| |
Geschiedenis van eene speld.
(Oeuvres diverses du Vicomte de ségur. Paris, 1819.)
Op zekeren morgen bezocht Mevrouw de maintenon de beroemde ninon de l'enclos. Men weet, dat de eerste aswisselend van haren biechtvader en den voet der altaren in het heiligdom van alle vermaak en wellust, naar de bekoorlijke tooveres ging, wier naam alleen den roem van hare eeuw (de eeuw van lodewijk XIV!) vermeerderde. Zij had ook zoo even den Abbé gobelin, haren biechtvader, verlaten, die om dezen tijd de gewoonte had, van aan vrome vrouwen, wier geweten hij onder zijn bestuur had, onschuldige geschenken te geven. Hij had haar dien zelfden morgen een zeer fraai, door zijne heilige handen gezegend en gewijd speldenkussen geschonken. Mevrouw de maintenon haalde haren zakdoek met te groote haast uit; het speldenkussen rolde aan ninon's voeten, en werd schielijk door deze opgeraapt. Mevrouw de maintenon bloost, wil de kostbare gedachtenis terug hebben; ninon geeft hare toeftemming tot de wedergave; doch onder beding, dat zij haar zeggen zal, hoe zij aan dit speldenkussen, dat een ge- | |
| |
schenk gelijkt, gekomen is. Mevrouw de maintenon beeft heimelijk, het heiligdom ontwijd te hebben, dat zij in schoone, maar profane handen ziet; zij is verlegen, en zwijgt. ‘Neem u in acht,’ zegt ninon ‘als gij zwijgt, heb ik het regt om het ergste te gelooven. Er is niets, waarop mijne gedachten niet konden vallen, bij het gezigt van dit schoone speldenkussen, hetwelk gij zeker van een' aanbidder ontvangen hebt: wil ik eens raden? van villarceaux? .... chevreuse? .... misschien van den Kening zelven?’ Bij dezen dierbaren naam vermeerdert de verlegenheid van Mevrouw de maintenon, en zij weet niet, naar welken kant zij zich wenden zal; eindelijk offert zij hare eigenliefde op, en, zich aan den
spot van ninon blootstellende, bekent zij, dat zij dit geschenk, waarop zij zulk een' hoogen prijs stelt, van haren biechtvader gekregen heeft. ‘Zoo?’ zeide ninon glimlagchende; ‘ik had niet gedacht, dat de Abbé gobelin mij zulk eene groote nieuwsgierigheid kon inboezemen. Doch, eer ik u het speldenkussen wedergees, wil ik de eerste speld daarop steken. Hier is er eene, die ik in mijn lint stak, om mij te herinneren, dat lachâtre dezen avond komt. Ik kies haar, en vind zulk eene verbinding treffend. Gij weet, ik houd u eer voor' vroom uit grondbeginsel en uit dwang, dan uit neiging: deze vermenging van het profane en heilige moet u geluk aanbrengen.’ Daarop stak zij met hare bekoorlijke vingeren de speld in het speldenkussen van Mevrouw de maintenon, die, blijde er zoo afgekomen te zijn, dit toeliet, en dadelijk vertrok, daar zij de voortzetting van dit gesprek niet verlangde.
's Namiddags kwam de Abbé gobelin weder bij zijne schoone vrome. Hij sprak van het speldenkussen; men vertoonde het hem met erkentelijkheid; maar de éénige speld, die in het midden stak, en welke zij had vergeten weg te nemen, viel hem in het oog. Hij wilde er van spreken. Mevrouw de maintenon ried zijn voornemen, en bloosde weder. Het is onbegrijpelijk, hoeveel malen daags eene deugdzame vrouw aan het blozen is blootgesteld! Het gesprek kwijnde een oogenblik; de boetende verzweeg de geschiedenis der speld: het verhaal daarvan werd voor bijeenkomsten, die gewigtiger en van een' anderen aard waren, bewaard. Doch nu begint de speld eene belangrijker rol te spelen.
Mevrouw de montespan ging om dezen tijd gewoon- | |
| |
lijk met den Koning in een boschje van Versailles wandelen. De Koning zocht zoo veel mogelijk Mevrouw de maintenon in het gezelschap te trekken. Dit maakte Mevrouw de montespan kwaiijk gehumeurd. Zij kreeg, en niet zonder grond, berouw, dat zij zelve de gevaarlijke medeminnares aan hare zijde gesteld had.
