| |
Het Leven van Robbert Hellemans, eene Hollandsche Familiegeschiedenis, uit het laatste gedeelte der Zeventiende Eeuw, door A. Loosjes, Pz. IV Deelen. Met Platen. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1815. In gr. 8vo. f 12-:-:
De Heer loosjes schijnt het voornemen te hebben opgevat, ons de geschiedenis der vaderlandsche zeden in eene reeks van tasereelen te schilderen. De beide eersten behelsden eenen man en eene vrouw uit dat onvergetelijke tijdvak onzes hoogsten roems, - het begin en het midden der zeventiende Eeuw. Maurits lijnslager en hillegonda buisman zijn in den tijd met vrij algemeene goedkeuring door de Natie ontvangen, zoo wel uit hoofde des onderwerps, als der behandelinge. De voor ons liggende Roman schetst minder aangename tasereelen, - den aanvang der verbastering van Nederland, ten deele door grooten rijkdom, ten deele door invloed van vreemdelingen, waaronder de Fransche Refugiés geene geringe plaats bekleeden. Robbert, de tweede zoon van hillegonda buisman, beantwoordt, naar des Schrijvers oogmerk, ook aan dat verval, en is op verre
| |
| |
na zulk een krachtig en van alle zijden eerbiedwaardig karakter niet, als b.v. de oude buisman, of maurits lijnslager. Weifeling en zwakheid van aard zijn hem bijzonder eigen. Na den ongelukkigen dood zijner eerste gade, elizabeth van teylingen, die hij ook al door eene zwakke toegeeflijkheid verliest, loopt hij, door al te lang te dralen, een huwelijk mis met eene beminnelijke Engelsche Miss betsy castlefield, met welke hij in allen opzigte scheen overeen te stemmen. Hij laat zich daarna bekoren door eene uitgewekene Fransche, charlotte du bois, huwt haar, doch is in dezen echt zeer ongelukkig. Zijne vrouw is spilziek; en, in de hoogste mate door de jammerlijke modezucht gekweld, noodzaakt zij den armen man tot buitensporige uitgaven, reizen naar Engeland enz., dringt hem tegen wil en dank een' vreemden, zedeloozen Gouverneur voor zijne kinderen op, geeft dezen, die na een ergerlijk tooneel door den vergramden vader ter deure wordt uitgejaagd, de regten van echtgenoot, bekomt, na eene vrij wat kortere boete dan eulalia meinau, vergiffenis van den man, dien de Franschen débonnaire zouden noemen, en sterft eindelijk, na den boêl zoo schrikkelijk in de war gestuurd te hebben, van berouw: de weekhartige echtgenoot is alleen door eene ersenis te redden, en ziet, ten gevolge der verkeerde opvoeding, die zijne kinderen ontvangen hebben, verscheidenen hunner het dwaalspoor betreden.
Dit alles, echter, hindert ons geenszins in een karakter, 't welk juist het verval der Natie schilderen moet. Wanneer het, namelijk, geschiedkundig waar en bewezen is, dat Nederland op dien tijd reeds zóó diep gezonken, en als 't ware reeds de speelbal der vreemdelingen geworden was, dan vertegenwoordigt, in zekeren zin, hellemans, als eene persona moralis, het Volk van Nederland, en wij zien deszelfs verval in hem met levendige kleuren geschilderd. Doch dit juist komt ons twijfelachtig voor. Wij loochenen geheel den invloed der Fransche vlugtelingen van 1685 op de taal en denkwijze der Natle niet; doch wij gelooven, dat die zich, vóór den Utrechtschen Vrede, meer in het rijk der wetenschappen, dan in dat der zeden, vertoonde. Immers, de Fransche Protestanten waren oneindig zedelijker, werkzamer, en zelfs minder oppervlakkig, dan hunne bittere Roomsche vervolgers. (Deze meerdere soliditeit, een gevolg van de ont- | |
| |
kluistering der ziel van het alles verdrukkende Pausdom, toonde zich reeds in de Eeuw van hendrik IV. in eenen coligny, la noüe, sully, mornay, enz.) En dus zijn karakters, gelijk dat van vader du bois ons hier voorgesteld wordt, die in Holland nog steeds naar de vleeschpotten van Parijs hunkeren, niet zeer waarschijnlijk. De ligtzinnigheid van den Franschman toch is niet het bloote gevolg van zijne land- en luchtstreek. Wij gelooven vastelijk, dat, zoo hendrik IV. kans gezien had het Protestantismus op den troon te verheffen, het thans meerendeels zoo verachtelijke Fransche Volk een der edelste van Europa zou geworden zijn.
