Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1853
(1853)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 681]
| |
Het huwelijk van Willemvan Oranje met anna van Saxen, historisch-kritisch onderzocht door R.C. Bakhuizen van den Brink.Te Amsterdam, bij Johannes Muller. 1853. In gr. 8vo. VIII en 168 bl. f 2-:De Heer b. van den brink behandelt in dit werk een niet onbelangrijk punt van de Vaderlandsche Geschiedenis, tot het huiselijk leven van willem van Oranje behoorende. Opmerkelijk is het, dat wij van de gemalinnen des Prinsen zoo weinig beschreven vinden. Van de eerste anna van Buren in het voorbijgaan een woord; van de derde charlotte van Bourbon, dat blijk van teedere bekommering bij den intogt binnen Utrecht in 1577, en die bewijzen van hartelijke gehechtheid en liefdezorg voor haren door jauregui gewonden echtgenoot, ten koste van haar leven; terwijl de laatste louise de Coligny, die hem slechts vijftien maanden mogt bezitten, eerst in de volgende jaren bij gelegenheid der Arminiaansche geschillen voorkomt. Moet deze geringe bekendheid, zoo verschillende van hetgeen met andere gemalinnen van onze Stadhouders (frederik hendrik, willem IV, en willem V) het geval is, worden toegeschreven aan het beslissende overwigt van den man, die allen welke met hem in aanraking kwamen overschaduwde; aan de tijdsomstandigheden, waarin wat in gewone dagen de aandacht zou trekken, verzwolgen werd in den stroom van de elkander verdringende treffende gebeurtenissen; of in den aard en aanleg dergenen, die zich bepaalden tot hetgeen binnen hunnen kring en bevoegdheid lag? - Denkelijk aan alle deze redenen te zamen. Eene treurige uitzondering maakt de tweede vrouw van oranje, anna van Saxen, de als overspeelster verstootene en met schande ten grave gedaalde. Daar zij van de Evangelisch-Luthersche belijdenis en eene dochter van maurits van Saxen was, die als verdediger van het Protestantsche Duitschland, toen het onder de magt van karel V bukte, opgetreden, den Keizer tot het verdrag van Passau gedwongen had, is het niet te verwonderen, dat Spaanschgezinde Schrijvers in dit huwelijk de reden gezocht hebben van willems verzet tegen filips en overgang tot de nieuwe leer, en de waarde zijner overtuiging en handelingen verdacht hebben gemaakt, door | |
[pagina 682]
| |
die toe te schrijven aan den invloed eener vrouw door haar ergerlijk gedrag berucht geworden. - Er was meer. De Prins zou, naar men voorgaf, den Koning, bij het verzoek om de goedkeuring van zijn huwelijk, voor het Katholicisme zijner vrouw ingestaan, en, in strijd daarmede, bij annaas voogden zich verbonden hebben, haar vrije belijdenis en uitoefening van hare godsdienst te verleenen. Tegen deze beschuldiging van dubbele ontrouw en veinzerij door den Heer van der horst in zijn geschrift, nu twee jaren geleden uitgegeven, den Prins ten laste gelegd, neemt de Heer b. van den brink de pen op, en wijst met naauwkeurigheid en bekwaamheid aan: dat in de verklaringen, waarop oranjes beschuldigers zich beroepen, niet te vinden is, wat zij gezegd hebben. Vooraf toont hij het ongegronde dier vroegere opvattingen, welke het huwelijk van willem I met anna van Saxen in een onafscheidelijk verband brengen met den opstand der Nederlanden en zijnen afval van Rome; verdedigt 's Prinsen eerste hnwelijk als gelukkig, en geeft de oorzaak op van zijn mislukt aanzoek om de hand van de oudste dochter der Hertogin van Lotharingen. Hierop wordt het nieuwe huwelijksplan medegedeeld. Van den brink keert de beschuldiging af, als had het