Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Proeve over de Verantwoordelijkheid van Ministers en andere Ambtenaren. Door de Redactie van den Standaard. Te 's Gravenhage, bij A.P. van Langenhuysen. 1831. In gr. 8vo. VI en 250 bl. ƒ 2-:
| |
[pagina 168]
| |
Reeds veel is er in ons Vaderland, vóór en tegen de verantwoordelijkheid der Ministers en andere Ambtenaren aan de Natie of hare Vertegenwoordigers, geschreven; maar de onpartijdigheid verpligt ons, aan het hier aangekondigde werk der Redactie van den Standaard, wiens doorgaande geest anders geenszins de onze is, den palm der overwinning toe te kennen. Alles is hier met kracht en diepte, doch tevens met kalmte en helderheid behandeld. Na eene Inleiding vinden wij hier de volgende rubrieken: I. Daadwerkelijke ontwikkeling der verantwoordelijkheid in Engeland (bl. 7 en volg.), waarin voorkomen: de veroordeeling van Lord latimer, in 1376; de beschuldiging tegen den Hertog van norfolk, in 1449; de beschuldiging van field en bacon, na de verbanning van mompesson, alles in 1621; de beschuldiging tegen den Graaf van middlesex, in 1624; die tegen den Hertog van buckingham, in 1626, waarbij op bl. 19 eene oplettendheid verdienende noot; de beschuldiging tegen Lord strafford, na 1640; die tegen den Aartsbischop laud, in 1644; de vervolging van Lord clarendon, in 1667; de beschuldiging tegen Lord danby, na 1678; de vervolging en teregtstelling van sachaverel, in 1710; de beschuldiging tegen de Lords bolingbroke, oxford en ormond, in 1713; de vervolging tegen den Hertog van norfolk, den Graaf orbery, grey en atterbury, in 1722; de veroordeeling van macclesfield, mede in 1722; de vervolging tegen warren hastings, in 1787. II. Gevolgen, uit de opengelegde ontwikkeling getrokken. Gronden en beginselen, daaruit afgeleid. Behoefte en noodzakelijkheid daarvan (bl. 48 enz.); waarin onder anderen iets over de noodzakelijkheid eener discretionnaire magt ten voordeele der beschuldigden. III. Verantwoordelijkheid volgens de Constitutie der Vereenigde Staten van Noord-Amerika (bl. 56 enz.) Deze steunt op veel mildere beginsels ten voordeele der beschuldigden, dan in Engeland, maar is daarentegen ook uitgebreider. Achteloosheid, onbekwaamheid, enz. behooren onder de parlementaire delicten; doch de wetgevende magt strast ook alleenlijk met ontzetting uit den onwaardig bedienden post. Voor zoo ver er misdaad begaan is, staat die ter vervolging van den gewonen Regter. IV. Beschouwing der verantwoordelijkheid op het vaste land van Europa. (bl. 64 enz.) Frankrijk, waarbij men de wet- | |
[pagina 169]
| |
tigheid der afzweting van karel X en der veroordeeling van polignac en medepligtigen, naar ons inzien, overtuigend betoogd vindt, met nog eene belangrijke aanteekening daaromtrent op bl. 68. Beijeren, Bade, Wurtemberg, Hesse - Darmstad, Polen (naar het Charter, door alexander gegeven den 27 Nov. 1815), Zweden, en Noorwegen. V. Beschouwing onzer grondwettige instellingen ten aanzien der verantwoordelijkheid, naar aanleiding van en in vergelijking met die van andere Staten. (bl. 94 enz.) Die beschouwing valt ongunstig uit, en a priori wordt hier de ongenoegzaamheid en eventuéle gevaarlijkheid van den Hoogen Raad aangetoond. VI. Oorsprong van den Hoogen Raad. Onze daartegen aangevoerde redeneringen door eenige daadzaken bevestigd. Het kan b.v. gebeuren, dat de Hooge Raad een ander stelsel, dan de Staten-Generaal, is toegedaan. Het stelsel der Staten-Generaal is kenbaar; dat van den Hoogen Raad, die zich zelden over staatzaken heeft uit te laten, is verborgen. Nu hangt veroordeeling of vrijspraak, in zaken van staat, veelal af van het stelsel der Regteren: dit blijkt uit het geval van oldenbarneveld, hoogerbeets en de groot. Indien een Hollandsch Minister kon beschuldigd worden door de Tweede, en gevonnisd worden door de Eerste Kamer, dan zou hij zich in acht kunnen nemen, en, zoodra de geest der beide Kamers te veel van zijne grondbeginselen afweek, zijnen post kunnen nederleggen, liever dan zich eene veroordeeling op den hals te halen. Maar nu zou hij voor den Hoogen Raad moeten teregt staan, welks gevoelens voor hem een geheim zijn. Bovendien kan verschil van denkwijs tusschen de staatkundige Regtbank en de Vertegenwoordigers zoo gevaarlijk worden, als dat tusschen de Staten-Generaal en de Staten van Holland in de tijden der voormalige Republiek. De beide Kamers, daarentegen, zijn met elkander meer in aanraking, enz. Men moet dit alles ontwikkeld lezen. VII. Eenige algemeene beginselen, rakende de verantwoordelijkheid van alle Ambtenaren. (bl. 151 enz.) Hier wordt, bl. 53, de inlassching van eenige artikelen in de Grondwet voorgedragen, waarbij de verantwoordelijkheid der Ministers en andere Ambtenaren voor de beide Kamers zoodanig wordt gevestigd, dat deze een wezenlijke waarborg voor de regten der Kroon en de vrijheid der Natie wordt, zonder eenige hardbeid tegen de Ministers en mindere Ambtenaren. De medeönderteekening door eenig Minister wordt | |