Op een' zomerdag, dat men naar gewoonte wandelde, stak de zon buitengemeen, en dit viel Mevrouw de montespan zeer lastig. Vergeefs was hare poging, om een' sijnen sluijer voor hare oogen vast te houden: de wind blies dien gedurig weder weg. Deze kleine wederwaardigheid ware niet noodig geweest om haar gemelijk te maken. Eensklaps verlangde zij met onstuimigheid eene speld van Mevrouw de maintenon, die vruchteloos er eene op haar speldenkussen gezocht had, en zachtzinnig antwoordde, dat zij er geene had; want de speld van ninon, die in dit oogenblik haren halsdoek digt hield, rekende zij niet. Kon hare schaamachtigheid besluiten, deze speld te ontberen? ‘Vergeef mij, Mevrouw!’ zeide Mevrouw de montespan toorniggij ‘hebt er eene; maar gij zijt heden zoo onwillig.’ Met deze woorden nam of rukte zij veeleer de speld weg, welke diende om zoo vele bekoorlijkheden te verbergen. Men verbeelde zich de woede van Mevrouw de montespan, toen zij, een oogenblik bezig met het gaas vast te steken, haar oog slechts op den Koning vestigt, om het zijne gloeijend op be bekoorlijkheden, die zij zelve zoo even onthuld had, gerigt te zien! Schaamte en verlegenheid aan den eenen, vertwijfeling aan den anderen kant, de Monarch verrukt in het midden.... een schilderachtig tooneel! Mevrouw de montespan nam haren sluijer woedende af, vergat de speld, stak zich daaraan in den vinger, en zeide, terwijl zij haar de speld toewierp: ‘Hier, Mevrouw! ziet gij, hoe ik mij met uwe noodlottige speld gestoken heb. Het schijnt, dat mij heden alles van u moet kwetsen.’ Mevrouw de maintenon sloeg de oogen neder; de Koning wilde, alsof hij het bittere dezer aanmerking niet gevoeld had, aan de zaak eene aardige wending geven, en zeide, terwijl hij de speld opraapte: ‘Deze speld zal niemand dan mij behooren, daar zij met uw
bloed geverwd is.’ Mevrouw de montespan antwoordde niets; de wandeling had een einde, en de ongelukkige beminnende had nog de bange bekommering, dat de speld, die de Koning had medegenomen,
| |
| |
hem minder aan hare wonde, dan aan den halsdoek van hare medeminnares, kon herinneren.
Wanneer het niet algemeen bekend ware, dat lodewijk XIV van dezen tijd af in eene nadere betrekking met Mevrouw de maintenon getreden was, dan zou zulks uit het volgende blijken. Zij en de Koning zagen elkander reeds dikwijls, zonder dat Mevrouw de montespan zulks wist. Men begrijpt ligt, dat, bij hunne eerste bijeenkomst, de geschiedenis van deze wandeling het voorwerp des gespreks uitmaakte. De Koning sprak met geestdrift van de speld, die hij aan zijn overhemd gestoken, en niet weder afgelegd had. Maar Mevrouw de maintenon hoorde de woorden des verrukten Koninklijken minnaars slechts met smart. Weldra zag hij, dat ijverzucht mede in het spel was, en dat deze gevoedge vrouw geloofde, dat de Koning de speld meer bewaarde wegens de wonde van Mevrouw de montespan, dan om zich aan haren halsdoek te herinneren; zij was opregt genoeg om dit zelve te bekennen.
