Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1838
(1838)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 341]
| |
Fontainebleau.
Ciel! quel pompeux amas......
voltaire, la Henriade, Chant 7me.
Op den 24 Augustus 1834 zaten drie jonge lieden, Hollanders en warme vrienden, in de cabriolet der diligence van Parijs naar Lyon. Het waren een Schilder, een Graveur en een Heelkundige. Na vlijtig arbeiden, elk in zijne betrekking, en uitgelokt door het heerlijke weder, begaven zij zich van uit het woelige Parijs naar het stille, kalme en vermaarde Fontainebleau, ten einde aldaar, voor eenige dagen, in den schoot der Natuur en in de kunst van primaticcio verpoozing te vinden. Die dagen waren heerlijke dagen; zij vlogen, zoo als helaas! alles wat genoegelijk hier beneden is, te snel daarheen. De drie vrienden waren gestadig te zamen, het zij ronddwalende om het reusachtige kasteel, het zij de grotten en plekken in de tuinen en parken bezoekende, door frans I en diana de poitiers beroemd geworden, of plaatsen, wier bodem menigwerf door de voetstappen van hendrik IV en van napoleon gedrukt werd; het zij het statige woud, waarvan béranger zeide: ‘het is verschrikkelijk schoon,’ doorkruisende. Maar de taak der drie vrienden was niet dezelfde: want, terwijl de Schilder en de Graveur schetsen van stoute partijen in het bosch teekenden, elkander opmerkzaam maakten op de heerlijke effecten van licht en schaduw, nuances der kleuren, forschheid der eiken, die, op en in de rotsen van Fontainebleau's woud geplaatst, met de laatsten schijnbaar dreigen neder te stor- | |
[pagina 342]
| |
ten, werd den Heelkundige opgedragen, hunne zoo wel als zijne eigene gewaarwordingen, opmerkingen enz. enz. ter neder te schrijven, opdat de drie vrienden ook naderhand meer levendig, dan alleen door herinnering, aan het heerlijke Fontainebleau zouden gedenken. Die indrukken, die opmerkingen, die beschrijvingen worden hier medegedeeld. Van al de Koninklijke verblijfplaatsen in Frankrijk is Fontainebleau zonder twijfel de oudste en aan herinneringen de rijkste; maar evenzeer is haar oorsprong het minst naauwkeurig bepaald en gekend. De etymologie of afkomst van haren naam is zelfs nu nog het onderwerp der twistredenen van oudheidkenners, en stellig kan men niet verzekeren, of die naam al dan niet gegeven werd uit hoofde van het heerlijke en heldere water, hetwelk derzelver fonteinen opleveren. Deze soort van onzekerheden intusschen behagen aan de verbeelding, en zijn, volgens de uitdrukking van een hedendaagsch Auteur, de kromme lijnen der Geschiedenis. Bij meer dan éénen Franschen Schrijver vindt men echter het volgende: ‘Toen een der Fransche Koningen, wie, is niet bekend, op zekeren dag in het bosch van Bierre joeg, verdwaalde een zijner honden, Bléau of Bliau genaamd. Dewijl de Koning zeer veel waarde aan dezen hond hechtte, werd hij gedurende een' geruimen tijd, doch vruchteloos, gezocht. Eindelijk vond men hem bij eene fontein of bron, die tot dusverre onbekend was, en in lateren tijd door een' der tuinen des kasteels werd omgeven. Van dat oogenblik af aan droeg zij den naam van Fontaine de Bléau of Bliou.’ - Rigord, Geneesheer en Historieschrijver van philippus augustus, noemt Fontainebleau: Fons eblaudi. Joinville, die eene Geschiedenis van lodewijk IX geleverd heeft, noemt het Fontaine bleaudi; en in het Testament van dezen Koning, die de Heilige genoemd werd, heet het ook Fons bliaudi. Papyrius masso noemt het, in zijne Beschrijving van Frankrijk, eveneens, en in al de overoude wetboeken en akten wordt het geen andere | |
[pagina 343]
| |
