naarmate hunnen namen zich aan ons geheugen voordoen, nog eenige andere voegen, zonder te treden in de bijzonderheden van hun leven, of van hunne verdienste als kunstenaars. Lorenzo de medicis schreef, bij gelegenheid der bruiloft van zijne dochter magdalena, een godsdienstig tooneelstuk: St. Jan en St. Paulus, dat in zijn paleis, door zijne kinderen, werd uitgevoerd. Cinthio, de romandichter, aan wien shakespeare meer dan één onderwerp ontleende, bezat ten zijnent een tooneel, op 't welk zijn voornaamste stuk Orbaccho, met veel luister, voor den Hertog hercules II van Ferrara werd vertoond. Omtrent denzelfden tijd gaf de vermaarde lodovico cornaro, die toen nog niet was begonnen zijn wijn te ontzien, in zijne woning een tooneelfeest, waarop een der stukken van anguillara gespeeld werd. Chiabrera, verkeerdelijk bijgenaamd de Italiaansche pindarus, was lid van het gezelschap der Humoristen, die te Rome tooneelstukken maakten en uitvoerden. Hunne schouwburgzaal bestond nog tijdens muratori. Volgens den Paduaanschen geschiedschrijver schreef beolco voortreffelijker stukken dan plautus, en speelde hij beter dan roscius. Men heeft zijn talent waardig geacht om op zijne tombe in dezer voege herdacht te worden: ‘Nullis in scribendis agendisque comoediis ingenio, facundia, aut arte, secundo.’ | |
[pagina 522]
| |
Salvador rosa was een comiek van den eersten rang: in de oude kluchten wekte hij uitbundige vervoeringen van vrolijkheid op. Een ander Napalitaansch schilder, wiens naam minder beroemd is, andrea belvedero, bestuurde, in 't begin der achttiende eeuw, een liefhebberij-tooneel te Napels, en deed in zijne landgenooten zulk een drift voor het tooneelspel ontstaan, dat verscheidene grooten, huistooneelen in hunne paleizen deden daarstellen. Amenta, een grappig dichter, in 1719 overleden, erfde zijn invloed en deed, gelijk belvedero, aan zijn huis zijne eigene stukken vertoonen door liefhebbers, welke hij-zelf onderwees. De Hertog hannibal marchesa, die in 1740 het bestuur van Salerno nederlegde en zich in een klooster te Napels begaf, schreef Bijbelsche tooneelstukken voor het bijzonder tooneel van dat klooster, waar ook het Oratorium of heilige zangspel is ontstaan en dien naam heeft verkregen. Tot onze eeuw naderende, zien wij dat de Xerxes van betinelli, voor de eerste maal, werd opgevoerd op een liefhebberij-tooneel te Verona; de Markies albergati, die zelf verscheiden stukken had gemaakt, vervulde de hoofdrol. Hij had een zoo merkwaardige bekwaamheid als tooneellist, dat goldoni van hem getuigt: ‘Niemand van dit beroep en ook geen liefhebber vertoonde ooit met zoo veel waarheid de historische personen of drukte zoo levendig de liefde uit.’ Alfieri, de eer van 't Italiaansche tooneel, nam met de schoone en majestueuze Hertogin van zagarolo deel aan de uitvoering zijner Antigone. Hij eindigde met zijn klein theater aan de Lungo van Arno, bij de brug der H. Drieëenheid, te Florence, op te rigten; waarop hij achtervolgens de rollen van filips II, Don carlos en saul in zijne twee oorspronkelijke stukken vervulde. Gedurende het feest der verlichting te Pisa, deed hij voor altijd afstand van deze uitspanning. ‘Ik had’ - zegt hij-zelf - ‘de kinderachtige hoogmoed van er op een avond, voor de laatste keer, mijn geliefkoosde rol van saul te gaan spelen, zoodat ik, ten minsten op 't tooneel, als koning gestorven ben. Even als in Italië, ontwikkelde zich de tooneelspeelkunst in Frankrijk aanvankelijk op de liefhebberij-tooneelen. Alleen met dit verschil dat de eerste liefhebbers in Italie dichters en geleerden, doch in Frankrijk burgers of priesters waren. | |
[pagina 523]
| |
