Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1836
(1836)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 228]
| |
De mode.(Vervolg en slot van bl. 194.)
Het bespottelijke der Modezucht, gelijk wij in de tweede plaats zouden vermelden, vloeit uit de opgenoemde daadzaken over het algemeen als van zelf voort. Staan wij nog bij eenige bijzonderheden stil. Ziet eens vele jongelieden onzer dagen, (vooral onder de zoogenaamde fatsoenlijken) de kleinkinderen der Batavieren en Friezen, bij wie de jongelingen roem stelden in ligchaamskracht, gezonde zintuigen, manhaftigheid, en welker dochters trotsch waren op frische kleur en sterke gezondheid: zien deze spruiten van Athletische origine er niet zoo onfatsoenlijk (ongefatsoeneerd) uit, alsof zij aan het schimmenrijk ontsnapt zijn? Hunne geheele kleeding is ingerigt, of zij eene Egyptische mumie tot model genomen hebben; welke vooronderstelling nog waarschijnlijker wordt door den balsamieken dampkring, welken zij met zich voeren, en die onze jonge Heertjes als muskusdieren, en onze Dametjes als parfumwinkels doen rieken. In plaats van een rond en sterk postuur, zoeken zij hunne gedaante wespvormig te maken, en zich te verzetten tegen de ook bij de schilders aangenomene grondslagen van het welgevormde menschenbeeld, volgens welke de man breed en de vrouw smal van schouders moet zijn. De jongeling toch maakt zich door een verwijfd corset eenen ranken borstbouw, en door ademhaling belemmerende cravattes of stropdassen eenen zwanehalsGa naar voetnoot(*); het meisje vergroot de onderlinge middellijn harer armen door blaas- of luchtbolvormige mouwen tot kapitaalverdubbelingGa naar voetnoot(†), ja maakt hare leest, welke bij den mensch, om zijnen opgerigten gang, perpendiculair of loodlijnig moet zijn, hoeksch, door, (ik durf | |
[pagina 229]
| |
het in onze taal waarlijk niet zeggen) een kussentje in de lenden plaatsende, de cul de Paris daar te stellen! Gezonde zintuigen (b.v. een goed gezigt) zijn geen Ton: men moet vooral bijziende schijnen; en daarom ziet men zoo veel neuzen met brillen, zoo veel halzen met lorgnetten voorzien. Deze Mode-myopie (bijziendheid) zou zeker een diep medelijden bij de Oogartsen verwekken, en gewigtige stof tot prijsvragen voor geleerde Maatschappijen opleveren, indien niet slechts de meerdere of mindere bolronde gedaante der oogbollen deskundigen overtuigde, dat de meeste dezer brillenglazen optisch neutraal, en dus maar modefatterijen zijn. Vele jongelieden gelijken, om hunne gedurige kleederverwisseling en volmaakte navolging der model-wasbeelden, in de winkels der Modisten te pronk staande, op het beeld van pygmalion, en schijnen, even als dit door de Godin der Liefde, door het Mode-Genie bezield te zijn. Dezer kleeding der jongelieden is echter, om het spreekwoord: het verstand komt niet vóór de jaren, veel te vergeven; dan, zoo als meermalen, zien wij ook te dezen de jaren wel eens komen vóór het verstand. Omdat men eertijds, zelfs bij de onbeschaafdste volken, eene bijzondere achting bewees aan den ouderdom, zochten de mannen van meergevorderden leeftijd de eerbiedwekkende grijsheid door gepoederd haar te naderen, en verborgen de vrouwen door een hoog rijglijf den te jeugdig schijnenden boezem. Nu, integendeel, zoeken de grijsaards de sierlijke kroon des ouderdoms door gitzwarte of kastanjebruine, poedelhondaardiggekrulde naturelletjes, welke, als in kleurcontrast met baard, wenkbraauwen en oogharen, al vrij innaturel zijn, te vermommen, en ziet men reeds bejaarde vrouwen kunstmaagdelijke boezems nabootsen, welke dan juist niet symmetrisch harmoniéren met de ingevallene wangen, vermagerden hals en regtlijnigen vorm der armen. Ook de huisgezinnen geven ons vaak ruime stof, om ons met de modedwaasheid te vermaken. De maaltijden, b.v., verschillen, zoo als wij reeds boven aanmerkten, over het algemeen quantitatief van die onzer Voorouders; doch en famille is dit niet altijd qualitatief: immers, door de vorderingen in de edele keukengeleerdheid worden dikwijls van hetzelfde vleesch twee geregten gemaakt, b.v. op den eenen schotel blijft het de originele gedaante behouden, en wordt dan pièce de résistance (stuk, dat voor het mes staat) of plat | |