verlangen om den staat zijner finantiën te verbeteren den Prins tot de verbindtenis met het Saxische Huis gedreven; op grond dat niet hij, een der rijkste edellieden des Lands, maar zijne vrouw den besten koop sloot. Wij kunnen den Schrijver in zijne belangrijke ontwikkeling der verschillende bijzonderheden van het primitieve aanzoek tot de eindelijke voltrekking des huwelijks niet volgen. Genoeg dat hij met kracht van redenen doet uitkomen, dat oranje zich tot niet méér of anders verbond, dan, bij annaas betrekkingen: om haar vriendelijk te behandelen wat hare belijdenis betrof, en geen geweld aan te zullen doen om die te verzaken; en bij den Koning: dat zijne vrouw Katholijk leven zou. - Wat dit laatste, naar de gewoonte en het spraakgebruik van die dagen, beteekende, wordt hier opgehelderd. Doch als het grootste bezwaar tegen 's Prinsen karakter wordt aangevoerd eene schriftelijke verklaring, die hij den Keurvorst august van Saxen, annaas oom, zou ter hand gesteld hebben, hoofdzakelijk inhoudende: dat zijne gade volkomene vrijheid in de uitoefening harer godsdienst genieten, en | |
[pagina 683]
| |
gelegenheid hebben zou, om, ter plaatse waar dat zonder stoornis of gevaar kon geschieden, het avondmaal onder twee gedaanten te ontvangen; alsmede, dat hij, zoo veel in zijn vermogen was, zorg dragen en er op aandringen zou, dat de kinderen uit het huwelijk verwekt getrouwelijk in de godsdienst der Augsburgsche Belijdenis, door hem de ware Christelijke genoemd, onderwezen zouden worden - alles volgens belofte, onder verpanding van zijn vorstelijk woord, gedurende zijn oponthoud in Duitschland, aan den Keurvorst gedaan. Tot wederlegging van die bezwaren toont van den brink, dat de woorden, waaruit men tot de gegevene belofte besluit, dit niet te kennen geven, maar naar den vorm van dergelijke acten, alleen zien op hetgeen in het stuk-zelf moest verzekerd worden, en dat in der Keurvorsten begeleidenden brief, van geene mondelinge belofte des Prinsen gesproken wordt. Hij wijst op het verschil der verklaring uit het Nassausch Archief, met een afschrift of minute van dezelfde verklaring die in het Saxisch Archief moet bestaan hebben en aan den Prins ter onderteekening zou voorgelegd worden; waarin, op bevel van den Keurvorst, de woorden welke de opvoeding der kinderen betroffen zouden zijn doorgehaald. Hij hecht op het woord ook (das die Kinder auch in der waren Religion der Augsburgischen Confession treulich möchten unterwiesen werden) hetwelk niet belette, dat zij Katholijk zouden gedoopt worden. Na gezegd te hebben waarom de Keurvorst, ofschoon hij het huwelijk liet voortgaan, zulk eene schriftelijke verklaring verlangde - niet zoozeer voor zich-zelven, maar om zich tegen de verwijten van Protestantsche bloedverwanten en Vorsten te dekken - toont hij aan, dat de belofte door oranje, naar luid van het ontwerp van august van Saxen, af te leggen, met eigene handen geschreven en met zijn zegel bekrachtigd moest zijn, en dat het stuk, waarop men zich beroept, aan die vereischten niet voldoet, ja zelfs alle dagteekening mist. Hij geeft de redenen op, waarom de Prins zulk een stuk niet kon afgeven, en waarom hij het er voor houdt, dat het bedoelde bezegelde handschrift nimmer zal gevonden worden; dat ook zijne vrouw niet in het bezit daarvan geweest is; en dat insgelijks het verhaal, als zoude de Prins mondeling hebben beloofd, den inhoud der verklaring, die hij zwarigheid maakte te onderteekenen, stiptelijk na te komen, van allen grond ontbloot is. | |
[pagina 684]
| |