Letterlijk kan men (getuigt suaro) zeggen: dat het Fransche schouwtooneel in den boezem der kerk ontstond. Onder den invloed van de geestelijke vertooningen, door teruggekomen pelgrims in de veertiende eeuw in verschillende deelen van Europa uitgevoerd, vormden eenige vrome burgers te Parijs een gezelschap met het doel om die vertooningen nog beter uit te voeren. Gregorius van Nazianze had reeds vroeger zulk een gezelschap gesticht. Zij rigtten te St. Maur, bij Vincennes, een tooneel op, waar de aanschouwers in menigte henen stroomden. Velen van hen verzuimden er zelfs de kerkdienst om, die hen veel minder aantrok en te laat in den schouwburg kon doen komen. Voltaire heeft, in een luim van welwillendheid, die hem niet dikwijls overviel, de Bijbelsche tooneelspelen van dien tijd geregtvaardigd. Hij vond ze niet ongerijmd, zoo als men toen zeide, en hij verzekert dat de mise en scène aan de onderwerpen niet onwaardig was. ‘Er was’ - zegt hij - ‘op het tooneel veel meer pracht en toestel dan wij ooit gezien hebben.’ Die burgerlijke troep bestond uit meer dan honderd spelers; de figuranten, oppassers en machinisten niet mede gerekend. De priesters, op hunne schitterende mededingers naijverig, oordeelden met hen in schikking te moeten treden. Zij veranderden de uren van de kerkdienst, om de geloovigen in 't bijwonen der spelen niet te hinderen; gaven dramatische vormen aan onderwerpen uit de H. Schrift getrokken, en eindigden met het bestuur des schouwburgs over te nemen en nu zelf op de planken te komen. Deze eendragt tusschen de kerk en het tooneel duurde niet lang. Er is geen haat zoo hardnekkig als die der coporatiën; vandaar misschien de verbittering welke de geestelijken en de tooneelspelers van toen af tegen elkander hebben getoond. Het tooneelspel van de eerdienst gescheiden nam zachtjes aan een lager vlugt, en daalde van lieverleê tot den kring van het gewone leven, waarin 't dan ook beter voegt. Een nieuw tooneelgezelschap, les Enfants sans soucy, reeds in het begin der regering van karel VI gevormd, bloeide nog, eene eeuw later, ten tijde van clement marot. Het doel van hunne voorstellingen, soties of sottises genaamd, was: 't gispen der slechte zeden en gebreken van den tijd; vooral die der hoogere | |
[pagina 524]
| |
klassen, welke door hare maatschappelijke stelling 't meest in 't oog vallen. Nooit schitterde die vrolijke broederschap méér dan onder lodewijk XII, die zoo wijs was hunne berispingen te gedoogen, zelfs wanneer die hem-zelven betroffen. Volgens marot, die zeker veel omgang met hen gehad heeft, bestond deze broederschap uit jonge lieden van goeden huize. Zij hebben 't ontstaan van een geregeld tooneel in Frankrijk krachtdadig voorbereid. Vervolgens tot het begin der zeventiende eeuw, toen het treurspel als in eens volschapen uit het brein van corneille te voorschijn trad, hadden er verschillende ondernemingen op bijzondere schouwburgen of academische tooneelen plaats. De stukken in de Parijsche Collegiën gespeeld, wekten doorgaans den toorn der regering op. Er zijn bevelen, zoo van de hoofden der Universiteit als van het Parlement tegen de opvoering van kluchten, momeriën en sottisen, door de studenten. De drie-koningendag, op welken vooral zulke stukken werden uitgevoerd, is bijzonder daarin genoemd. Die voorzorg was te noodiger, daar de voorbeelden van het verledene deden vreezen dat men spreken zou tegen de regering en de eerste personen in den Staat. De voorstellingen in de Collegiën waren wel eens roskammen in de hand der geestelijkheid. Zoo werd, bij eene vertooning in het Collegie van Navarre, margaretha van Valois als eene helsche furie voorgesteld; wijl zij den naam had niet afkeerig te zijn van de Protestantsche leer. De vertoornde Vorstin beklaagde zich deswege bij den Koning, en de geleerde hekelaars werden naar de gevangenis gebragt. Onder de liefhebbers van dit tijdvak vindt men geene beroemde namen; maar één man, die millioenen geleerde pedanten opweegt, dien men zoo lang zal lezen, als belangwekkende oorspronkelijkheid, een eigen stijl, en wijsbegeerte zonder verwaandheid worden gewaardeerd: montaigne schitterde in de rijen der liefhebbers. Het was in 1552 dat het eerste regelmatige treurspel de Cleopatre van iodelle de bewondering van het Fransche publiek wekte. Het eerst speelde men dat stuk in het Hôtel de Rheims voor den Koning, daarna in het College de Boncour voor den dichter en zijne vrienden. ‘Ik was er met den grooten | |
[pagina 525]
| |
