Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1817
(1817)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 280]
| |
Verhandeling van den Heer jacobus koning, over den oorsprong, de uitvinding, verbetering en volmaking der Boekdrukkunst, wordt zoo veel lof toegevoegd aan den Mentzischen Boekdrukker petrus scheffer, of, zoo als hij zich bij de eerste uitgave van het Psalmboek met vermelding van zijnen naam in 1457 noemde, petrus schöffer de gernszheim, dat het te dezer gelegenheid niet te onpas schijnt te komen, het volgende omtrent zijne nakomelingen, derzelver verhuizing naar de Nederlanden, en het uitsterven van zijn nageslacht in den laatsten mannelijken afstammeling binnen dit Koningrijk, mede te deelen. Petrus scheffer, schoonzoon van johannes fust of faust, zoo men meent, in 1502 of 1503 overleden, oefende de boekdrukkunst te Mentz. Het was voor hem, volgens getuigenis van den Heer koning, bewaard, de te Haarlem zoo gebrekkig uitgevondene, maar te Mentz eenigzins verbeterde, kunst van boekdrukken tot den hoogstmogelijken trap van volkomenheid te verheffen, en genoegzaam tot dien stand te brengen, waarop dezelve nog wordt uitgeoefend; hij werd daarin opgevolgd door zijnen zoon, johannes scheffer, die deze kunst aldaar voortzettede tot 1533; deszelfs zoon, mede johannes genaamd, en dus de kleinzoon van den verdienstelijken petrus scheffer, begaf zich naar 's Hertogenbosch, hoofdstad der Provincie Noord-Braband. Marchand, die in zijne Histoire de l'origine de l'Imprimerie, à la Haye 1740, eene breedvoerige geslachtlijst van scheffer heeft gevoegd, welke ik hier niet verder, dan tot mijn oogmerk dienstig is, zal herhalen, vermeldt die verhuizing, en wel, dat hij zijne woonplaats nam in voorzeide stad, in het verguld missaal, in de kerkstraat, waar hij verscheidene boeken drukte, van welke marchand er echter geene kende; er zijn er nogtans van voorhanden; het oudste, dat mij is voorgekomen, en met anderen onder mij berust, en hetgeen mogelijk het eerste van allen is, draagt den titel: ‘Petriscus Georgii Macropedii fabula incundissima, Busaducis apud Joannem Schoefferum. anno virginei partus MDXLI. mense vero Junio’ 8o; men vindt daar achter een prentje, vertoonende een bosch en jagers met honden in het verschiet, en op den voorgrond een' naakten man, houdende het wapen der stad 's Hertogenbosch, welk prentje men juist hetzelfde ontmoet achter een boekje, | |
[pagina 281]
| |
getiteld: ‘Eenen schoenen spieghel van eenen duechdelycken leven. Gheprent tot Shartoghenbossch by my Gerart vander Hatart wonende in die kerckstraet recht teghen die schole over, int iaer ons Heeren MD ende XL in Junio’, ten blijke, dat johannes schoeffer in de drukkerij, in hetzelfde huis, in 1540 of 1541, gerart van der hatart opgevolgd is; terwijl deze daarin was voorafgegaan door laurens haijen, zoo als onder andere blijkt uit een boekje, getiteld: ‘Dat wonderlycke leven der gesellen des heylighen Vaders Sinte Franciscus geprent Tshertogenbosch tegen die schole over bi mi Laurens Hayen in die kerckstraet int iaer ons Heeren MCCCCC ende XIIII.’ Johannes, die de spelling van zijn' grootvader in den geslachtnaam behouden had, zich noemende schoeffer, stierf in 1565, nalatende eenen zoon, al mede johannes genaamd, die reeds den geslachtnaam in scheffer veranderde, en die dezelfde drukkerij voortzettede, blijkens onder andere een boekje, getiteld: ‘Een salighe vermaninghe, devote ghebeden, een sonderlinghe contemplatie door M. Aert Sivaens van Goerle, gheprent Tshertoghenbossche by my Jan Scheffer anno 1574.’ Hij werd bij Octrooi van den Hertog van Parma, van 1 April 1580, en een gelijk van den Raad van Braband van 24 December 1587, bevoorregt met het drukken van alle plakkaten, die van wege zijne Majesteit in de stad 's Bosch zouden gezonden worden; zoo als dan ook de proscriptie van willem den I, Prins van Oranje, bij hem in 1580 gedrukt is. Hij gaf onder andere nog uit in het jaar vóór zijnen dood; ‘Den geestelycken lusthof door Heer Jan van Gorcum, 's Hertogenbosch, by Jan Scheffer int missael, anno MDCXIII,’ stierf in 1614, en liet na een' zoon, anthoni; bij denzelven is onder andere gedrukt: ‘'t Spieghel der liefde door Heer Aert Goverssoon van Aken, priester t' Shertogenbosch, by Anthoni Scheffer anno 1617.’ Volgens marchand, liet hij een glas schilderen met een opschrift, waarbij hij de uitvinding der Boekdrukkunst aan johannes guttenberg, en de volmaking derzelve aan zijne voorouders, johannes faust en petrus schoeffer, toekende; en stierven hij en zijne vrouw aan de pest, zoodat men genoodzaakt was, al hunne papieren te verbranden. Hem volgde op zijn zoon johannes of jan scheffer. Bij hem kwam (volgens marchand) omtrent den jare 1670 | |