naam gegeven; maar sedert hendrik IV heeft men het altijd Fons bellae aquae, Fons bellaquaeus, Fons bellius geheeten, en op het einde der regering van dezen Vorst begon men het Fontainebleau te noemen. - Hoe dit zij, men is er zeker van, dat Fontainebleau omtrent het midden der twaalfde Eeuw bestond; een Charter, door lodewijk VII gegeven, eindigt aldus: ‘Actum publice apud fontene-bleaudi in Palatio nostro, Anno Domini 1169;’ dat is: Gedaan in ons Paleis bij Fontainebleau in het Jaar des Heeren 1169. De bevolking van het gehucht Fontainebleau was in den beginne zeer klein, en begon eerst onder hendrik IV toe te nemen. Het dorpje Avon was het kerspel van Fontainebleau, hetwelk tot in 1624 geene kerk had. Eerst onder de regering van lodewijk XIII begon men er eene te bouwen, onder de bescherming van den heiligen lodewijk. Deze kerk, die nog bestaat, levert in bouworde en inwendige versiering niets merkwaardigs op; veeleer kan men dezelve een kabinet van slechte schilderijen noemen. Fontainebleau is thans Arrondissements-hoofdplaats van het Departement der Seine en Marne, heeft eene bevolking van bijna 8000 zielen, en werd tot op het oogenblik der groote Fransche omwenteling een dorp of gemeente genoemd. Sedert dien tijd verhief men het tot eene stad. - De topographische stelling van Fontainebleau is de volgende: het ligt in het midden van een uitgestrekt woud, hetwelk het stadje van alle kanten als een gordel omgeeft; een gordel, welks stralen van het middelpunt naar den omtrek bijna twee Fransche mijlen bedragen. Weinige beroemde mannen, hetzij in wetenschappen, in kunsten of in de letteren, bragt Fontainebleau voort. Een enkele beroemde Dichter, althans voor zijnen tijd, zag aldaar het levenslicht. Het was poinsinet, een dramatisch Schrijver, die in 1775 aldaar werd geboren. Uit eene familie, aan het Huis van orleans verbonden, afstammende, erlangde hij de gelegenheid, zich aan studie over te geven, voornamelijk de letterkunde tot het veld zijner bearbeiding | |
[pagina 344]
| |
kiezende. Met een buitengemeen naïf karakter vereenigde poinsinet talenten; en eenige zijner voortbrengsels, onder anderen le Cercle, bevatten zeer geestige plaatsen. Maar poinsinet verkeerde in een' zonderlingen en buitengewonen staat van onwetendheid aangaande zeer dagelijksche zaken, en daarbij was hij zeer ligtgeloovig, hetwelk hem, zijn geheele leven door, tot een voorwerp van spotzucht maakte. Er werd zelfs een woord uitgevonden, om de schalkerijen en spotternijen, die men hem deed ondergaan, aan te duiden; dit woord is: mystification. Er bestaat een werkje, hetwelk ten titel voert: Mistifications du petit poinsinet. Onze Dichter en Schrijver eindigde zijn woelig leven in Spanje, en wel op eene tragische wijze; hij verdronk namelijk in de Guadalquivir. De beroemdheid van Fontainebleau heeft echter aan poinsinet niets te danken. Die beroemdheid verkreeg het veeleer van deszelfs kasteel, paleis of Koninklijke woning; van de groote gebeurtenissen, die in hetzelve plaats grepen, en van het kolossale bosch, hetwelk dit kolossale gebouw omringt. Men heeft van de stad Genua eens gezegd, dat zij op een magazijn van paleizen geleek, die zonder symmetrie of orde langs den oever der zee geplaatst waren; zulks kan men ook van het kasteel Fontainebleau zeggen; het is eene geduchte massa van gebouwen in alle rigtingen, en bij den eersten aanblik roept men, met een' Engelschen reiziger, uit: ‘Dit paleis is inderdaad een rendez-vous van kasteelen!’ Het is een meer indrukmakend, majestueus, dan wel sierlijk geheel; meer merkwaardig door deszelfs uitgestrekte, hier en daar verstrooide en toch in gemeenschap en vereeniging staande gedeelten, dan door deszelfs harmonie; en te regt schreef de Kardinaal bentivoglio in 1621 aan den Ridder marini: ‘Ik ben te Fontainebleau geweest, en morgen keer ik er terug; inderdaad het is eene overprachtige en grootsche woning, zulk eenen Koning (lodewijk XIII) waardig; en hoewel het verscheidene gebouwen zijn, die, | |
[pagina 345]
| |
in verschillende tijdperken, aan elkander werden gevoegd, geene gelijkheid, orde en evenredigheid aanbieden, heeft deze soort van wanorde eene tint van trotschheid en majesteit, die op eene aangename en stoute wijze verrast.’ De uitgestrektheid van het dakwerk alleen - binnenplaatsen, tuinen enz. alzoo uitgezonderd - beslaat eene oppervlakte van omtrent 70,000 vierkante voeten. Het tweede gedeelte van den zoogenaamden nieuwen vleugel der Prinsen, hetwelk in 1834 nog niet hersteld en ongemeubileerd was, uitgezonderd, kon men, toen wij Fontainebleau bezochten, met het grootste gemak 2000 personen in hetzelve op eene gepaste wijze naar derzelver rangen huisvesten. Men verliest zich in deze reusachtige woning; het is de merkwaardigste doolhof, die ooit eene menschelijke verbeelding heeft verbaasd. Het zijn uitgestrekte galerijen, ruime zalen, amphitheaters, reuzentrappen, geheimzinnige gangen, zachtstemmende cellen en verblijven, balkons van marmer en brons; - alle tijden, alle plaatsen, alle kunsten, alle Monarchen worden in deze muren vertegenwoordigd. De XVIde Eeuw liet er de indrukken van al derzelver wispelturigheden en poëzij achter. Lodewijk XIV bragt er zijne Koninklijke grootheid over. Napoleon ontving er eene Keizerin, die hem aan Koningen verbond en van het Volk afscheidde. Ieder der magtigen, die in deze muren heerschten, voegde er iets aan toe; deze een paleis, gene eene kerk, een derde een' schouwburg, eene galerij, een' triomfboog. Men hervindt in het kasteel van Fontainebleau het afdruksel der drie groote veranderingen, welke de kunst in Europa sedert de vestiging van het Christeudom heeft ondergaan; dat wil zeggen, het afdruksel der Gothische tijdvakken, der herleving van de kunsten, en den modernen stijl. De Gothische stijl is evenwel zeldzaam; hij komt nog voor als overblijfsel en brokstuk; als een teruggekaatst schijnsel vertoont hij zich in den vorm van eenige vensters en sommige versiersels. De Salamanders van frans I, zinnebeelden van vroegere dagen en overgenomen uit de grijze oudheid, toen de door de verbeelding geschapene monsters als een voornaam sieraad in de schikking der gebouwen plaats vonden, getuigen thans nog op de muren van vele gedeelten van het paleis van de geheimzinnige geloofsdenkbeelden der voorouders van Frankrijks tegenwoordige bewoners. De overblijfsels van het tijdperk de la renaissance zijn veel menig- | |
[pagina 346]
| |
vuldiger. De kolommen van verschillenden vorm, bezet met uitgewerkte keurige kapiteelen, die men in een der binnenhoven, het Cour ovale, aantreft; de naauwkeurige bouworde van eenige nabootsingen van de monumenten der Ouden, en welbewaard beeldhouwwerk, hetwelk men aan jean goujon verschuldigd is, herinneren ons aan die roemruchte tijden, toen de groote herschepping van het Europesche genie zich deed kennen door een' geheelen terugkeer tot de studie der klassische oudheid. Het onderscheidend kenmerk van het herleven der kunsten: terugwerking in de wetenschap; verder in de kunst, en bijgevolg eene geheele omwenteling in de denkbeelden en zeden, - deze groote metamorphose schijnt in een gedeelte der architectuur van het paleis Fontainebleau te leven. De Geschiedenis van het kasteel Fontainebleau is zoo naauw aan die van Frankrijk verbonden, dat elke plaats van dit reusachtig gebouw eene herinnering opwekt en eene gedenkwaardige gebeurtenis terugroept. Hier heeft de beitel van den kunstenaar in het graauwe hardsteen de strenge eenvoudigheid van het seodale Koningschap afgedrukt; daar heeft het keurig penseel van primaticcio de ridderlijke dapperheid van frans I en den minnehandel van hendrik II afgemaald; diana de poitiers, gabriëlle, hendrik IV, sully, lodewijk XIII en richelieu, lodewijk XIV en colbert worden ons bij elken voetstap herinnerd. De rijke stoffering der zalen van dit paleis doet aan de pracht van het Keizerlijke hof denken, en getuigt van de alles verblindende, maar op lossen grondslag gevestigde en kortstondige grootheid van hem, die een alexander wilde zijn, en dien men napoleon de Groote noemde - en er tevens de sporen van de wisselvalligheid der fortuin en het wankelende van aardsche grootheid en magt achterliet. Alle herinneringen vloeijen hier zamen en mengen zich ineen. Niet ver van het verblijf des Pausen, in een afgezonderd hoekje, is het verblijf van Mad. de maintenon, die de eenzaamheid zocht, ja zelfs de helderheid des hemels ontvlood. Binnen deze muren zetelden Liefde en Poëzij, en werden huwelijken van magtigen der aarde voltrokken; aan deze muren kleeft bloed, het bloed van monaldeschi, door christina van Zweden vergoten; hier hadden prachtige feesten plaats; in gindsch binnenhof ridderkampen en tournooijen, Vergeefs zult gij er een hoekje | |
[pagina 347]
| |