tunèbe tegenwoordig.’ - zegt pasquier - ‘Al de acteurs waren lieden van naam: remy, belleau en jean de la peruse vervulden de hoofdrollen. Over de verdienste der stukken, die op de Cleopatra volgden, en, volgens suard, meestal op liefhebberij-tooneelen gespeeld werden, kan de lezer oordeelen uit een klein staaltje van de intrigue en de zamenspraak. In het treurspel de kracht des bloeds, werd de heldin, léocadie, (daar men nog weinig om de eenheden gaf) in het eerste bedrijf verleid, in het tweede gevangen gezet, en in het volgende verscheen zij met een kind van zeven jaren. Een ander stuk, over de liefdesgevallen van eneas en dido, bewijst hoe ongepast de zamenspanning was, die den armelijken scuderi boven corneille plaatste. De held gaat, na 't beruchte tooneel van de grot, eens uit om te zien welk weêr het is, en komt terug, en zegt tegen de Vorstin: ‘Mevrouw het regent niet meer - Uwe Majesteit ga.’ Van den aanvang der regering van lodewijk XIV af bieden de liefhebberij-tooneelen een uitgestrekt veld voor nasporingen aan. Gedurende al den tijd der verwarring van eerzuchtige ontwerpen met vrome kunstenarijën; staande de worsteling van de geestelijkheid met de wijsgeeren, de staathuishoudkundigen en de hovelingen, die van de troonsbeklimming des genoemden Monarchs af tot aan de omwenteling voortduurde, kwamen de liefhebberij-tooneelen nimmer in onbruik. Zij verzamelden onder hare vrolijke banieren schier al de mannen, die door hun hoogen stand, genie en ongelukken zijn bekend geworden. Toen Madame de maintenon op haar tooneel Athalia en Esther deed vertoonen, vormden de genoodigden als ware het eene historische gallerij, even belangrijk als de stukken-zelve. Lodewijk, en zijne schijnheilige minnares, en de groote heeren van dien tijd trekken de aandacht evenzeer als racine, die zijne Muze schandvlekte ten believe van de ijdelheid van het koninklijke paar. De verbeelding verplaatst ons onder de aanschouwers en spelers. Wij zien den vermaarden baron zijne kunst beperken om de liefhebbers die met hem spelen niet geheel te overschaduwen, en racine, raad geven aan athalia: de schoone Madame de caylus, wier zachtheid en bevalligheid hem zoo sterk boeijen. In 1702, eenige jaren vóór het | |
[pagina 526]
| |
overlijden des dichters, toen zijn laatste stuk voor lodewijk XIV vertoond werd, speelde de Hertogin van bourgogne voor josabeth, en de Hertog van orleans voor abner. Onder lodewijk XV muntte een andere Hertog van orleans, kleinzoon van den zoo even genoemden, en vader van philippe Égalité uit, door zijne bekwaamheid als comiek acteur. ‘Hij is de uitmuntendste en meest ware kunstenaar dien ik ooit gezien heb.’ zeide collé van hem. Behalve in de voorstellingen te Bagnolet, waar hij, tot dat zijn kasteel verkocht werd, een geregelden schouwburg had, speelde hij voor le Philosophe marié, op St.-Cloud, en in de Trois cousines, bij Madame de france, op het kasteel Bellevue. Hij vervulde dáár de rol van delorme, en Madame de pompadour die van colette. Collé en anderen melden ons allerlei bijzonderheden over de feesten door den Hertog van orleans aangerigt; over de blijspelen die hij met Mevrouwen de montesson, de ségur en de barbautan uitvoerde; over de liefde welke de eerste hem inboezemde, en de smart daarover van eene andere der liefhebsters, die aanvankelijk zijne genegenheid had bezeten. Al die mededeelingen zouden de épisoden betreffende de coulisses der liefhebberij-tooneelen zeer piquant kunnen maken. Doch hoe belangwekkend deze vertooningen mogen zijn, andere voorstellingen, gelijktijdig bij minder doorluchtige personen gegeven, zijn getuigen van een nog veel levendiger belangstelling. De kleine schouwburg van voltaire te Parijs, waar deze de rol van cicero vervulde, verduisterde voor de kenners al den luister van Bagnolet en Saint-Cloud. ‘Nimmer was het zinbedrog volkomener.’ zegt condorcet. Hij (voltaire) scheen zijne rol te scheppen terwijl hij die opzeide, en toen in het vijfde bedrijf cicero voor den Senaat sprak van den roem dien hij beminde, toen smolten Dichter en Consul ineen. Men meende cicero-zelf die zwakheid van groote zielen te hooren belijden en verdedigen. De treurspeler lekain, wiens verdienste ook de dichter der Henriade waardeerde, zag hem dezelfde rol, op het tooneel van de Hertogin du maine, uitvoeren, en was door zijn talent verrukt. ‘Ik geloof niet’ - zegt hij, in eene noot, bij het leven van voltaire door condorcet - ‘Ik geloof niet dat het mogelijk zij iets te hooren, met meer waarheid, aandoening en geestdrift, dan waarmede de Heer voltaire deze rol vervulde. Hij was inderdaad cicero, | |