Wij hebben dit voorbeeld van des Schrijvers bewijsvoering in de hoofdtrekken willen mededeelen, om te doen zien de groote zorg door van den brink aan zijn onderwerp besteed, de naauwkeurigheid zijner onderzoekingen, zijne bekwaamheid in het oplossen van ingewikkelde zaken, en zijne scherpzinnigheid in het beantwoorden van schijnbaar gewigtige tegenwerpingen. Ten slotte wordt betoogd, dat noch bij de voltrekking des huwelijks, noch in het leven der echtelingen te Breda en te Brussel iets voorkomt, dat voldoende reden tot beschuldiging geven kan. Vraagt men of het pleit hiermede voldongen is? Indien men de denkbeelden van latere tijden met die van vroegere verwisselt; aan de toenmalige documenten de kracht toekent, die men er thans aan hecht, dan heeft van der horst den schijn voor zich. Laat men echter de beginselen gelden door van den brink te regt op den voorgrond geplaatst: dat de uitdrukkingen en verklaringen van die dagen slechts mogen gelden zoo veel zij ze wilden laten gelden, en onder hen aangenomen was, dan staat willem van Oranje geregtvaardigd voor ons, en heeft hij noch den Koning noch de bloedverwanten zijner vrouw bedrogen. Wij mogen die algemeene tot niets verpligtende bewoordingen; die dubbelzinnige verklaringen met eene andere beteekenis dan zij schenen te bezitten (hebben zij in onze dagen geheel opgehouden?); die deelneming aan plegtigheden waarmede het hart niet instemde, afkeuren: bij beschuldigingen tegen iemands opregtheid en goede trouw staat het vrij en is het noodig, de begrippen en gewoonten van den tijd waarin hij leefde, in aanmerking te nemen. Alleen blijft er eenige twijfel over omtrent het punt: van wien de eerste mildere aanbiedingen van de godsdienstige vrijheid door anna van Saxen te genieten, waarvan de laatste veel verschilden, zijn uitgegaan. De Schrijver is hier in het onzekere gebleven (en bij het ontbreken der instructiën aan schwartzburg en von stoll gegeven, zal de zaak moeijelijk tot beslissing te brengen zijn), maar helt toch kennelijk over tot vrijspraak van den Prins en verdenking van den Keurvorst en diens Afgevaardigden, die in de plaats van hetgeen vergund kon worden zouden gesteld hebben wat zij wenschten vergund te zien. In dat geval kan men echter vragen: of de eer van den Prins niet vorderde, den blaam, als hadde | |
[pagina 685]
| |
hij zijn gegeven woord verbroken, af te werpen, door te ontkennen dat hij zijnen Afgevaardigden zulk een breeden last gegeven had. Daarvan vernemen wij niets, maar wel de stellige weigering van den lateren gemagtigde op 't geen filips van Hessen wegens de vroegere verzekering eischte. Wat moeten wij hieruit besluiten? Dat de Prins, door de traag bijkomende flaauwe goedkeuring des Konings en den beslisten afkeer van granvelle, het gevaarlijke van die eerste ruimere uitlovingen beseffende, in tijds eenen terugtred gemaakt en van de zucht van august tot het aanknoopen der echtverbindtenis zich bediend heeft, om hem omtrent het betwiste punt met veel minder tevreden te stellen? Wij gelooven ja. Oranje stond wel met den invloedrijken Staatsman en gunsteling niet meer op den voet van vriendschap, en was zelfs op het punt om met hem te breken. Evenwel door een huwelijk met eene Protestantsche vrouw, onder zulke vergunningen, zou hij granvelle bij den argwanenden en dweepzieken filips een krachtig wapen tegen zich in handen gegeven en 's Konings onverzoenlijken haat zich te vroeg op den hals gehaald hebben. Zegt men dat willem I de man niet was om het gewigt van zulke beloften niet van stonden