willen zoeken, welks zoldering niet eenmaal een gekroond of ontkroond hoofd onder zich had; een bed, dat niet eenmaal een huwelijks- of een doodbed was. Hoogheid en laagheid, geluk en ongeluk des menschen, woonden meermalen binnen dit majestueuze kunstgewrocht. Frans I en napoleon bonaparte zijn de eigenlijke meesters van het paleis Fontainebleau. De schimmen van deze twee gebieders vertoonen zich het menigvuldigst aan onze verbeelding. Zij dwalen rond in de binnenhoven, in de galerijen, in de duizend stille, stomme kamers; overal ontmoetten zij, nog kort geleden, de jammerlijke sporen van verval, verwoesting, puinhoopen der gewrochten, op hun bevel door Geniën daargesteld. Het slot begon sedert jaren rang onder de vertegenwoordigers van vergankelijkheid en broosheid, van ruïnes te nemen: de muren zakten ineen; de zolderingen verdwenen in brokken en lappen; de wapenschilden van zoo vele Koningen waren in het harde arduin zoo dikwijls uitgeschrapt, uitgehakt, hersteld en weder uitgehakt, dat de staalharde steen aan het daglicht doorgang begon te verleenen; woest en wild had men de Arenden, de Salamanders, de Leliën vernietigd, zinnebeelden in brokken geslagen, naamcijfers verminkt en vernield; onmogelijk werd het, onder al deze jammerlijke verwoestingen, iets meer te hervinden dan muren zonder naam, galerijen zonder herinneringen, zalen zonder eer, altaren zonder wierook, lijsten zonder schilderstuk; dan troonen, die, vermolmd, veeleer woningen der wormen, dan zetels van magtige heerschers, schenen. De schimmen der oude meesters van Fontainebleau wandelden droevig onder deze betreurenswaardige puinhoopen rond, en, naar mate jaren zich op jaren stapelden, hoopte de eene puinhoop zich ook op den anderen. Dan, alles begint thans weder uit het stof des ouderdoms en der verwaarloozing te herrijzen. Kunstenaars en werklieden zijn overal bezig; de wankelende fondamenten herkrijgen derzelver vastheid en kracht; de trappen, die als trotsche amphitheaters voor u liggen, en als verplet schenen door de spoedig daarheen vliedende grootheden, die hen betraden, rusten weder hecht en stevig op zuilen en bogen; de ter aarde geworpene standbeelden staan weder op derzelver voetstukken; de afbeeldsels vullen de ledige lijsten; de kalk der zalen vervliegt als stof onder de hand, den puimsteen, den wischdoek van kunstenaar en handwerker, en van achter de | |
[pagina 348]
| |
onedele laag treden de meesterstukken van drie Eeuwen weder te voorschijn; zolderingen en muren worden weder bezield; de dennenhouten deur heeft plaats gemaakt voor die, welke uit den stevigen eik gezaagd werd; het veelkleurig behangselpapier staat de plaats aan het historieel schilderij af; troonen en meubelen herkrijgen fluweel en goud, en de wormen moeten hunne prooi afstaan; het Gothisch glaswerk verschijnt weder in de vensters; de minste bijzonderheden en kleinigheden van het fijne beeldhouwwerk, dat het hout in een meesterstuk, den harden steen in kantwerk, het marmer in helden en schoone vrouwen herschiep, vindt men hernieuwd weder, herschapen met de naauwkeurigheid en het taai geduld, eenen oudheidkundigen waardig; het mozaïk vertoont zich weder even jeugdig, even schitterend; overal, van boven tot beneden aan deze kolosale muren, strekte zich dezelfde herstellende hand uit; goud, kleuren, marmer, arduin, ivoor, zilver, fluweel zien wij weder. En wie bragt het reeds voltooide, en brengt nog voortdurend het aangevangen, maar nog onnoemelijke inspanning en kosten vereischende, half voltooide werk tot stand? Wie riep de galerijen van frans I, zijne wapenschilden, Salamanders weder in het aanzijn terug? Wie gaf weêr luister aan het Cour du Cheval blanc en den majestueuzen trap, dien lemercier bouwde, en die aan lodewijk XIII 100,000 kroonen kostte, - den trap, dien napoleon den 20 April 1814 voor het laatst als Keizer betrad? - Het is lodewijk philips! Noch vreezende voor de herinnering aan den geduchten Arend, noch voor de kleuren der groote Armée, gaf hij aan de kunstenaars, die het werk volbrengen, het volgende bevel: ‘Herstel het Fontainebleau van frans I, van hendrik II, van hendrik IV, van napoleon, en geef aan de meesterstukken van schilderkunst, die het penseel van primaticcio schiep, het leven terug, met behoud van compositie en karakter!’ Als Hertog van Orleans hoorde men hem dikwijls de verwaarloozing bejammeren, die Fontainebleau onderging, en verklaren, dat hem niets te kostbaar zou zijn, indien zulk een goed hem toebehoorde, om het deszelfs eersten glans, met een streng behoud van deszelfs eerste karakter, te hergeven; en als Koning heeft hij woord gehouden. Honderde handen werken aan de herstelling en verfraaijing: bouwkunstenaars, beeldhouwers, schilders van den eersten rang besturen dezelve. | |