[pagina 527]
| |
donderende van het spreekgestoelte tegen den verwoester van het vaderland, de wetten en de godsdienst.’ Zoo levendig was de zucht des beroemden twijfelaars voor de declamatie, dat een tooneel in zijne woning eene eerste behoefte voor hem was, wáár hij zich ook bevond. Zijne voorstellingen te Ferney en de soupers die hij dan gaf, bezorgden hem hoorders van twintig mijlen in den omtrek. Toen hij te Berlijn woonde, voerde hij, met de broeders en zusters des Pruissischen Konings, treurspelen uit, en gedurende zijn verblijf te Parijs, was eene groote bovenkamer de tooneelzaal in welke de verzen klonken, opgezegd door hem en zijne nichten en den beroemden lekain. Terwijl de dichter van Zaïre zoo roemrijk het tooneel betrad, deed de wijsgeer van Genève dezelfde poging, doch met minder geluk. Mevrouw d'epinay-zelve kon, als acteur, niets van hem maken. ‘In weerwil mijner linkschheid en onbegrijpelijkheid’ - zegt hij in zijne Confessions - wilde Mevrouw d'epinay mij in de vermaken van Chevrette (een kasteel bij Saint-Denis, aan den Heer de bellegarde behoorende,) doen deelen. Er was een tooneel waarop men dikwerf speelde. Men gaf mij eene rol, en gedurende zes maanden bestudeerde ik die onophoudelijk, maar bij de uitvoering moest ze mij toch van het begin tot het einde worden gesouffleerd. Na die proef deelde men mij geene rol meer toe.’ - De bekwaamheid van voltaire kan zeer wel den naijver van rousseau hebben gaande gemaakt, en van daar misschien zijne bittere hekelschriften tegen het tooneel. Bij deze berigten omtrent de liefhebberij-tooneelen onder de regering van lodewijk XV, moet men die van marmontel voegen, over de voorstellingen te Passy, bij den rijken de la popelinière, en over de prachtige dramatische feesten van eene danseres der opera, Mejufvrouw guimard, voor wier tooneel marmontel spreekwoorden bewerkte. De geschiedschrijver zou ook over het tooneel van den Heer trudaine kunnen handelen, waar men les Accidents ou les Abbés speelde; een stuk dat de dichter-zelf te zedeloos voor de drukpers vond, en dat toch ten aanhoore van twee bisschoppen werd uitgevoerd. ‘Er was, meen ik,’ - zegt collé - ‘nog een derde, wiens naam mij ontgaan is; maar van de twee anderen weet ik zeker dat zij er waren.’ | |
[pagina 528]
| |
Onder de regering van lodewijk XVI gaf het Hof op de liefhebberij-tooneelen, even als bij de overige vermaken, den toon. Noort ging iemand zorgeloozer en langs bloemrijker paden den afgrond te gemoet dan maria antoinetta; het is niet mogelijk zonder huivering de beschrijving der feesten van Marly en Trianon te lezen, als men denkt aan de treurtooneelen die er op volgden. De toen algemeene gewoonte om alle bestaande instellingen te bespotten (een onvermijdelijk gevolg van de gebreken en ongerijmdheden der regenten) vermaakte zelfs het blinde en beuzelende hof, dat de opkomende donderwolken der omwenteling niet bemerkte. De Koninginzelve en haar vrolijk gevolg gaven belagchelijke vertooningen van de zittingen van het Parlement. Een der Prinsen vertoonde den voorzitter, de schoone dillon, besenval, en anderen stelden de aanzienlijkste leden voor; alles op de kluchtigste wijze. Bij eene dier grappige zittingen was de procureur-generaal een jong mensch, die verre was van zijn toekomstig lot te gissen. De Markies de la fayette dacht toen nog niet, dat hij zou medewerken aan 't oprigten van twee groote republieken, waarvan de eene als een bloedig luchtverschijnsel zou voorbijgaan, en de andere hem door bewijzen van duurzame dankbaarheid zou beloonen. Deze voor 't Parlement beleedigende maskerade-spelletjes konden echter niet lang voldoen, en werden opgevolgd door balletten en gezelschaps-spelen, in den trant van La peur en Décampatio: het eerste een laf divertissement, waarin de spelers stierven om herboren te worden; het andere een verfijnd blindemans-spelletje. De zucht naar uitspanning en vertooningen beheerschte de koninklijke familie in zoo verre, dat de Graaf van artois, later karel X, zelfs leerde koorddansen. In de Mémoires secrets pour servir à l'histoire de la république des lettres, Tom. XV, pag. 182, leest men: ‘De Graaf van artois, die door zijn gestel, zijne jeugd en zijne bevalligheden tot alle ligchaamsoefeningen geschikt was, dong ook naar den roem van op de koord te dansen. Hij heeft daarin lang, in stilte, les genomen van den Heer placide en van den kleinen-duivel.’ Eindelijk, verzadigd van balletten en blindemans-spelletjes, kreeg de gezelschapskring der Koningin lust in de deftiger uitspanningen van het blijspel. Maria antoinetta speelde de kamermeisjes in la Gageure imprévue en le Devin de village. | |