[pagina 170]
| |
natuurlijk gevorderd tot de verbindende kracht van alle staatstukken. De medeönderteekenaar moet weten, wat hij doet, en hij, die een niet gecontrasigneerd besluit ten uitvoer legt, b.v. een ontvanger van belastingen, moet zich onderwerpen aan de daarop te stellene straf. VIII. Eenige beginselen voor eene bijzondere wet op de verantwoordelijkheid van alle Ambtenaren in het algemeen, (bl. 194 enz.) tot bewijs der noodzakelijkheid van eene afzonderlijke wet tot betere regeling der algemeene beginselen, welke slechts discretionair moeten worden toegepast, zoo lang, door de nalatigheid der Ministers, die bijzondere wet ontbreekt; welk gebrek (niet bij ons tot nog toe, maar alleen, waar de verantwoordelijkheid aan de beide Kamers reeds bestaat) geenszins tot vrijspraak, maar veeleer tot bezwaar der Ministers strekken kan. De Schrijvers willen voor achteloosheid enz. geene andere straffen (dat is dus in den geest der Noord-Amerikaansche Staatsregeling) door de Eerste Kamer discretionair laten opleggen, dan ontneming van posten, boeten ten hoogste van ƒ 3000, en gevangenis ten hoogste van vijf jaren; bij de gewone strafwet: wordt tegen eigenlijke misoaad op eene andere wijze voorzien. In elk geval behoudt de Koning het regt van gratie, uitgezonderd op het punt der ambtsontzetting en de onbevoegdverklaring tot waarneming van dergelijke waardigheden, waarvan geene gratie den veroordeelden ontheffen kan. Thans kan de Koning geenen Staatsdienaar voor den Hoogen Raad vervolgen zonder verlos der Staten Generaal, en deze vermogen geene vervolging te beginnen zonder antorisatie des Konings: de Redactie van de Standaard wil zoo wel den Koning, als der Tweede Kamer van de Algemeene Staten, de vrijheid geven, om Hooge Staatsambtenaren voor de Eerste Kamer te beschuldigen, zonder dat de Tweede Kamer de autorisatie des Konings, of de Koning het verlof der Tweede Kamer behoeft. Voorts zouden de Edelen en Ridderschappen allen invloed op de verkiezingen voor de Tweede Kamer moeten verliezen, maar daarentegen alleen Adellijken door den Koning tot Leden der Eerste Kamer mogen worden benoemd. Die Eerste Kamer wordt alzoo een bolwerk voor den Troon, maar bestaat tevens geheel uit mannen, die zeer veel belang hebben in den welstand des Vaderlands; en daar zij noch het volk, gelijk de Tweede Kamer, noch den Koning in de uitoefening zijner waardigheid, gelijk eenigermate de Ministers, vertegenwoordigt, | |
[pagina 171]
| |
maar eene onzijdige magt is, zoo is zij allezins bevoegd, om te oordeelen, hetzij de Koning, hetzij de Tweede Kamer eenen Staatsambtenaar, eenen President of Lid van een Hoog Geregtshof, of een Lid der Tweede Kamer enz. beschuldigt: zij oordeelt ook zelve over hare Leden. Het zij ons vergund, hier te verwijzen naar onze recensie van het werk van Mr. van sonsbeeck, over de Zelfstandigheid en Onafhankelijkheid der RegtsmagtGa naar voetnoot(*), waar wij hopen te hebben aangetoond, dat de Wetgevende de Hoogste of Oppermagt is; waaruit zich laat verklaren, hoe deze zich, in zaken van staat, boven de Regterlijke Magt verheffen kan, die slechts onafhankelijk is van het Uitvoerend Bewind; terwijl de Koning, zoo wel in de Wetgeving, als in de uitvoering en Regtsbedeeling, aan het hoofd der Natie slaat. Wat het werkje van den Heer borski betreft, hier aangekondigd onder No. 2, het behelst veel goeds, en een niet onverdienstelijk vers van den Heer berman voegt er niet kwalijk bij; maar het gezegde op bl. 15, dat Neérlands eerste Staatkundigen reeds bezig zijn, om al hetgeen, tijdens de vereeniging met Belgie, in de Grondwet veranderd is, met wortel en tak uit te roeijen, is zeker in overijling geschreven: of zou de Eerste Kamer der Staten-Generaal alleen daarom moeten worden vernietigd? - Neen! men onderzoeke slechts, wat nuttig is; en wat alzoo bevonden wordt, moet worden behouden of ingevoerd, al ware het van Turkschen oorsprong. No. 3 bevat vele waarheden. Echter moet men wel in het oog houden, dat het stukje is opgesteld, toen de rste ban der Schutterijen nog pas mobiel was verklaard; en waarschijnlijk zou de Schrijver tegenwoordig veel gunstiger over de Schutterijen oordeelen, al is het dan, dat vele corpsen nog vrij wat bij de linietroepen ten achtere zijn. Bovendien zijn de meeste stedelijke Schutterijen meer geschikt voor garnizoens-, en de meeste landelijke voor velddienst. Dit wordt dan ook alzoo gepractiseerd. Bij geschikte verdeeling in de garnizoenen en kantonnementen is er veel partij van de schutters te trekken, inzonderheid daar de van de grenzen meer afgelegene vestingen, die toch niet wel geheel onbezet kunnen worden gelaten, alsnu geene linietroepen behoeven, en deze dus elders met goed gevolg kunnen worden gebezigd, gelijk almede geschiedt. |
|