[pagina 349]
| |
Voorwaar eene schoone en groote taak, die lodewijk philips op zich nam, puinhoopen, die vóór weinige jaren toegang aan den snerpenden noordewind gaven, op nieuw, en even als zij vóór honderde jaren waren, in een prachtig paleis, de grootste Koningen waardig, te herscheppen; alzoo meer te haken naar den titel van hersteller, dan naar dien van schepper; meer trotsch er op te zijn, om een kasteel voor geheele verdelging te beschutten, dan een nieuw op te rigten, en te sterven terwijl het nog niet voltooid is. Al die pracht en weelde, al die grootsche ondernemingen, al die grilligheden, al die Koninklijke uitgaven van drie Eeuwen te doen herleven; van alles partij te trekken, en aldus eene grootscher uitkomst te erlangen, dan die, waardoor immer het werk der grootste bouwmeesters bekroond werd; - die taak niet te beperken bij een enkel monument, maar gelijktijdig aan de kolom op de Place Vendôme napoleon, aan Versailles lodewijk XIV te hergeven; de Louvre en de Arc de Triomphe de l'Étoile te voltooijen, en wat niet al meer! ‘En al die ongeloofelijke inspanningen, die grootsche plannen,’ zegt een geestig Fransch Schrijver, ‘ten uitvoer te brengen in het midden van staatkundige partijen, die telkens botsen; gedurende het volksoproer en den burgeroorlog, omringd door telkens wederkeerende wanorden; blootgesteld aan den dolk en het pistoolschot van den moordenaar, - dat mag men willen en kunnen heeten!’ Wij treden thans in eene uitgestrekte zaal, van boven tot beneden met schilderijen van primaticcio bedekt; zij heet: Galerij van hendrik II; en hier laat ik een' ander', in wiens woorden ik mijne gewaarwordingen, welsprekend uitgedrukt, wedervond, verhalen: ‘Hier zou de meest doelmatige beschrijving haar doel missen. De grootste meesters in de kunst, om met woorden leven, beweging, vuur en kleur aan de voorwerpen mede te deelen, zouden zich hier gewonnen geven. Want, denkt er aan, wij spreken over eene wijde, grootsche zaal, welker muren, zolder, deuren van boven tot onder met schilderstukken zijn bedekt; van den grooten kunstenaar, die zelfs in de schoonste Eeuw der schoone kunsten geene mededingers had. Primaticcio, de waardige leerling van julius romanus, werd, nog zeer jong zijnde, door den Hertog van Mantua aan frans I aanbevolen, van wien de Koning een' schilder had gevraagd voor zijn kasteel van Fontainebleau. De groote kunstenaar | |
[pagina 350]
| |
komt; hem volgen een aantal standbeelden en antieke marmeren kunststukken; toen ving hij de taak, hem opgedragen, aan; eene taak, welker volbrenging het werk van geheel zijn leven was. Primaticcio arbeidde aan Fontainebleau gedurende drie regeringen, van frans I, van hendrik II en frans II. Hij was de bouwkunstenaar, de schilder, de beeldhouwer van hetzelve. Deze fijne standbeeldjes, welker sierlijkheid en vorm wedijveren met het uitvoerige der bewerking, zijn van primaticcio; deze meubelen, die fonteintjes, dat goud- en zilverwerk, van primaticcio; overal op deze muren heeft hij sporen van zijn genie gelaten. Een leger van beeldjes en figuurtjes wierp hij daarheen, en geen enkele derzelven gelijkt op een ander, en geen enkele dier herderlijke of krijgshaftige, fabelachtige of historische personaadjen heeft denzelfden stand; maar altijd is hier dezelfde edelheid, dezelfde gracieuze wijze van scheppen. Geest, genie, vinding, kleur, vorm, bevalligheid, handigheid, stoutheid; al de middelen der Florentijnsche school waren naauwelijks toereikend voor dezen langdurigen arbeid.’ - Nietig schijn ik mijzelven toe midden in die galerij, omringd door primaticcio; de Geschiedenis van hercules door primaticcio voor mij! - Maar, hoorde ik niet zeggen, dat al die meesterstukken verloren, vernietigd, bedorven waren, en dat reeds omtrent 200 jaren geleden een groot schilder verklaarde, dat de herstelling derzelven onmogelijk was? En toch ik zie dezelve; primaticcio heerscht hier als meester; ik zie hem hier en daar met al zijn' zwier, in al zijne kracht; hij herleeft, en is als van verre gekomen; van uit eene dikke stof- en kalklaag, van uit eenen afgrond verscheen hij weder! Al dat schilderwerk, hetwelk, door een ongeloofelijk wonder van vlijt, geduld, scherpzinnigheid, vasten wil en moed, hervonden werd, had de Tijd in de eerste plaats met zijne vleugels uitgewischt; toen overdekte de metselaar en stukadoor deze half uitgewischte maar toch edele kleur met kalk, pleister en mortel; de veelkleurige en prachtige behangsels van het Keizerrijk werden alverder op dien kalk gelijmd en geplakt; en de Tijd, even onverbiddelijk als de menschen, ging voort, de nog flaauwe sporen van zoo veel genie, onder kalk, pleister, vernis, gebloemd papier verborgen, verder te vernietigen. En nu! hoe sterk uitgewischt, hoe ook verborgen, toch is thans het werk van primaticcio hervonden. Een bekwaam schilder, naau- | |
[pagina 351]
| |
welijks voorgelicht door eenige onzekere omtrekken, heeft de flaauwe sporen van zoo veel genialiteit gevolgd; het wonderwerk is in deze zaal van boven tot beneden geheel volbragt. Het Leven van hercules komt van uit dezen muur te voorschijn als een bas-relief; de grond is van kostbaar hout; de zolder omgeven van goud, hetwelk kunst omvat; rondom de vensters het werk van primaticcio, boven de deuren primaticcio, overal en altijd primaticcio! Thans zijn wij in een ander vertrek; het is de Troonzaal. Ik weet niet, wat ik al gevoelde bij het zien des troons en des fluweels, waarmede hij omhangen is: dat fluweel werd beurtelings gestikt met leliën, toen het gezag bourbon heette; met bijen, toen het zich napoleon noemde; daarna weder met leliën, om ze op nieuw te verliezen, en het emblema des Burgerkonings te ontvangen. Wilt gij een sterk contrast, Lezers? Verbeeldt u dan den beheerscher van bijna geheel Europa, napoleon, nog kort geleden op dien troon gezeten, omringd van honderden zijner grooten, en Europa door een nieuw bevel in zijne ijzeren vuist knellende, of naar willekeur het eenige oogenblikken meer gerust doende adem scheppen. Een geringe afstand was er tusschen dien troon en de kleine tafel, voor welke ik u thans in een ander, kleiner vertrek geleide, en op welke napoleon zijnen afstand van den Franschen troon schreef en teekende. In deze kamer, het kabinet van den tegenwoordigen Koning, maakten zich de ontzettendste gemoedsbewegingen van napoleon meester, toen hij, bij het bemagtigen van Parijs door de Geallieerde Mogendheden, zich naar Fontainebleau teruggetrokken had. Wat moet er wel niet in de ziel van den Keizer der Franschen zijn omgegaan, toen hij de verklaring teekende: ‘Getrouw aan zijnen eed, verklaart de Keizer, dat hij voor zich en zijne kinderen van de troonen van Frankrijk en Italië afstand doet, en dat er geene opoffering, zelfs die van zijn leven, bestaat, welke hij niet gereed is aan het heil van Frankrijk te brengen.’ De tafel, op welke hij dezen afstand teekende, heeft nog den diepen en met kracht bewerkten steek van het pennemes behouden, dien de exbeheerscher der wereld, even als een stervende leeuw met zijn' verzwakten klaauw, haar toebragt. Den 20 April 1814 trad napoleon uit dit vertrek, zijne schreden rigtende naar den trotschen trap van lemercier. Op de groote | |
[pagina 352]
| |
plaats, het Cour du Cheval blanc, stond de oude Garde der groote Armée onbewegelijk, stom, hare tranen verbergende, geschaard. Die oude Garde, wier naam alleen hoofdsteden deed sidderen, vocht op alle slagvelden der wereld; zij was de eerste, met rook, vuur en kogels omringd, te Arcola, te Aboukir, te Marengo; zij bestond uit de soldaten van Austerlitz, Jena, Friedland, Madrid, Wagram, Moskou; en, na zoo vele gevaren en roem, hield zij thans, overwonnen en verstrooid, op deze plaats stand. In dit paleis, nog achter gindsche groote deuren verborgen, bevindt zich napoleon, de Keizer, gepijnigd en gefolterd door de zware schokken der