[pagina 529]
| |
Bij 't voldoen aan deze nieuwe neiging had zij echter te kampen met de afkeuring en aanmerkingen harer familie. 's Konings broeder wilde niet dulden, dat zij zich op het tooneel vertoonde, en men zegt zelfs dat lodewijk XVI haar den eersten avond uitfloot, om haar afkeerig te maken van een spel zoo weinig bestaanbaar met hare waardigheid. Als de berigten omtrent hare verdienste als tooneelspeelster getrouw zijn, dan verdiende zij dat bewijs van afkeuring, en zouden de aanschouwers gaarne den Koning geholpen hebben. Het eenige oordeel dat men durfde vellen, hebben Mevrouw campan en montjoie in hare gedenkschriften bewaard: ‘Men moet erkennen, dat er koninklijk slecht gespeeld is.’ Van het Duitsche liefhebberij-tooneel is ons niet veel bekend, maar wij twijfelen niet of het zou insgelijks merkwaardige bouwstoffen kunnen leveren tot eene geschiedenis. Tusschen reuchlin, die het eerst aan Duitsche akademiën stukken schreef en hielp uitvoeren, tot schiller die mede pogingen deed om op het tooneel te declameren, trekken onderscheidene belangrijke feiten de aandacht. De dichter van den Don Carlos slaagde niet als acteur. Toen de Hertog van wurtemberg een bezoek aan de Universiteit van Stuttgard bragt, gaf men eene theatrale voorstelling, tot viering van zijn bezoek. Schiller koos het tooneelspel Clavijo van göthe, en behield de hoofdrol voor zich; maar hij voerde haar zeer onbehendig en verlegen uit. De oorsprong en ontwikkeling des tooneels in Engeland zijn nagenoeg dezelfden als in Frankrijk geweest. De kunst ving aan met mysteriën of Bijbelstukken, en had geestelijken tot acteurs; doch zij brak haar verbond met de kerk en ging naar de hoogescholen over en bloeide daar lang; ja, heeft die nog niet geheel verlaten. De naald van moeder Gurton, een blijspel van den Bisschop van Bath en Wells, het eerste eenigzins geregelde stuk van het Engelsch tooneel, werd in het Christ-College te Cambridge, in 1522, gespeeld. Omtrent veertig jaren later declameerden de leden der Universiteiten van Cambridge en Oxford dramatische gedichten, in 't Engelsch en Latijn, voor Koningin elisabeth. Een opstel van dat soort, door een geleerd Doctor in de theologie, te Cambridge, had, zegt men, de eer van zijne Majesteit jacobus I zoetelijk te doen insluimeren. | |
[pagina 530]
| |
Warton meent dat deze opvoeringen in de hoogescholen voorname oorzaken zijn der ontwikkeling van den volkssmaak voor het tooneel. Het gezelschap liefhebbers dat men de gentlemen of the inn's court heette, droeg niet minder door zijne schriften en spelen daartoe bij. Een student van Gray's inn, die later Doctor in de regtsgeleerdheid werd, john ross, schreef een stuk, dat in 1511 in de zaal van het gezelschap werd uitgevoerd. Het treurspel Forrex en Porrex, het eerste heldenstuk van 't Engelsch tooneel, werd, in 1561, in Whitehall voor Koningin elisabeth vertoond door de studenten van Inner-Temple. Wij hebben gezien dat in Frankrijk en Italie de adellijke en rijke liefhebbers veel vroeger bestaan hebben dan de kunstenaars van beroep; maar in Groot-Brittannië ontstonden al spoedig loontrekkende acteurs: de vertooningen aan het hof en bij de grooten werden daar meestal door betaalde acteurs uitgevoerd. Sedert de eerste daarstelling van een schouwburg in Engeland en Schotland zijn er tooneellisten in dienst der Koningen geweest. De eenige tooneelmatige vertooningen waarin de koninklijke personen en die van hooge geboorte zich verwaardigden op te treden, waren zinnebeeldige divertissementen, welke de gewoonte aan alle feesten ten hove verbond. Deze luisterrijke vertooningen kregen langzamerhand een verhevener karakter, en losten zich op in dramatische gedichten, maskers genaamd, in welke zich eenige belangrijke daad met bekoorlijke poëzij vereenigde. Milton en ben johnson maakten zich ook door zulke werken