De Koning gaf haar, ten bewijze der onbillijkheid van dit verwijt, de speld terug, onder voorwaarde, dat zij nooit weder dienen zou om haren halsdoek vast te spelden. Zou Mevrouw de maintenon wel ingewilligd hebben, wanneer er geene andere speld meer in de wereld was? Wie zal dit uitmaken? Nogtans was de strijd tusschen schaamte en teederheid harer waardig geweest. De voorwaarde werd aangenomen en de speld teruggegeven. Maar ongelukkigerwijze trad lodewijk XIV op zekeren dag in het vertrek van Mevrouw de maintenon, toen deze hem het minst verwachtte. In de haast en verstrooijing had zij naauwelijks den tijd om haren halsdoek met de beruchte speld vast te steken. Bij het einde des gespreks werd zij haar voor altijd afgenomen, en ging in de handen des Konings over. Gelukkig en trotsch bewaarde hij haar als een teeken van zijn' triomf, tot welken zij hem, gelijk men zegt, den weg gebaand en geholpen had. Wanneer, gelijk niet te ontkennen is, deze vermaarde verbindtenis merkwaardige gebeurtenissen in het rijk te weeg bragt, dan zal men toestemmen, dat onze speld eene groote rol speelde. Volgen wij met geduld hare zeldzame lotgevallen.
Lodewijk XIV sloot haar in een juweelkoffertje, en er viel niets merkwaardigs met haar voor, tot dat jacobus II, dien de Prins van Oranje van zijnen troon verdre- | |
| |
ven had, met de Koningin en den Prins van Wales vlugtte, en te St. Germain kwam. Men weet, met welke pracht de Koning hem ontving, dat hij hem zijn vertrek inruimde, en dat, toen hij hem te gemoet ging, Mevrouw de maintenon, getroffen door den glans van dit oogenblik, hetwelk, gelijk zij zelve zegt, het schoonste in het leven des Konings was, der diamant-agrefe, die 's Konings hoed versierde, een' bos witte pluimen, met een lint zamengebonden, waarop zij de woorden geborduurd had: Si jaques eût ressemblé à louis, tout lui serait sidèle, (Indien jacobus lodewijk geweest was, elk ware hem trouw gebleven) wilde aanpassen. Deze woorden, die het gevoel en de ijdelheid des Konings streelden, verheugden hem zeer. Het lint mogt niet gezien worden, en toch wilde hij het dragen. Mevrouw de maintenon gaf zich alle bedenkelijke moeite, om hetzelve naar haren wensch aan te brengen; vergeefs: het lint was onbescheiden genoeg, om harer schoone vingeren telkens weder te ontglippen. De Koning hielp haar; het laatste woord wederstond hunne vereenigde pogingen: beiden werden ongeduldig. De Koning schelde. Bontemps, zijn Kamerdienaar, kwam. Lodewijk liet zijn juweelkoffertje halen, en nam, met de hem eigene bevalligheid, de speld er uit, die hem zoo dierbaar was. ‘Neem, Mevrouw!’ zeide hij: ‘dit is de éénige wijze, om dit woord, hetwelk het geheim alleen zijne bekoorlijkheid kan geven, te verbergen.’ Mevrouw de maintenon sloeg de oogen neder, stak de
speld op het lint, en de Koning, van liefde en hoogmoed bedwelmd, haastte zich om den ongelukkigen jacobus te troosten. Men behoeft niet te vragen, of het geliefde heiligdom naderhand weder in het juweelkoffertje kwam.
Wij laten lodewijk XIV, nu op den hoogsten trap van magt en roem, dan den ondergang zoo nabij, zijne regering eindigen; wij gaan den tijd van het Regentschap voorbij. Onze speld ligt gerust, hetzij uit vergetelheid of uit achting, in het juweelkossertje, en blijft, dien ganschen tijd door, onaangeroerd. Eerst tegen het einde der regering van lodewijk XV treedt zij, door een buitengewoon toeval, weder op.
