Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 551]
| |
de Olivia en Mathilda uit het Engelsch overbragtGa naar voetnoot(*), ziet men, dat dit verdichte verhaal bestemd is, ‘om, vrij van alles, wat verkeerden hartstogt of ongeregelde verbeelding zou kunnen prikkelen, en bepaald binnen de grenzen van eenvoudige waarschijnlijkheid, met geoefende menschenkennis door te dringen tot de teederste verwikkelingen des huiselijken levens, en den diepen indruk na te laten, dat, in welke levensbetrekking ook, alleen het levende, in liefde werkzame geloof waarlijk gelukkig en beminnelijk maakt.’ - Hoe moet men alzoo dezen Roman beschouwen? De Vertaler geeft hierop het antwoord: ‘Het verdichte verhaal is meer en meer de vorm onzes tijds geworden, om gewigtige waarheden of geliefkoosde denkbeelden te doen doordringen tot de menschheid. Ook zedekunde en Godsdienst hebben het niet beneden zich geacht, hare lessen te hullen in dit gewaad. Waarom zouden wij het niet goedkeuren? Zoo wordt ook het goede en schoone op meer aanschouwelijke wijs voor oogen gesteld, en, bij waarheid van teekening, de zucht tot navolging van toonbeelden, waarin de kracht des Evangelies afstraalt, krachtiger gewekt, dan doorgaans door afgetrokkene voorstelling geschieden kan. Zoodanige vrucht althans belooft men zich van het aangekondigde werk.’ Ref. is het bovenstaande met den Vertaler geheel ééns, als men slechts goed onderscheidt. De éénige bron toch voor Christelijk geloof en Christelijke liefde (de laatste is altoos eene vrucht van het eerste) is en moet steeds blijven de Heilige Schrift zelve. Geen ander stichtelijk boek zou aan iemand ooit of immer het gemis van de lezing van Gods Woord eenigzins kunnen vergoeden. Geene Uren aan de Godsdienst gewijd, welke wij voor ons bovendien tot christelijke lectuur niet verkiezen zouden; geen Weg der Zaligheid van egeling, ofschoon zich naauw vastklemmende aan den inhoud des Bijbels zelven; geen Christelijk Maandschrift; geen Bijbel voor de Jeugd, een naam, dien wij daarom ook nog altoos ongepast vinden, mogen in de plaats van den Bijbel zelven tot lectuur voor Christenen gesteld worden; en zoo ook niet het verdichte Verhaal, al zijn ook vorm en inhoud daarvan christelijk. Vraagt men, of hier- | |
[pagina 552]
| |
voor dan waarlijk eenige vrees kan zijn? Vraagt men, of onze opmerking hier niet geheel ongepast is? Wij antwoorden rondborstig, het is de geest des tijds, die onze meening billijkt. Wij hebben dikwijls hooren beweren: ‘Het meerendeel des Bijbels, Oud en Nieuw Testament, is mij veel te duister, ja onverstaanbaar; de Profetiën, de Brieven, de Openbaring van johannes vooral; men kan zoovéél niet verstaan; dan leze men liever een Hoofdstuk uit de Uren, of uit den Bijbel voor de Jeugd, of uit den Salomo van van der palm! Waarlijk, zegt men, een goede zedekundige Roman zelfs kan ons dikwijls meer stichten dan een onverklaarbaar Kapittel uit den Bijbel: om dat uit te leggen, daarvoor dienen de Preek, de tegenwoordige Bijbellezingen in de Kerk, of de Katechisatiën!’ - Deze taal is zeer algemeen, algemeener dan men welligt veronderstelt. Men moet daartegen waken. Neen, niets kan, niets mag de lezing van den Bijbel zelven verdringen of vervangen. Die zuivere bron moet ons Christenen allen laven, en zij, die naam-christenen of nog heidenen zijn, brenge men alleen tot die éénige, ware, reine bron; eenige andere Schriftuur is er niet, die Gods Woord behelst. Dáár alleen vindt ge de waarheid, ook wel dáár deels gehuld in den vorm van verdichte verhalen, zooals de gelijkenissen zijn, aanschouwelijk en gansch niet afgetrokken voorgesteld: wie toch leest zonder aandoening