aan te beseffen, wij antwoorden: dat hij de eenige niet zou geweest zijn, die zich had kunnen vergeten bij een verraderlijken trek, als die welke hem door filips gespeeld was. Maar wat bewoog den Prins tot het aangaan van eenen echt, die hem in eene altijd moeijelijke stelling plaatste? Geene geldelijke belangen, geene ligchaamsschoonheid of verstands- en gemoeds-gaven der Vorstin. Was het enkel spijt en wrevel over de mislukking van zijn aanzoek om de hand van renée van Lotharingen, en van de hoop die hij daarop gebouwd had; op zijn hoogst rangzucht, gelijk men uit van den brink zou opmaken? Maar hebben wij in dit huwelijk geene hoogere beteekenis te zoeken? Zou willem, die van het verbond tusschen de Koningen van Frankrijk en Spanje tot uitroeijing van het Protestantisme, ingevolge granvelles raad kennis had bekomen; die wist wat hij met zijne vrienden van dezen te duchten had; die van de toenemende spanning door de voortdurende vervolgingen om het geloof, de invoering der Bisdommen en de vrees voor de Inquisitie eene | |
[pagina 686]
| |
uitbarsting te gemoet zag, niet in tijds naar hulp bij den te vreezen kamp hebben uitgezien? En waar zou hij die beter vinden dan in dat land, waar zich zulk een krachtige wederstand tegen de heerschzuchtige ontwerpen, wier erfgenaam filips geworden was, geopenbaard, en bij dat Huis, hetwelk zich de Redder van Duitschlands politieke en godsdienstige onafhankelijkheid bewezen had? Die hoop faalde door den ongelukkigen afloop van zijnen echt, door de flaauwhartigheid der Duitsche Vorsten en de verschillen tusschen Lutherschen en Gereformeerden. Maar wanneer wij eenige jaren daarna den Prins, bij het zoeken van Frankrijks bescherming, tweemaal achtereen vrouwen van dat land zien kiezen, dan meenen wij in zijn huwelijk met de Duitsche Prinses wel degelijk eene bedoeling te ontdekken. Dat huwelijk was niet onbeduidend; geene voorbijgaande épisode, zoo als van den brink het noemt: reeds het feit was in die dagen veelbeteekenend en moest de oogen van Roomsch en Onroomsch tot zich trekken. Met welke wantrouwende blikken filips en granvelle wat te Breda en te Brussel in willems huishouding voorviel nagingen, meldt ons de Schrijver. Hooft zegt er van: ‘dat hij door zijne verbindtenis met anna van Saxen met de Onroomschen dieper te zee raakte’, terwijl het oordeel door bilderdijk er over geveld, eene gelijke strekking heeft. (Gesch. des Vaderl., D. VI, bl. 26.) Wij beweren niet dat oranje, ten gevolge van zijnen echt en door den invloed zijner vrouw, zijns ondanks is medegesleept op paden waarop hij anders niet zou gekomen zijn; maar wel: dat hij, wiens aanzoek om de hand van christinaas dochter van zoo veel beteekenis was geweest, ook bij dit mariage de raison bedoelingen moet gehad hebben, die hem eene evenredige vergoeding beloofden voor de nadeelen, waaraan hij zich door filips argwaan over deze verbindtenis blootstelde, en dat zijn huwelijk inderdaad heeft medegewerkt om hem de partij der Hervormingsgezinden nader te brengen. Waarom hij zich aanvankelijk noch voor de Lutherschen noch voor de Calvinisten verklaarde, wordt ons door hem-zelven beantwoord in zijnen raad, bij het naderen der Spaansche legerbenden, aan de Gemagtigden der Gereformeerden gegeven: ‘doet wat u dikwijls geraden is; vergelijkt u met de Lutherschen; 't geschil is te klein om daar- | |
[pagina 687]
| |