fortuin. Te vergeess bood hij weêrstand aan het verbonden Europa; de Keizerlijke Arend, onder Moskou's hemel doodelijk gewond, had naauwelijks krachts genoeg, om onder dien van Fontainebleau te komen sterven. Het oogenblik nadert, waarin de Man des Oorlogs den degen, die zoo zwaar in de balans der wereld woog, zelf zal nederleggen. De poort bovenaan den trap wordt geopend; een man daalt af; fier ziet hij nog om zich heen; zijn gang is nog stout en zeker; gemoedsbewegingen leest men op zijn gelaat; de gijze jas omgeeft zijne gestalte; in de hand draagt hij den hoed du petit Caporal. Eene enkele maand van ongeluk had hem meer vergrijsd dan tien veldslagen; maar zijne oude soldaten vonden hem groot in zijn ongeluk; zij waren tot in hun binnenste geroerd. De arme helden begrepen niet, waarom zij en de Keizer scheiden moesten; zij, de groote Armée; hij, de Keizer! Met gebogen hoofd lieten zij hunne tranen vloeijen. Napoleon reikt de hand aan eenige getrouw geblevene Generaals, die hem te gemoet gaan, en rigt zijne voetstappen naar de oude krijgers. Eene doodsche stilte heerscht; eene welbekende stem doet zich hooren: ‘Soldaten der oude Garde! ik zeg u vaarwel! Sedert twintig jaren vond ik u steeds op den weg van roem en eer. Gij hebt nimmer opgehouden modellen van dapperheid en getrouwheid te zijn. Met mannen zoo als gij ware onze zaak niet verloren; maar een burgeroorlog zou ontstaan en Frankrijk ongelukkig worden. Ik offerde al mijne belangen aan die van het vaderland. Ik ga; maar gij, gaat voort met Frankrijk trouw te dienen; deszelfs geluk was mijne eenigste gedachte, het zal altijd het voorwerp mijner wenschen zijn. Beklaagt mij niet! Indien ik al besloot mijzelven te overleven, was zulks alleen om nog dienstbaar aan uwen roem | |
[pagina 353]
| |
te zijn. Ik wil de groote dingen schrijven, die wij te zamen volvoerden. Vaartwel, mijne kinderen! U allen wilde ik wel aan mijn hart drukken; laat mij dit ten minste uw vaandel doen!’ Toen grijpt de Generaal petit den Arend, en treedt snel naar den Keizer. Napoleon ontvangt hem in zijne armen en kust den standaard. De soldaten weenen. Napoleon is diep geroerd; maar met vaste stem herneemt hij: ‘Kameraden, nogmaals vaartwel! Dat deze kus in uwe harten overga!’ Hij rukt zich los uit de groep, die hem omgeeft, werpt zich in het rijtuig, en is weldra verdwenen.Ga naar voetnoot(*) Terwijl alles in het kasteel Fontainebleau grootsch en Koninklijk is, laten de tuinen, die het onmiddellijk omringen, evenmin iets te wenschen over; - prieelen, grotten, vijvers, fonteinen, standbeelden, dreven, parken, alléën, alles is majesteit en grootheid. Le notre is hier de schepper. Zijne verbeelding, zijn vindingrijke geest begreep in een' oogopslag, in welke wandeldreef of allée een gedenkteeken den meesten indruk, de meeste verrassing zou daarstellen; welke massa van groen gebladerte als eene nis of een praalboog over het strenge of zwierige voorhoofd van een standbeeld zich moest ronden; welke gordel van geboomte het meest paste tot het omgeven van een' vijver, fontein of waterval. Le notre stelde eene kunst daar, die het midden houdt tusschen schilderkunst, bouwkunst en horticultuur. Hij deed, op alle denkbare en altijd geniale wijze, nu eens door zachte ineensmelting, dan weder door sterke contrasten, bladeren en bloemen, water, takken, marmer elkander ontmoeten, om schaduw, stilte, frischheid, eenzaamheid, en met de bestemming der plaatsen overeenkomende indrukken te verkrijgen; plaatsen, wier beteekenis door de mythologische fantasie der Koningen en Vorstinnen bepaald werd. Altijd bereikte hij den trap van geheimzinnigheid, dien deze of gene wandeling | |
[pagina 354]
| |