Men weet, hoe Mevrouw dubarpy bij lodewijk XV in gunst srond. In hare dwaze of ledige uren was haar niets heilig. Zij wist eens, na het middagmaal, een slepend en dikwijls afgebroken gesprek niet voort te zetten. Het viel
| |
| |
haar in, een kabinet te laten openen, waarin de Koning het kostbaarste bewaarde, dat hij van zijne voorvaderen bezat. Belangrijke handschriften, zeldzaamheden van verschillenden aard, alles was in een oogenblik onder en door elkander, ondanks de voorstellingen des Konings, die, meer minnaar dan Monarch, door eene grenzenlooze inschikkelijkheid zijne waardigheid te dikwerf zoo zeer vergat. Zoo viel het juweelkoffertje van lodewijk XIV in de handen van eene vrouw, die hij het misschien nooit zou hebben toevertrouwd. Er waren verscheidene kostbare diamanten in; een geëmailleerde ring van Mevrouw de maintenon, op welks buitenzijde heilige voorwerpen, maar van binnen alles gegraveerd was, wat liefde en vernuft teeders in zinnebeelden en devisen konden uitdenken; wijders een klein kruis van violenhout, tot eene gedachtenis aan de herroeping van het edikt van Nantes, waarop de namen van letellier, lachaise en Mevrouw de maintenon te lezen stonden, benevens den ongelukkigen datum van den 10 Oct. 1685. In een' hoek van het koffertje lag een etui van barnsteen, zeer kunstig bewerkt, en de spreuk bevattende, die Mevrouw de maintenon den Koning gegeven had, toen jacobus II te St. Germain kwam; de beide einden van het lint, benevens een papier, waarop de geschiedenis in het kort was aangeteekend, die onzer speld zulk eene hooge waarde gaf, waren met deze zamengestoken. De spreuk, het papier lezen, de speld wegnemen, de etui breken, was voor Mevrouw dubarry het werk van een oogenblik. ‘Ik wil deze speld behouden,’ zeide zij, ‘en mijne bloemen daarmede vaststeken.’ Vruchteloos wilde de Koning zich daartegen verzetten. Tegenstand in zekere omstandigheden is altijd de voorbode van eene nieuwe zwakheid. De Koning verklaarde nog, dat hij tot geen' prijs de speld wilde
verliezen, toen zijne maitres reeds bezig was, haar aan de bloemen, met een gekleurd lint zaamverbonden, vast te steken.
Dit voorval vond juist in den tijd plaats, dat d'aiguillon bijna zeker was van de intrigue gelukkig geëindigd te zien, die hij met Mevrouw dubarry gesmeed had, om choiseul te doen vallen. De Minister, even zoo gelukkig als doorslepen, zag langen tijd den storm boven zijn hoofd zamentrekken. De bekommering zijner tallooze vrienden en vriendinnen bragt hem niet van zijn stuk; hij bleef steeds bedaard, en rekende op zijn geluk. De zaak
| |
| |
kwam zoo ver, dat hij besloot den slag af te keeren, dien men hem door de begunstigde en alles vermogende maitres wilde toebrengen. Hij had altijd geloofd, dat er voor een verstandig en aangenaam man slechts één middel ware, om zich met eene vrouw, al ware het ook zijne doodvijandin, weder te verzoenen; dit middel was hem altijd gelukt, en vooral onder deze regering en in gelijke betrekkingen. Besluiten, en het besluit uitvoeren, was voor een' man als choiseul, die aan plannen en middelen van dezen aard rijk was, een en hetzelfde. Kortom, het rendez-vous werd hem, onder de benaming van eene zaakafdoening, in zijn kabinet door de gevaarlijke gunstelinge beloofd. Wij moeten, eer wij verder gaan, aanmerken, dat de Koning, sedert eenige dagen, verscheidene malen, niet in de beste luim, de speld van Mevrouw dubarry teruggevraagd had; maar zij liet hem aanhoudend in den angst van deze kostbare gedachtenis te verliezen, en schepte behagen hem in deze onzekerheid te houden. Zij had de speld voor de oogen des Konings in een lint gestoken, dat haar voor gordel diende. De dag van het rendez-vous kwam. Men begrijpt niet, hoe zij hare loszinnigheid zoo ver drijven kon, dat zij in dit uur nog dezen gordel droeg. Wat wierd er van de geschiedschrijvers, wanneer men de anekdoten wilde loochenen? Het blijkt voor 't overige uit het gezegde, dat de bekoorlijke gunstelinge waarlijk slechts over zaken wilde spreken. Het sloeg zes ure. De Koning was op de jagt, en zou eerst laat terugkomen. Choiseul had alle maatregelen genomen, om dit zoete oogenblik te genieten. De groote deuren gaan open, en Mevrouw dubarry treedt binnen, schooner dan men haar ooit gezien had. Zij neemt plaats op eene sopha, en het gesprek loopt vlugtig over de onderwerpen heen, die tot dit oogenblik behooren. Het ceremonieel wordt door galanteriën verdrongen, deze door
teederheden, liefkozingen volgen. Maar onze speld bederft alles. De Minister voelt zich door hare gevaarlijke punt gekwetst, en geeft een' schreeuw. Zijne vurige verbeeldingskracht, zijn schitterend vernuft is niet in staat om de uitwerkselen van den schrik weg te nemen. Verveling en kwade luim vertoonen zich. Eensklaps opent Mevrouw dubarry de deur, en zegt gedwongen: ‘Vaarwel, Mijnheer de Hertog! ik meen den Koning te hooren komen.’ En inderdaad, naauwelijks was zij in hare kamer, of de Koning trad binnen. Hij had zijne maitres nooit
| |
| |
te voren zoo teeder gevonden; de beste gelegenheid was daar, om zijne speld terug te vragen, en hij bekwam haar. De Minister kreeg na twee dagen zijn afscheid; en toen hij naar Chanteloup reed, waarheen hij verbannen was, en zijne geleiders over de oorzaak der plotselinge ongenade, en over alles, wat hij gedaan en gelaten had, redekavelden, zeide de Hertog zuchtende: ‘Ach! Mevrouw de pompadour droeg ook spelden; maar zij wist ze beter te gebruiken.’