[pagina 230]
| |
d'épargne (zuinigheidsschotel) genaamd; terwijl er dagelijks stukken worden afgesneden, om, con variatione, als haché, ragout enz., de flanc te maken. Eveneens gaat het met de vier assietten voor bijspijzen: van deze worden er dikwijls twee gelijkfoortig gevuld, b.v. twee met kool en twee met aardappelen, of zijn eenige wel eens bloot figuranten; tot welke fatsoenlijke dinervermomming de met deksels voorziene assietten van latere uitvinding uitnemend dienstig zijn. Is het verschil echter ook qualitatief, dan herinnerde ik mij bij zulke gelegenheden meer dan eens het oud-Hollandsche spreekwoord: twaalf ambachten dertien ongelukken, daar het smeer (zoo als men dit in onze barbaarsche tijden uitdrukte) van alle deze verschillende potten vroeger naauwelijks voor éénen toereikend zou geweest zijn; waardoor men in de groote wereld niet alleen soupes maigres, maar ook doodmagere vleeschen en brandschrale groenten aantreft. Ook heb ik mij dikwijls verwonderd over de hoogte, waarop men tegenwoordig de wellevendheid der kinderen kan brengen; daar aan alle deze wijnglasbezittende tafelgastjes wel wijn gepresenteerd, doch voor welken door vele zoo regt hartelijk bedankt wordt, dat men waarlijk zou gelooven, dat dit bedanken hun ernst ware; niettegenstaande mij toch wel eens zulk een kleine guit, zijne ouders verradende, verteld heeft, dat dit op Papa's uitdrukkelijk bevel geschiedde, en dus deze geheele tafelmanoeuvre moet beschouwd worden als een voorbereidend dresseren voor hun aanstaand verschijnen in de groote wereld, even als de militairen de recruten met looden soldaatjes voor de martiale evolutiën exerceren. In één woord, het opvolgen der Mode is bij sommigen zoo bespottelijk, dat hun leven een komediespelen schijnt, waarbij de decoratiën allerfraaist zijn, doch slechts dienen om het oog te misleiden: want, even als deze het ruwe schot verbergen, bedekken de schitterendste robes wel eens de grofste en haveloosste onderkleeren; en, even als de goudbeurzen der tooneelspelers met pachtspelpenningen gevuld zijn, schijnen hunne geldzakken wel Torricellische buizen, en, als deze, aan een luchtledig, aan een geldijdel te laboreren; terwijl ons bij de liverei-manie vaak onwillekeurig de Vrek voor den geest komt, wanneer wij, namelijk, denzelfden bediende heden als koetsier op den bok, morgen als lakkei achter de tafel, en overmorgen als tuinman in den kruiwagen aantreffen. | |
[pagina 231]
| |
Het nadeelige der Modezucht zal ik wel niet uitvoerig behoeven aan te wijzen, maar meen te dezen te kunnen volstaan met haar de dochter der weelde te noemen. De weelde wordt te regt de geesel der Maatschappij, de pest der Volken genoemd. Door haar, immers, zagen wij het uitmuntende Griekenland van de Regering van perikles af aan, en het magtige Rome met het einde van den tweeden Punischen oorlog allengskens in luister tanen, en eindelijk geheel uit de rij der Volken verdwijnen. Zij is ook de zinkput van de welvaart van zoo vele huisgezinnen, waarvan men de schuld zelden in bedorvenheid des harten, maar meesttijds in eenen rampzaligen hoogmoed, om met de wereld mede te doen, of, zoo als men het noemt, om zijn fatsoen te houden, en dus in eene icarus-vlugt, moet zoeken. Ook in het voor den mensch onteerende te dezen kunnen wij kort zijn. Zien wij slechts op het doel onzes levens, en vragen wij onszelven met allen ernst af: Is de boven vermelde wijze van zijn gezin voor te gaan de vervulling van den edelen pligt eens Huisvaders? Bepaalt eene ellendige modepraal de heilige betrekking van Moeder - den belangrijken werkkring van Huishoudster? Zal de Jongeling den kostelijken tijd zijner jongelingschap, welke hem als voorbereiding voor zijn volgend leven gegeven is, alleen door het bijwonen van vermakelijkheden kunnen