van gescheiden te blijven; in dat geval hoop ik u met de hulp van Duitschlands Vorsten te beschermen’ (brandt, Hist. der Reformatie, D. I, bl. 582). Met groot genoegen hebben wij de schets gelezen van den bijzonderen toestand der godsdienst in Duitschland, die ook gedeeltelijk van ons Vaderland gold, en gaande gehouden werd door de verwachting op het Concilie van Trente gebouwd, tot verbetering der misbruiken en heeling der scheuring. Die verwachting werd niet vervuld, kon bij de verbittering der partijen (de zamenspraken tot bijlegging der geschillen en de Interim hadden het geleerd) niet vervuld worden. Maar de bezadigden gevoelden zich niet te min in die hoop afkeerig van eene volslagen breuk met Rome. Nemen wij deze veronderstelling aan, die wij gelooven niet uit de lucht gegrepen te zijn, dan vinden wij eene verklaring van dien halfslachtigen toestand, waarin velen in Duitschland, en oranje met anderen in ons Vaderland verkeerden. Zij hadden een weerzin van de misbruiken en bijgeloovigheden, van de heerschzucht en de magt der geestelijkheid, van de vervolgingen om de godsdienst; maar zij lieten zich van eene scheiding wederhouden door hunne hoop op het bijeengeroepen Concilie. Dat die in rook en damp opging moet niet aan de Protestanten, die zich volgens van den brink ‘van alle deelneming vrijwillig en halstarrig zouden buitengesloten hebben’, geweten worden. Verre van daar. Want te Trente verschenen met de Wurtembergsche en Saxische Afgevaardigden, die van Straatsburg en vijf andere Protestantsche steden; ofschoon zij in plaats van een voldoend vrijgeleide, dat zij, gedachtig aan het lot van huss, van het Concilie hadden verzocht, er een ontvangen hadden dat vol voorbehoudingen en dubbelzinnigheden was. Doch zij werden in hunne billijke eischen: om hunne gevoelens vrijelijk te mogen voordragen; eene beslissende stem te hebben; en de H. Schrift met de daarmede overeenstemmende kerkleeraars alleen voor regters te zien gelden, door den Pauselijken legaat, wien de meerderheid der Prelaten naar de oogen zagen, afgewezen. Hoe men jegens de Protestanten gezind, en hoe noodig het voor hunne afgevaardigden geworden was, op hunne veligheid bedacht te zijn, leert ons het stuk in den Protestant medegedeeld. (D. III, 1831.) Onze opmerkingen mogen den Schrijver ten bewijze strekken | |
[pagina 688]
| |
van den hoogen prijs dien wij op zijn werk stellen. Geen droog betoog, geene dorre opsomming van feiten wordt ons hier aangeboden. Wij maken beurtelings kennis met de meest invloed hebbende personen, en hunne drijfveeren en bedoelingen; verkrijgen juiste inzigten van den maatschappelijken, kerkelijken en godsdienstigen toestand van die eeuw; nu eens vertoeven wij aan het Dresdensche hof, dán vinden wij ons naar Brussel en Breda overgebragt. De Schrijver heeft zijn verhaal gewigt bijgezet door het in verbindtenis te brengen met de merkwaardigste gebeurtenissen van dien veel bewogen tijd, en gebruik gemaakt van de meest vertrouwen verdienende en gezaghebbende getuigenGa naar voetnoot(*). Ook aan gepaste wenken, als: over het gebruik van Archiven, alleen vruchtbelovend na de noodige voorbereiding; aan karakterschetsen niet alleen van de hoofdpersonen in het verhaal, maar ook van eenen champaigny, modet en guido de bres; aan ophelderingen over twijfelachtige punten der historie, b.v. wat den Prins bewoog om zich naauwer aan de Calvinisten te sluiten, en wat de vijandschap tusschen hem en granvelle deed uitbarsten, ontbreekt het hier niet. Over den laatsten denkt van den brink ongunstiger dan anderen in onze dagen, en geeft zijn voornemen te kennen om zijne meening tegen granvelles hedendaagsche lofredenaars opzettelijk te ontwikkelen en te staven. Wij houden den Schrijver daartoe niet alleen volkomen bevoegd en in staat, maar gelooven ook dat het tijd wordt om den gevaarlijksten vijand van Nederlands burgerlijke en godsdienstige onafhankelijkheid van de franjes, waarmede men hem opgesierd heeft, te ontdoen, en de getuigen waarop men zich tot zijne verontschuldiging beroept, naar waarde te schatten. Het kwam met het doel van dit werk niet overeen veel van de ongelukkige anna te zeggen. Het oordeel over haar ge- | |