of rustplaats vereischte. Diana, apollo, neptunus zijn omgeven met geboomte en groen, hetwelk in treffende harmonie met deze Olimpische Godheden is. Le notre was met zijne boomen, wat le brun was met de schilderkunst, corneille met de poëzij, mansart met zijne gedenkteekenen, lodewijk XIV met het Koningschap; dat wil zeggen, groot, heroïsch. Men gevoelt zich magtig, men wandelt als Koning onder het lommer van le notre: zijne kunstige rotsen, zijne schelpgebouwen met honderde mondjes, waaruit het water als kristal pijlsnel voortspuit, of in kabbelende golfjes nedervoloeit; zijne fonteinen, uit welker toppunt het water als kokende opbruist, als een waterval nederploft, of als een pareldauw zich verspreidt; de krullende bladermassa's, de als urnen opgetrokkene bosschaadjen, de koepels van groen, wier glad gewelf door geen enkel uitstekend blaadje verbroken wordt, treffen en verbazen ons. Maar meer treffend, dan het werk van le notre, is het werk der Natuur, is Fontainebleau's woud. Het beslaat eene uitgestrektheid van omtrent tweeëndertigduizend achthonderd zevenenzeventig morgens land. Rotsen en groen, woestheid en wanorde vertegenwoordigen op vele plaatsen den Chaos. Wild zijn de reusachtige steenen op elkander gestapeld; zij schijnen ontstaan door de vernietiging van eene planeet, welker brokken uit den Hemel in een' rotsenregen nedervielen, of door eene Hel werden uitgebraakt. Dat bosch moet men in den vroegen morgen bezoeken, als de vogel tjilpt en zingt, als de zon begint te stralen, wanneer alle gezigtpunten zich als tot in het oneindige voor uwe blikken openen, wanneer al die rotsen, onder Eeuwen-oude boomen op elkander gehoopt, duizend fantastische vormen aannemen, en aan het woud het aanzien geven der vlakte, waarop de Titans tegen den Hemel vochten. Hier ziet men diepe holen; daar kleine voetpaden, die zachtkens in de schaduw kronkelen en met welig gras omzoomd zijn; ginds valt een waterpareldrop murmelend langs een' puntigen steen. Duizend zonderlinge vormen, zoo als er na den Zondvloed, toen het water vrij en ongehinderd al de dingen der schepping kon misvormen, vele op de aarde moeten geweest zijn, ontmoeten wij bij elken voetstap. Overal ontwaart men nieuwigheden, die echter, zoo oud als de wereld, een' magtigen indruk op ons maken. In dit stoute werk der Natuur ligt het kasteel Fontainebleau. Te midden van deze wonderlijke op- | |
[pagina 355]
| |
eenstapeling van rotsen, van groen, van oude eiken, waarvan sommige welligt reeds bestonden toen lodewijk de Heilige, charlemagne of clovis regeerden; in het dikke gebladerte langs de zandwegen, op de bijna ongenaakbare hoogten, waar rotspunt op kloof en kloof op rotspunt volgen; in de diepte dier gewelven en holen; op den top dier natuurpaleizen; langs de boorden der Seine, of in de verte haren stroom gadeslaande; in het lommer der pijnboomen, der dennen, der olmen, der eiken, - overal zijn plekken, door Koningen beroemd, door Vorstinnen bezocht, door poëten bezongen, door schilders op het doek gebragt, of door legenden vermaard geworden. Er bestaat zekere kunst en wijze om het woud te doorkruisen, evenzeer noodig als die voor het kasteel; zonder haar is alles toeval en verwarring. Van de rots la Table du Roi moet men zich rigten naar de vallei de la Solle; van de rots St. Germain naar de Marre aux Evées, de Gorge aux Loups, de Carrefour de Bellevue. Onder deze verhevene natuurpracht, omgeven en bedekt met schoon lommer, is de Gorge de Franchard de meest indrukmakende en wild-trotsche plaats onder al deze schilderachtige gedeelten. Dáár verhaalt de gids u legenden van Heiligen, geschiedenissen van roovers en moordenaars, en op den top van het steenen gevaarte ziet gij de puinhoopen van een Eeuwen-heugend klooster. - Meermalen hoorden wij met een heilig ontzag de ratelende slagen des donders; maar nimmer was dat ratelen en schokken en botsen, in spleten en holen opgenomen en teruggekaatst, zoo vreeselijk schoon, dan toen de drie vrienden, door een onweder overvallen, de rotssteenen van Franchard beklommen. De Natuur scheen eene nieuwe omwenteling in die steenen te willen bewerken, en van onder den grond schenen schrikkelijke stemmen, hol en akelig, dat opzet toe te juichen. Die stemmen waren honderden echo's der donderslagen. - ‘Mijn God, wat is dat schoon!’ riepen twee der vrienden uit; en den schilder, als uit eene stomme verrukking ontwakende, vloeiden de verzen van feith van de lippen: ...................
Natuur, in woeste pracht, lacht ons hier huivrend aan.
Hoe fel de donder woedt, de noodörkanen stormen,
Hier zal zij ruischdaals, hier salvator rosa's vormen!
h.a. schreuder.
Rotterdam.
|
|