verantwoorden? Zal de Jongedochter tot hare allergewigtigste maatschappelijke bestemming door modeplaatjes gevormd worden? - Mensch! wie gij ook zijt, bedenk met mij, dat onze voortreffelijke, onze redelijke ziel ons als een te slijpen diamant gegeven is; dat men eenen diamant niet anders kan slijpen, dan met diamantstof, en gebruiken wij daarom zelfs de onschuldige zinnelijke uitspanningen niet anders, dan om aan onze broze ligchamen, als werktuigen onzer voor eene Eeuwigheid bestemde ziel, nieuwe kracht te geven; leven wij toch nimmer voor de ijdelheden der wereld, die wij toch met de wereld zelve moeten verlaten, en wier genot, daar zij de behoeften van onzen verhevenen aanleg niet bevredigen, weldra ophoudt genot te zijn, ja eerlang walgt. Eindelijk noemde ik deze Modezucht, vooral voor den Nederlander, schandelijk. Onze wetgevers of voorgangers te dezen toch zijn de Fran- | |
[pagina 232]
| |
schen, zoo als zelfs uit de modetaal blijkt, van welke reeds het Abé ons meer dan honderd millioen Nederlandsche guldens aan leergeld gekost heeft, - die, om er alleen dit, doch zelfs voor de nakomelingschap genoeg, van te zeggen, onze mannen, zonen en broeders, tegen alle regt van vrede en oorlog, in het dwangkasteel van den gruwelijken van alva, op eene nimmer gehoorde wijze belegerd, verminkt en vermoord, en, na eene, nergens elders in de geschiedenis voorkomende, allerroemrijkste verdediging, gevankelijk weggevoerd hebben. Wisten, of bedachten, Neêrlands eerbare Vrouwen en kuische Dochters ook, dat de voornaamste gebiedsters van haar tegenwoordig toilet de wellustige priesteressen van venus in het Palais Royal te Parijs zijn, zij zouden zich zeker niet verlagen, om dezen tot model te nemen!
Ziedaar, geachte Lezer! eenige schetsen, welke in de onopgesmukte ervaring des dagelijkschen levens bewaarheid worden. De eenvoudige, de algemeene waarheid geschreven hebbende, kan ik niemand beleedigd of persoonlijkGa naar voetnoot(*) bedoeld hebben. Niet, als een andere Atheensche timon, uit wrevel tegen mijne tijdgenooten, of omdat ik alle Nederlanders, die onder de grootste volken het hoofd nog met edelen, met nationalen trots kunnen opsteken, voor Modepoppen aanzie; veel minder uit blinden ijver voor den goeden | |
[pagina 233]
| |
ouden tijd, welke, even als al het menschelijke onvolmaakt zijnde, ook zijne zotte modes had, b.v. alsof de grootte der allongepruik de waarde van Staatsman of Geleerde bepaalde, de lengte van den buiksdiameter de geschiktheid tot Burgervader aanbragt; maar om ons elk in het bijzonder, en vooral ons dierbaar Vaderland, nuttig te zijn, besloot ik, dit stuk ook door den druk bekend te maken. Ontveinzen wij niet, waarde Landgenooten! dat de weelde en hare dochter de Mode, de pest der volken, ook op onzen geboortegrond, in het om deszelfs eenvoudige braafheid en ware vroomheid altijd en alom geprezen Nederland, meer en meer begint te woeden. Houden wij steeds voor oogen, dat deze verschrikkelijke Volksziekte beter af te weren, dan te genezen is. Doen wij ons voordeel met de geschiedenis van Griekenland en Rome; en behartigen wij vooral de, ook nu nog zoo geheel toepasselijke, waarschuwing van den vaderlandlievenden en te weinig gelezen' le francq van berkhey (t.a.p. D. IV, bl. 628): ‘De raad, welken Madame de maintenon, zoo men zegt, aan dien gevreesden Koning (lodewijk XIV), ten aanzien van Holland, gaf, viel overeenkomstig met hare bedoeling uit. Zij had namelijk, gelijk men wil, den Koning ingeboezemd, dat er geen beter middel was, om de Hollanders van hunne gestrenge zeden en deftigheid af te trekken, dan het er op toe te leggen, om de Fransche Modes hier te lande in te voeren. En waarlijk dat slimme en doortrapte wijf, indien men 't gerucht gelooven mag, had het wèl begrepen; de uitkomst beantwoordde al vrij sterk aan hare verwachting; en vele Hollanders lieten zich overhalen, om de, door hunne Voorvaders verzamelde, schatten te verruilen voor allerlei Modes, voor bergen van galonnen, linten, strikken, enz.’! |
|