De speld nam nu voor een' korten tijd hare plaats in het juweelkoffertje van den Koning weder in, en komt vervolgens door een nieuw voorval weder in de wereld, om nooit weder in het eerste terug te keeren.
Mademoiselle C***, eene bekoorlijke Actrice aan het Fransche tooneel, had den Graaf van Artois bekoord. Men zal naauwelijks raden, welk een' prijs zij op hare gunst stelde. Zij had van de beroemde speld hooren spreken, en zich in het hoofd gezet, dezelve te willen bezitten. Haar beding was, dat de Graaf van Artois niet alleen de speld van den Koning zou trachten te bekomen; maar zij verlangde, dewijl men eerlang het Huwelijk van Figaro voor de eerste maal gaf, reeds op den dag der eerste vertooning dit kleinood te bezitten. Zij vond het treffend, deze speld van den halsdoek van Mevrouw de maintenon en den hoed van lodewijk XIV op den brief van Susanne te laten overgaan; want dezen moest zij in plaats van een zegel dienen. Wanneer de speld niet op den bepaalden dag kwam, had de minnaar zijn afscheid. Men verbeelde zich 's Graven verlegenheid; hij wist geen middel om dezen tallsman magtig te worden: waar in de wereld was eene speld ooit de sleutel tot een hart geweest? Vier dagen nog, en men gaf het Huwelijk van Figaro. De grilligheid zijner maitres maakte hem wanhopig. Eindelijk bood het toeval hem een middel aan, waarvan hij gebruik maakte. Men danste in dezen tijd quadrilles. De Heer delaporte had hem naauwkeurig onderrigt, wat het juweelkoffertje bevatte. Onder voorwendsel van eenige diamanten, die daarin waren, voor het bal noodig te hebben, kreeg hij, met verlof van den Koning, die te leen. ‘Ik wil ze zelf uitzoeken,’ zeide de Graaf van Artois; ‘dan zal ik tevens de speld zien, waarvan ik zooveel heb hooren spreken.’ Eer de Koning tijd had om hem te antwoorden, was hij reeds in het kabinet, liet het juweelkoffertje openen, leide onbemerkt, terwijl men de diamanten rangschik- | |
| |
te, eene andere in de plaats van de zoo zeer verlangde speld, en in een uur lag die
aan de voeten der schoone priesteres van thalia. Het was tijd; want het stuk begon. De speld sloot den brief van Susanne, ging zoo door verscheidene handen, en - was verloren. Mademoiselle C *** verontschuldigde zich naauwelijks bij den Graaf, die nu in de grootste verlegenheid geraakte; want de bewaarder van het juweelkoffertje had weldra bemerkt, dat hij de regte speld niet meer had. Een geschenk sloot hem den mond, en men bewees sedert eener valsche speld eenen eerbied, dien de ware naauwelijks verdiende.