de gelijkenis van den Verloren Zoon of van den barmhartigen Samaritaan? En dan vindt men daar nog zoo veel te meer Verhalen van waarachtig gebeurde zaken, boeijende Geschiedenissen uit de Aartsvaderlijke tijden, waarheden, die nimmer door eenig mensch zoo krachtig kunnen wedergegeven worden, als de Heer door Zijnen Heiligen Geest ze aan de Schrijvers der heilige oorkonden in de pen gaf; waarheden en woorden van den Heer zelven, den mensch verkondigd, waarom aan dien éénigen Bijbel zoo te regt door onze Vaderen de naam van Gods Woord geschonken werd. Men verzuime dus de lezing van den Bijbel zelven nooit bij de lezing van éénig ander boek ter wereld, al ware het voor 't overige het beste, het boeijendste, het bekoorlijkste, het meest vervulde met echt Christelijke beginselen; men wane toch niet, dat er ooit iemand een waar Christen zou kunnen worden, dan door de kennis van Gods Woord! - Helaas! er zijn er nog zoo velen, die den Bijbel zelven niet lezen en zich met andere stichtelijke lectuur behelpen. | |
[pagina 553]
| |
Zóó ernstig hebben wij moeten waarschuwen, omdat, hetgeen anders eene zeer goede vrucht is van onzen tijd, eene zeer wrange vrucht dreigt te worden ten verderve, als men dat niet in 't oog houdt, wat wij zoo even uit volle overtuiging hebben terneêrgeschreven. En waarom dit? Omdat een Roman, zelfs die de liefde uit het geloof op 't natuurlijkst schetst, toch nog altoos de zaken anders voorstelt, dan zij zijn. Is dit reeds bij iederen Roman het geval, het heeft nog veel sterker plaats in den zoogenaamden godsdienstigen en Christelijken Roman, en het heeft, kwalijk begrepen en kwalijk gevolgd, dáár, in verband met en toegepast op het werkelijke leven, nog veel meer gevaar in, dan bij het lezen van eenen gewonen Roman. Tegen dat gevaar bij Romans in het algemeen is dan ook reeds te dikwijls en te ernstig gewaarschuwd, dan dat wij er hier verder meer over zouden willen zeggen; maar tegen dat zelfde en nog veel erger gevaar, bij de zoogezegde Christelijke Romans van onzen tijd, is, naar ons inzien, nog niet of niet ernstig genoeg gewaarschuwd. Of is het niet waar? - blijft een verdicht verhaal niet altoos eenigzins aan het schouwspel ten Tooneele gelijk, waarin, ja, wel menschkundig en naar waarheid hartstogten en gebeurtenissen, zelfs van het huiselijk en Christelijk leven, geschetst worden op leerrijke wijze, maar waarin toch steeds (en dit spruit juist uit alle verdichting voort) alles sterker gekleurd, anders gewijzigd, en dus uit den aard der zaak min natuurlijk ingekleed wordt, dan het werkelijke leven en de Heilige Oorkonden, ons de zaken in waarheid leeren kennen. - Wij kunnen ditzelfde hier uit den Roman Geertruida ook zien. Zeer oordeelkundig heeft de Schrijfster het, wel is waar, gevoeld, dat Geertruida geene volmaaktheid behoorde te wezen: een paar malen wordt er in haar eene kleine afwijking bespeurd, een kleine misstap van haar ingevlochten, en toch moet ieder erkennen, wanneer hij onpartijdig oordeelt, dat Geertruida steeds een zoodanig toonbeeld van voortreffelijkheid in dezen Roman blijft, dat het nimmer door eenig lezer van dit verhaal in het dagelijksche leven zóó ontmoet is of ooit ontmoet zal worden. Evenzoo wordt het karakter van Editha, Eduard en Laura, tegenover dat van Geertruida geplaatst, ook wederom veel langer in zijne zwakheid volgehouden, dan dit in het werkelijke leven geschiedt; en zoo is het met al de karakters in alle Romans gelegen, hierin, zoo als wij zei- | |
[pagina 554]
| |