[pagina 282]
| |
een zijner bloedverwanten uit Mentz, zeggende de laatste van het geslacht aldaar te zijn, en hem verzoekende een' zoon naar Mentz te willen medegeven, om het geslacht daar voort te planten, doch waarin zijne huisvrouw maria de gulikker niet wilde toestemmen. Hij liet na een' zoon, mede johannes of jan genaamd, die hem in zijne drukkerij opvolgde; bij denzelven, of bij zijnen vader, kwam onder andere de eerste afzonderlijke druk der Stedelijke Kostuimen in het licht, onder dezen titel: ‘Costuymen ende usantien der Hooftstadt ende Meyerye van 's Hertoghen Bossche, by Jan Scheffers, boeckdrucker in 't vergulde missael, 1684.’ Hij was dus de eerste, die den geslachtnaam veranderde in scheffers. Hij liet na een' zoon, petrus of pieter, bij wien onderscheidene boeken zijn gedrukt, onder andere eene vernieuwde uitgaaf der Stedelijke Kostuimen in 1717, en weder in 1747, met aanduiding ‘by Petrus Scheffers, boeckdrucker in 't vergulde missael.’ Hem volgde eindelijk op zijn zoon jacobus scheffers, geboren in 1720, die in hetzelfde huis boekdrukker bleef tot zijnen dood, die voorviel den 17 December 1796, hebbende, schoon gehuwd, geene kinderen verwekt, zoodat met hem, als de laatste mannelijke afstammeling, het geslacht van schöffer uitstierf, hetgeen toen ten minste tweehonderd - vijfenvijftig jaren in hetzelsde huis, het missaal in de kerkstraat, gedrukt had; terwijl niet minder dan nog zeven-en-twintig jaren vroeger, en dus tweehonderd - tweeëntachtig jaren, de boekdrukkunst in dat huis was uitgeoefend, en mitsdien nog langer tijd, dan c. burman (in Trajecto erudito, pag. 30.) vermeldt van het geslacht van borculo, 't geen ruim twee eeuwen lang in een en hetzelfde huis, bij St. Martens of den Domstoren te Utrecht, eene voorname drukkerij gehad heeft. De voorzeide laatste afstammeling van zijn geslacht, jacobus scheffers, een eenvoudig, braaf man van den Katholijken Godsdienst, stelde veel belang in zijne afkomst, en vertoonde gaarne voorvermelde geslachtlijst; hij en zijne voorzaten gebruikten hetzelfde wapen, als bij de uitgaven van de Mentzische pers van de vijftiende eeuw gevonden wordt, en zij plaatsten hetzelve op de titels hunner drukken op een prentje, verbeeldende herders en schapen, zinspelende op de Hoogduitsche beteekenis van den naam schä- | |
[pagina 283]
| |
eer, dien men daarom ook in vroeger tijden door opilio overgezet vindt. Hij bewaarde en had mij vertoond, onder andere, ook een zuiver exemplaar van eene der uitgaven van zijn' voorvader petrus schöffer, hetwelk ik na zijn' dood bij koop verkreeg; achter hetzelve leest men: ‘Reverendissimo Cardinalis, tituli sancti Sixti domini Ioannis de Turrecremata expositio brevis et vtilis super toto psalterio Motie imps Anno d MCCCCLXXIIIJ tercio Idus Septembris p PetrÅ« Schoyffer de Gernshem feliciter consÅ«mata.’ Achter dat werk zijn ook gebonden, en uit een' zeer ouden, op parkement geschreven, titel voor in het boek blijkt, dat reeds van vroeger tijd daar achter gebonden waren twee werken, beiden zonder melding van tijd of plaats der uitgave, en beiden op eene andere wijze dan het voorvermelde, te weten in twee kolommen op ieder blad, gedrukt; het eene vervat: ‘Libri quatuor dyalogorum beati Gregorii pape;’ het andere: ‘Commentum beati Gregorii pape super cantica canticorum.’ Het papiermerk van het eerstgenoemde is nagenoeg
hetzelfde, als 't geen men afgebeeld vindt op de eerste plaat, het laatste van de bovenste rij, bl. 72. in het werk van den Heer koning, door hem eene lelie genoemd, en 't geen men, volgens hem, reeds in de eerste uitgave van den Nederduitschen Spiegel, en in geene Mentzische uitgaven, ontmoet. Het papiermerk van het tweede is eene open hand, en boven dezelve eene ster; en dus van eene andere figuur dan de hand, die de laatste op de tweede rij van de eerste plaat voorkomt. Ik denk niet, dat die twee stukken voortbrengsels van de Mentzische pers zijn. |
|