onsterfelijk. De Arcadiërs van milton werden, op het kasteel Harefield-Place bij de Gravin-weduwe van derby, door de kinderen dier edele vrouw, vertoond. Men speelde den Comus, in 1634, te Ludlow, bij den Lord President der provincie Wallis; de zonen en dochters van den Graaf van bridgewater vervulden de rollen. Onder de regeringen van jacobus I en zijnen opvolger bereikte dit vermaak zijn hoogsten luister. ‘Met zoo veel pracht omgeven’ - zegt giffard - ‘werd het spelen in deze gedichten aan geen gewone acteurs overgelaten. Men schreef ze voor prinsen, en prinsen alleen voerden, volgens bacon, ze uit. De beide seksen des hoogsten adels volgden het voorbeeld van den Koning en der Koningin, en vervulden de rollen. | |
[pagina 531]
| |
Men mag twijfelen of ooit zoo veel bekoorlijks, bevalligs en schoons eenen anderen dichter is dienstbaar geweest, dan aan ben johnson. Men meent dat de zangers, spelers van beroep waren, maar dat de edeler personen de zamenspraken en de dansen uitvoerden; welke laatsten men daarom niet te moeijelijk maakte. Men zou een merkwaardig boek kunnen schrijven over die schitterende, zinnebeeldige en fantastische schouwspelen, welke door de veres, de derbys, de bedfords, de cliffords, de arundels en andere in de geschiedenis vermaarde familiën zijn beroemd geworden. In het masque of blackness van johnson vertoonden de Koningin, en de Gravinnen van suffolk, derby, effingham, en herberts de moorsche vrouwen. ‘Zij hadden’ - zegt Sir dudley carloton tamelijk naïf - ‘het gelaat, en de armen tot aan de ellebogen zwart gemaakt, maar 't stond haar niet zoo goed als de natuurlijke kleur.’ - ‘In het masque Oberon’ - verhaalt Sir john finnet - ‘sloop de kleine Hertog karel (later karel I) gestadig naar de bekoorlijke danseressen.’ Het schitterend divertissement bij de bruiloft van Lord haddington, in 1608 uitgevoerd, verduisterde, door zijne pracht, al de vroegere divertissementen, zelfs dat op de landhoeve van boyle, eenige maanden vroeger uitgevoerd. De elf liefhebbers die er in optraden hadden elk omstreeks f 4000. - voor hun costuum betaald. Eene proeve om deze spelen weder in trek te brengen werd onder karel II genomen. De twee aanstaande Koninginnen maria en anna traden toen, in het masque Calisto, op, met een aantal liefhebbers en liefhebsters uit den hoogen adel. Het stuk was van crown, en de ongelukkige Hertog van monmouth was een der dansers. Evelyn zegt er van: ‘Ik heb dezen avond een stuk gezien, alleen door dames uitgevoerd; onder deze waren 's Konings dochters maria en anna en mijne lieve vriendin Mevrouw blagg, die de voornaamste rol vervulde en er zich uitmuntend van kweet.’ Daarmede hielden deze spelen in Engeland op. De liefhebberij-tooneelen zijn omstreeks 1820, op het vaste land weder in den smaak gekomen. Stukken, naar de Lalla Rookh en Ivanhoe bewerkt werden opgevoerd met eene pracht, bij welke die der oude masques naauwlijks was te vergelijken. In Lalla Rookh, te Berlijn in 1822 gespeeld, traden de Keizer | |
[pagina 532]
| |
en Keizerin van Rusland op als feramors en lalla rookh, de Hertog van cumberland als abdallah, en de andere personaadjes werden uitgevoerd door de prinsen en prinsessen van den bloede, en de voornaamsten van 't hof en der Berlijnsche burgers. Wij hebben niet gesproken van 't geen er gebeurde tijdens de overheersching van cromwell, toen de openbare schouwspelen gestreng waren verboden. Er werden toen voorstellingen gegeven door Sir william davenant op Rutland-House, maar ook andere dergelijke vertooningen, nu en dan, op de kasteelen des adels. Dat gebeurde heimelijk, doch somwijlen ook onder toelating der plaatselijke besturen; maar zij behooren niet tot de geschiedenis van de liefhebberij-tooneelen; want zij dienden voornamelijk tot ondersteuning van de broodelooze acteurs. Sedert karel II tot aan het einde der laatstvorige eeuw doet zich weinig belangrijks op. Men vindt in de gedenkschriften van Lord clarendon, onder dagteekening van 1751, de volgende opmerkelijke aanteekening: ‘Den 7 (?) moest men over de wet op de naturalisatiën beraadslagen; doch de kamer schorste hare werkzaamheden om naar Drury-Lane te gaan, waar Othello door den Heer delaval en zijne familie werd opgevoerd. Het getal der voorname aanschouwers was zoo groot, dat zelfs de gallerij der knechts met ordebanden overdekt was.’ De vertooningen van de Hertogin van queensberry ten vermake van hare koninklijke gasten, hadden niets merkwaardigs, dan dat zij Lord bute gelegenheid gaven om met zijne fraaije beenen, waarop hij trotsch was, in de rol van Lothario te pronken. Wij kunnen ook nog op de dramatische feesten van Winterslow aandachtig maken, waar charles fox, die groote acteur op het staatstooneel, de personaadjen van Horatio, in de Belle repentante en van Sir harry in the High life below stairs voorstelde. Ook in de Jane Shore trad hij op, toen de schoone Lady sarah bunbury de titelrol vervulde. Richmond-House bezat insgelijks een tooneelgezelschap uit de groote wereld, waarvan de buitengewone aantrekkelijkheid eens de zitting van het Parlement bekortte en zelfs den Heer pitt als betooverde. Zoo het waar is, dat dit gezelschap toen de eer had van de Heeren pitt, fox, en sheridan in dezelfde | |
[pagina 533]
| |
fiacre te vereenigen, dan zou men van dat rijtuig met regt mogen zeggen: sideraque alta trahit, en dit feit vooral wel waardig zijn, om door den geschiedschrijver van de liefhebberij-tooneelen vereeuwigd te worden. Onze bijdragen zijn welligt reeds te uitvoerig, en toch moeten wij nog spreken van eene Iersche stad, die door een liefhebberij-tooneel zoo vermaard is geworden, dat men over de spelen harer liefhebbers een geheel boekdeel geschreven heeft. De stad Kilkenny, die hen van 1802 tot 1809 zag spelen, heeft oude regten op de belangstelling van alle tooneelvrienden. De vermaarde bale, wiens treurspel Pammachius, in 1544, in het Christ-College te Cambridge, werd vertoond, bewoonde, als Bisschop van Ossory, eenigen tijd het paleis van Kilkenny, en twee zijner Bijbelsche stukken werden, volgens zijn eigen getuigenis, bij het kruis op de markt dier stad uitgevoerd. Toen maria als Koningin te Kilkenny werd uitgeroepen, speelden er de jonge lieden des voormiddags een stuk getiteld: de beloften van God onder de oude wet; de uitvoering met zang afgewisseld, had mede plaats bij het kruis op de markt, onder geleide van een orgel. Des namiddags vertoonden zij de prediking van johannes den Dooper, den doop van jezus, en de verzoeking van jezus in de woestijn. Tot het midden der achttiende eeuw levert Ierland verder weinig bouwstof tot de geschiedenis der liefhebberij-tooneelen. De vorderingen der tooneelkunst waren zoo langzaam in dit land, dat men, in 1600, toen Engeland reeds de verhevene voortbrengselen van shakespeare bewonderde, nog, voor Lord montjoy, te Dublin het oude treurspel Forrex en Porrex opvoerde. Toen echter in Engeland de smaak voor de liefhebberij-tooneelen herleefde, had hetzelfde ook in voorname kringen van Ierland plaats. In 1759 werden er een aantal voorstellingen te Lurgau, de residentie van 't voorname Iersche Parlementslid william brownlow, gegeven. Aan deze voorstellingen heeft men het stuk Midas te danken, zegt onze berigtgever. Het werd voor eene bijzondere gelegenheid, door een lid van 't liefhebberij-tooneel, Mr. kane o'hara gemaakt en bestond aanvankelijk uit maar één bedrijf, waarin apollo in wolken nederdaalde. De leden der familie brownlow verdeelden de rollen onder zich, behalve die van pan, welke de schrijver voor zich-zelven behield. Het werk werd nader- | |
[pagina 534]
| |
hand herzien, verbeterd en aanmerkelijk vermeerderd eer 't werd uitgegeven. Men voegde er ook eene voorafspraak bij van Jupiter, statig in eenen leuningstoel gezeten. Op deze voorstellingen volgde, in 1760, eene soort van Jubilé, te Castletown, de woonplaats van den Heer thomas conolly, waarbij, nadat men het eerste gedeelte van hendrik IV had gespeeld, hussy burgh, de aanstaande Baron van den Exchequer, een der schranderste advocaten van Ierland, eene voorafspraak declameerde. In 1761 wijdde de Hertog van leinster zijn vorstelijk kasteel Cartown in, met eene reeks van voorstellingen. Op eene lijst van de personen die het zangspel the Mendicant uitveerden, vindt men, onder anderen, Lord charlemont en Lady louisa conolly. Een andere naam, welken men hier gansch niet verwachten zou, is die van den eerwaarden Deken van Marly, later Bisschop van waterford, die de rol van lockit vervulde. Deze waardige wedergade van den Kardinaal ribbiena, aan het hof van Paus leo X, declameerde eene voorafspraak van hem-zelven, waarvan dit het slot is: ‘Als deze vermomming is afgeloopen, wordt weêr elk onzer wat hij werkelijk is: lockit zal ophouden een grappenmaker te zijn, en de stokbewaarder is weêr een langdradig godgeleerde.’ Onder de verdere belangwekkende voorstellingen in het boekwerk over het tooneel van Kilkenny vermeld, trekken vooral die vertooningen de aandacht, welke, in 1771, bij Sir hercules langrishe en den Heer henry food gegeven werden. De twee beroemde redenaars grattam en flood speelden er voor de doodelijke vijanden macbeth en macduff; 't was eene soort van voorteeken van hunnen toekomstigen naijver. De naam van grattam komt ook nog in 1776 voor. Na eene vertooning van 't masque Comus, op 't landgoed van den Heer david la touche, werd er eene slotrede van den vermaarden redenaar voorgedragen. Dit, meent men, is het eenige stuk in dichtmaat van dezen doorluchtigen Ier. De verzen van groote staatsmannen zijn merkwaardig, zelfs wanneer zij maar middelmatig zijn, gelijk die van cicero (?). Er zijn, laatstelijk, eenige verzen van burke uitgegeven; en wie zijn proza te dichterlijk vindt zal ongetwijfeld tevreden wezen, als hij zijne verzen zoo prozaïsch ziet uitgevallen. Pope zeide, misschien met te veel hoogmoed op zijne kunst: ‘dat uit de ontbinding van een dichter een staatsman geboren wordt.’ Zoo deze regel waarheid behelst, moet de ontbinding van burke al ver gevorderd zijn geweest, toen hij deze verzen maakte. Wij zullen de verschillende vertooningen, welke die van Kilkenny voorafgingen, niet opsommen; maar merken nog aan, dat op de lijsten der liefhebbers, die, in 1785, op het kasteel van Shane ten tooneele traden, een naam voorkomt die alle Iersche harten doet kloppen; die namelijk van Lord eduard fitzgerald. Met het tooneel van Kilkenny verdwenen de laatste overblijfselen van de liefhebberij-tooneelen in Ierland. ‘Vaarwel, maatschappij!’ waren de laatste woorden, die een der medestan- | |
[pagina 535]
| |
ders van den zamenzweerder berton sprak, op het oogenblik dat hij zijn hoofd onder de noodlottige bijl legde. ‘Vaarwel, maatschappij!’ hadden ook de laatste woorden van Ierland mogen zijn, toen de vereeniging met Engeland was bepaald. De letteroefeningen, de letterkundige uitspanningen zijn er vervangen door bittere en woeste twistredenen. In plaats van voor tooneelvertooningen heeft de adel dezer dagen zijne zalen voor raadsvergaderingen ingerigt. Waar de welluidende toonen van grattam en flood het tooneel deden weêrgalmen, daveren nu de hartstogtelijke klanken der kampioenen over kerkelijke geschillen. De spelen van otway en shakespeare zijn geweken voor treurspelen, waarin het bloed is vergoten door de hand des beuls. Het merkwaardige boek over het Kilkennysche tooneel, zal eens een schat zijn voor den boekverzamelaar. Het bevat de afbeeldingen van al de beroemde liefhebbers die er gespeeld hebben: grattam, thomas moore, james corry en anderen. Vooraan staat het portret van den grondlegger des gezelschaps, richard power, en diens lofrede. ‘Hij was’ - zegt de Schrijver - ‘een der dienstvaardigste en medelijdendste menschen die, aan onbegrensde welwillendheid, de uitstekendste talenten paarde welke Ierland misschien ooit heeft voortgebragt. Men heeft, met reden, van hem getuigd, dat hij zich nooit vijanden maakte en nooit iemands vriendschap verloor. Hoewel het land door burger- en religietwisten werd beroerd, was er geen enkel mensch, die tegen hem, hoe overigens zijne godsdienstige en staatkundige denkwijzen waren, vijandelijke gevoelens koesterde. Deze liefde des volks was echter niet een gevolg van schroomvallige toegevendheid, of overmatige voorzigtigheid. Zijn welwillende aard maakte 't hem tot een lust anderen gelukkig te maken; hij vreesde meer van anderer rampen te hooren, dan zelf rampen te ondervinden. Vaardig met goedkeuring, traag met berisping, toegevend omtrent dwalingen, moedigde hij verdiensten aan. Maar er was ook iets in hem, waarop al wat laag en verachtelijk was afstuitte, en als er vastheid noodig was liet zijne onomkoopbaarheid geene schikking toe, en vreesde zijn moed geenen strijd.’ (Uit het Fransch.) |
|