den, aan tooneelvoorstellingen gelijk, die, al zijn zij uit de natuur der zaak genomen, echter nimmer van overdrijving geheel vrij zijn. En echter (om tot een besluit te komen) durven wij - onder beding van de bovenstaande voorwaarde en gemoedelijke waarschuwing - dezen Roman regt goed noemen. Als lectuur van uitspanning loopen wij met denzelven zeer hoog; hij boeit, ja, wij mogen het er bijvoegen, hij leert; zelfs zouden wij dezen Roman, in zeker opzigt, naast of boven eenen Roman als b.v. den Predikant van Wakefield durven plaatsen. Uit dezen toch, dien wij hier als punt van vergelijking willen kiezen, om onze meening des te beter te doen verstaan, leert men echte menschenkennis; men leert er een greep in 't leven door verkrijgen, die vernuftig en naar waarheid geschetst wordt. Ja, wij kennen in dat opzigt geen' Roman, dien wij daarboven stellen. Maar de Geertruida gaat verder; zij brengt de menschenkennis, den greep in 't leven, den tact in 't godsdienstige, op een nog veel gewigtiger grondgebied over; zij brengt dien over op Christelijk, op Evangelisch grondgebied. In één punt nogtans heeft deze Roman een gebrek, waardoor ook vele andere Romans van onzen tijd bij den Predikant van Wakefield verre achterstaan: het is de weinige beknoptheid, vooral in den aanvang, in het Eerste Deel, en bij het verhaal van het Schuttersfeest, dat bijna het geheele Tweede Deel beslaat. Ziet hier kortelijk het plan en den inhoud van het werk. - Wij kunnen dien inhoud opgeven (hetwelk anders bij de aankondiging van een' Roman eene ongerijmdheid wezen en den Lezer alle genoegen der ontknooping benemen zou) zonder de verrassing weg te nemen. De hoofdinhoud dan is deze: twee Christinnen, schijnbaar van hetzelfde Christelijk standpunt des geloofs uitgaande, verschillen dáárin, dat de eene, editha genaamd, van minder liefde doordrongen, of althans met minder tact begaafd, in al hare ondernemingen ten heste van hen, die haar omringen, faalt; terwijl de andere, geertruida, die bij of liever uit haar reiner geloof met Christelijke liefde en met den waren tact te werk gaat, in alles slaagt, wat aan hare zuster, editha, mislukt. Zietdaar eene zeer leerzame voorstelling; zietdaar iets, waaruit de Lezer eene les kan ontleenen in onzen tijd, waarin menig gemoedelijk en geloovig Christen, helaas! dikwerf zóó onhandig is, dat het vooral hier gelden mag, dat de kinderen | |
[pagina 555]
| |
des lichts een voorbeeld, ten opzigte van geoorloofden tact en behendigheid, mogen nemen aan de kinderen dezer wereld, en zoo worden er dan kostelijke waarheden van echte levenswijsheid in dit Verhaal, op een Christelijk gebied, helder in 't licht gesteld. De Lezer voelt het: Schrijfster en Vertaler, beide, hebben het goede voor, en hebben dat goede uitmuntend en boeijend in dezen Roman pogen te doen uitkomen, ten einde velen Christenen ten nutte te wezen, en ook, op de wijze, die thans zoo in trek is, van een verdicht verhaal, iets bij te dragen tot uitbreiding van dat Godsrijk op aarde, welks bevordering ieder Christen onder zijne hartelijkste wenschen tellen moet, en waartoe de wegen en middelen, naast den éénigen Bijbel zelven, zoo vele en zoo verschillende zijn, terwijl het eene middel het andere niet behoeft uit te sluiten. Wij hebben bij de vertaling slechts zelden op eenige barbarismen en onnaauwkeurigheden gestuit. Rond zich voor rondom zich; thands voor thans; ontdacht voor vergeten; onwel voor kwalijk; jufvrouw voor juffrouw; enz. Somwijlen had de Vertaler beter gedaan, de Engelsche gewoonten door Hollandsche te doen vervangen; hierin heeft hij zich, naar onze meening, wat al te naauw aan het oorspronkelijke vastgeklemd. Het uitdeelen van thee en koek aan kinderen op de armenschool of van steenkolen onder de armen, is meer Engelsch dan Hollandsch. Het stichten van eene kerk door een' particulier ware beter vervangen geworden bijv. door 't oprigten eener bewaarschool. Wij willen hier, ten slotte, nog eenige proeven mededeelen, waaruit zich de vorm en uitmuntende geest van dit werk doen kennen. ‘Lijden en verdriet brengen ons eene onzienlijke wereld nabij, en stellen ons in de tegenwoordigheid van een heilig God: berouw en verbetering is er het doel van.’ ‘Men moet reeds verre gevorderd zijn in liefde, om in verdriet aan anderen te kunnen denken.’ ‘Er zijn pligten, die volbragt moeten worden, op 't gevaar af van door anderen onregtvaardig beoordeeld te worden.’ ‘Zijne verkeerdheden waren dwalingen in de oogen zijner medemenschen, maar in die van God waren zij zonden, zonden jaren aanéén volgehouden, in spijt van de waarschuwingen en vermaningen des Algoeden, en jaren moesten er voorbijgaan, eer hij weder dien vrede des gemoeds kon smaken, | |
[pagina 556]
| |
die alleen bij eene dankbare kinderlijke gehoorzaamheid aan den wil des Hemelschen Vaders bestaan kan.’ ‘Geertruida, vervuld met een angstig gevoel, poogde zelfs niet met zich zelve te redeneren en zich van het ijdele harer inbeelding te overreden; maar, de deur gesloten hebbende, wierp zij zich op hare knieën, boog haar hoofd op hare handen, en stelde zich op ééns op een grondgebied, waar alle vrees gemakkelijk wordt buitengesloten. Biddende gevoelde zij, dat God over haar de wacht hield, dat haar Zaligmaker haar gade sloeg, dat de Heilige Geest haar zwak gemoed krachten wilde schenken, en dat de Engelen des vredes haar nabij waren; en uit het gebed stond zij kalm en bemoedigd op, en leide zich, vertrouwende op het wakend Vaderoog, te slapen.’ ‘Het is iets onuitsprekelijk bitters, om uit de jeugdige droomen van geluk tot de koude waarheid des ongeluks te worden gewekt, en te moeten erkennen, dat men zich, van nu aan, aan die vrolijke droombeelden niet meer overgeven mag, - iets onuitsprekelijks bitters, om, als eene almagtige, doch niet minder genadevolle hand onze gekoesterde hersenschimmen heeft verstoord, te ontdekken, dat alle uitwendige vormen wel dezelfde bleven, maar dat haar betooverend waas voor immer is geweken. Mogten wij al reeds meenen, dat ons gemoed op zulk een omkeer was bereid, door ons den donkersten en moeijelijksten levensweg voor ons mogelijk en te onzer vorming heilzaam te denken, - toch zal het ondervinden van wezentlijk verdriet ons eerst leeren, wat geene voorbereiding ons mededeelen kan. Het zal ons onze eigene zwakheid doen kennen en de kracht der genade van Hem, die ontfermend wilde afdalen tot ons, om deelgenoot te worden eener natuur, die zoo groote vatbaarheid voor lijden heeft. Het zal ons dringen, om met een gereinigd en denkend oog naar de ons onbekende, groote toekomst uit te zien, en terwijl het ons wekt, om de herinneringen aan vroeger genot dankbaar in onze harten te bewaren, ons verlangen doen naar den Hemel, als naar het vaderland van vreugde en zaligheid, omdat de bewustheid ons eigen geworden is, dat slechts kleine tusschenpoozen van rust ons van nu aan wachten, tot dat het graf boven ons hoofd zal gesloten zijn.’ Zietdaar inderdaad plaatsen, die met de beste voorschriften van Christelijke zedekunde kunnen wedijveren! De gemoedelijke Christen, en ieder die leeren wil, hoe men bij een vast geloofsvertrouwen, met tact en menschenkennis en vooral in liefde, het Christelijk geloof bij anderen wil doen ontkiemen en opwekken, hoe men zich ondanks, Christelijke opregtheid en waarheidszin, beminnelijk kan maken, die leze, ja herleze dit verdicht Verhaal, voor welks vertaling wij den Heer adama van scheltema hartelijk dank zeggen.
Candidus. |
|