De speid bleef ondertusschen twee dagen in het stof liggen. Eene danseres, die meer schoon dan beroemd was, (waarom haar naam hier ook niets ter zake doet) vond haar bij eene repetitie der Minnarijen van Bayard, welk stuk met balletten gegeven werd. Toevalligerwijze was deze danseres de maitres van den Heer harland, den eersten sterveling, die vermetel genoeg was, om zich in de ballon van pilatre du rozier een' weg door de lucht te banen, en later een ongelukkig slagtoffer van zijnen moed en zijne talenten werd. Deze danseres - een zeldzaam geval - aanbad haren geliefde. Men kan zich haren schrikkelijken toestand voorstellen, wanneer zij de gevaren bedacht, aan welke harland zich wilde blootstellen. Zij had den moed, om hem naar La Muette te verzellen, alwaar de nieuwe ikarus de aarde zou verlaten. ‘Mogt uwe voorzigtigheid,’ zeide zij in het oogenblik des scheidens, ‘op deze gevaarvolle reis ten minste ieder onnoodig gevaar vermijden! Deze lok van mijn haar herinnere u daaraan.’ Met deze woorden hechtte zij met de beroemde speld de dierbare lok op zijn hart. Haar oog zwom in tranen, haar hoofd was met een' digten sluijer bedekt, en haar geliefde steeg op in de lucht. Laten wij hem zijn' stouten togt vervolgen, en ons slechts met onze speld bezig houden. Een rukwind scheurde eene kleine vlag, die onze reiziger als een teeken van zijn' triomf had medegenomen, en waarop dag en uur van zijn opstijgen geschreven was. Harland poogde vergeefs de beide einden weder aan elkander te hechten; de speld moest geofferd worden, en de haarlok vond eene andere plaats. Na eenige uren daalde de ballon, onder een algemeen vreugdegejuich. Natuurkenners, sterrekundigen en andere geleerden stroomden toe, om onze reizigers geluk te wenschen. Men
| |
| |
rekende toenmaals bailly onder de voornaamste sterrekundigen. Pilatre gaf hem de vlag tot eene gedachtenis, als een blijk van achting voor zijne talenten. Bailly nam haar aan; en zoo ziet men, na zoo menig wonderbaar lotgeval ondergaan te hebben, de beruchte speld, in eene vlag stekende, in het kabinet van een' sterrekundige opsluiten.
Waarom bleef zij daar niet? Op den steeds merkwaardigen dag, dat de ongelukkige lodewijk XVI gedwongen was Versailles te verlaten, en door het volk in zege raal naar het stadhuis van Parijs gevoerd werd, wachtte bailly, dien het volk tot Maire der stad had benoemd, te huis het oogenblik af, dat hij naar het stadhuis ontboden zou worden, om den Monarch te ontvangen. De Koning komt vroeger aan, dan men verwacht had; een ruiter komt met lossen teugel aanrennen, om bailly zulks te berigten; hij spoedt zich heen, en vergeet het municipale lint; hij treedt in zijn kabinet terug om het te zoeken, en weet het niet vast te maken. Zijn oog valt op de speld, die nog altijd in de vlag steekt: schielijk neemt hij haar, steekt het lint daarmede vast, en ijlt naar het stadhuis. In het oogenblik, dat de Maire den Koning de nationale kokarde overhandigt, heeft hij geen ander werktuig, om haar op diens hoed vast te hechten, dan onze beroemde speld. Te zwak tot deze bestemming, buigt zij wel twintig malen om; maar eindelijk hecht zij, in het aanzien van het gansche volk, de kokarde aan den hoed van lodewijk XVI, en beslist zoo het lot van Frankrijk.
Overzien wij, in weinig woorden, de omstandigheden, waarin onze speld zich bevond. Aan den halsdoek van Mevrouw de maintenon, aan het overhemd des Konings lodewijk XIV, in zijn juweelkoffertje, aan de vederen van zijn' hoed, toen hij jacobus II ontving, aan de bloemen van Mevrouw dubarry, aan haren gordel, in het juweelkoffertje van lodewijk XV, gestolen door den Graaf van Artois, in bezit van de Actrice C***, in plaats van een zegel aan den brief van Susanne in het Huwelijk van Figaro, twee dagen verloren, in handen eener danseres, aan het kleed van den Heer harland, aan de vlag van het schuitje eener luchtballon, in het kabinet van den Heer bailly, aan zijn municipaal lint, en eindelijk aan de kokarde van lodewijk XVI. |
|