[pagina 689]
| |
veld mag, hare misstappen in aanmerking genomen, niet onverdiend heeten. De naam van haren verleider en deelgenoot in het ongeluk en de schande wordt ons hier openbaar gemaakt, en verrassend is de ontdekking, uit zijne verdere lotgevallen, dat niet Keulen of Antwerpen, gelijk men tot heden toe waande, maar Siegen de vermoedelijke geboorteplaats van den beroemden pieter paulus rubbens is. Jammer, dat de Schrijver door het ontbreken der doopboeken van die dagen, dit niet tot volkomen zekerheid heeft kunnen brengen. Ten slotte vinden wij ons verpligt, tot vermijding van verkeerde indrukken, op te komen tegen twee voorstellingen op bl. 3. Dat Engelands Koning, door het verstooten zijner gemalin en zijn twist met clemens VII, zijns ondanks het Protestantismus de gelegenheid heeft verschaft om zich beter in zijne Staten uit te breiden, is zeker. Maar hendrik VIII heeft de Hervorming evenmin nà als vóór zijne echtscheiding begunstigd of doorgedreven: getuige de zes artikelen (de zoogenaamde zweep met zes strengen) tot bevestiging van Romes leer, onder bedreiging des doods, als geloofswet vastgesteld; en de wreede vervolgingen die de Hervormden tot het einde zijner regering hadden te verduren. Van het beweerde omtrent den Bartholomeus-nacht willen wij alleen zeggen, dat indien de achtbaarheid van het Katholicisme niet door Bartholomeus-nachten verliest, wij niet weten, wáárdoor het dan lijden moet. Beter kunnen wij ons nog vereenigen met zijn oordeel, in betrekking tot het dubbele huwelijk van filips van Hessen, over de Luthersche Godgeleerden geveld, die ‘hun gutachten naar zijnen luim zouden geplooid hebben.’ Evenwel ‘plooijen’ is het regte woord niet: zwakheid zoo men wil; liever nog het besef van de onmogelijkheid om den Landgraaf tot andere gedachten te brengen, en de vrees voor erger kwaad (wij denken hier aan hetgeen van den brink van het doorgaand gedrag der groote Heeren van dien tijd, en waarlijk niet ten onregte schrijft) die hen van krachtige en regtstreeksche wederspraak terughield. De Luthersche Godgeleerden waren zoo plooibaar niet, en hadden het wel het minste van hunnen vader luther, die ook in deze zaak zijn advies uitbragt, geleerd. Niettegenstaande deze aanmerkingen is onze ingenomenheid met dit werk, dat wij als eene aanwinst voor de geschiedenis | |
[pagina 690]
| |
beschouwen, groot. Wie slechts leest om zich eenige oogenblikken genoegelijk te onderhouden, zal het onbevredigd ter zijde leggen. Wie echter een degelijk geschrift zoekt over een op zich-zelve minder aantrekkelijk onderwerp, maar dat, door het bijgevoegde, leven en gloed ontvangt; - wie wenscht te leeren hoe men eenen tegenstander moet beantwoorden, zonder hem het regt dat hem toekomt te onthouden, of de bescheidenheid uit het oog te verliezen (het: ‘wij hebben gezien of de Heer van der horst wel goed dood is, wij willen den Heer van der horst eene les geven’ zal der pen ontvallen zijn), hij schaffe zich dit werk aan, dat zich bovendien door eenen kernachtigen stijl en schoonen vorm aanprijst. |
|