Hellemans is in zijne jeugd een Reiziger, gelijk lijnslager. Hij bezoekt, in den Oorlog van 1672, Engeland en Frankrijk; beide landen worden door den Schrijver in 't voorbijgaan gekenschetst; de Franschen echter, onzes inziens, beter, zoo als zij toen onder den wreeden lodewijk XIV. even verachtelijke slaven waren als de Romeinen onder nero, dan de Engelschen, zoo als die fiere Natie onder den wellustigen karel II. gevaar liep, door verlies van zeden en Godsdienst, tot het peil harer naburen te verzinken; een gevaar, 't welk alleen door 's Konings dood, en de onvergetelijke Omwenteling van 1688, door onzen willem III, gestuit werd. Zeer gevoegelijk had echter de Heer loosjes zijnen hellemans, die met eenen Lord castlefield in kennis kwam, door dezen ten Hove kunnen inleiden, en ook dit ondeugend Hof op deze wijze, ten minste in eenige min openlijk stuitende trekken, doen kennen. (Slechts op eene tweede reis is de pracht bij de krooning van willem III. voor de vrouw en de huisselijke belangen van hellemans nadeelig.) Italië is het land, waar de Hollandsche jongeling het langst, en met het meeste genoegen, vertoeft. Na alles, wat wij reeds over dit klassieke gewest bezitten, zal men nogtans met vermaak op de togtjes, die hellemans met eene kunstvriendin door hetzelve doet, dit paar vergezellen, en het zich niet zeer beklagen, dat eene noodlottige reis hen meerdere landen en plaatsen doet bezoeken, dan zij eigenlijk voornemens waren.
In de schildering van het studentenleven van den jongen hellemans viert de Heer loosjes zijner verontwaardiginge tegen de ontgroenpartijen, en verdere buitensporige
| |
| |
vrolijkheden der Akademische jeugd, den ruimen teugel. In de hoofdzaak heeft hij volkomen gelijk: wij denken echter, dat de toon, waarop hier van die vermaken gesproken wordt, het waarschijnlijk bedoelde nut bij de jonge lieden zelve zal doen missen, en hen veeleer tegen het boek en den Schrijver voorinnemen. Heeft hij het oogmerk gehad, de ouders te waarschuwen, zoo weten wij ook niet, of dit wel veel baten zal, ten zij dezelve geheel er van afzien, om hunnen zoon op de studie te plaatsen: want het schijnt, na zoo vele genomene proeven, niet wel mogelijk, die wilde intreêpartijen geheel af te schaffen; en dat de levenswijs der studenten voor 't overige zeer verschillend is, naar mate van de onderscheidene beginselen, braafheid en geaardheid der jongelingen, dat gelijk zich tot gelijk gezelt, en de hellemansen, franciussen en de dekkers op onze Hoogescholen, Gode zij dank! geene uitzonderingen zijn, is bekend. Wij eerbiedigen, echter, en prijzen het edel doel van den Schrijver, en eene waarschuwing is in allen gevalle niet overtollig.
Even zeer verdient de vaderlandsliefde van den Heer loosjes, en zijne poging, om ons tot de oude zelfstandigheid terug te brengen, allen lof. Tot op den Utrechtschen Vrede brengt hij het Vaderland; zekerlijk een tijdstip van gewigt, na 't welk echter, gelijk wij reeds boven aanmerkten, het bederf en de invloed van vreemden eerst in eene schrikbarende evenredigheid toenamen. Even als in den lijnslager en de hillegonda buisman, vlecht de Schrijver van deze nieuwe soort van Romans een aantal vermaarde Nederlandsche mannen en vrouwen uit het laatst der zeventiende, en het eerste begin der achttiende Eeuw, in 't verhaal, zoo als b.v. christiaan huigens, leeuwenhoek, francius, (een' boezemvriend van hellemans) witsen, Czaar peter den grooten, elizabeth koolaart, katharina lescailje, balthazar huydecoper, simon van slingeland, justus van effen, zelfs spinoza en boerhave, schoon dezen alleen in 't voorbijgaan.
Eén hoofdgebrek heerscht in dezen, anders aangenaam lezenden Roman, - zekere langwijligheid, die haar onderwerp bijna uitput: bijna, zeggen wij; want zoo het waar zij, 't geen de Dichter zegt:
| |
| |
Le secret d'ennuyer est celui de tout dire.
bezit de Heer loosjes dit geheim niet; doch wij raden hem welmeenend, er niet naar te zoeken.
Eene der krachtigste plaatsen, die de meeste behartiging verdienen, en die tevens als het thema en de strekking van het werk kan beschouwd worden, is de volgende, met welke wij dit verslag zuhen eindigen. Het is een raad van den stervenden heliemans aan zijne kinderen.
‘Lieve kinderen! behoudt zoo veel van het oud-vaderlandsche, als u mogelijk is. Gedenkt, dat ieder stap, dien gij nader blijft aan het goede, Oudhollandsche eenvoudige, opregte en weldadige, u ook des te nader bij het waar geluk zal doen blijven. Laat u, ik bid het u als met den dood op de lippen, zoo weinig mogelijk vervoeren tot navolging van de vreemde volken in uwe nabijheid. Volgt de Duitschers niet na in hunne trotschheid en grootspraak, de Engelschen niet in hunne stugheid en te verre gedreven waan, en bovenal niet de Franschen in hunne ligtzinnigheid, ijdelheid, wreedheid en ongodsdienstigheid. Meest moet gij u voor de laatsten wachten; want de trotschheid en grootspraak der Duitschers hebben, even als de stugheid en waan der Engelschen, iets zeer afstootends voor den zedigen, ik zeide bijna den al te nederigen Hollander, die zichzelven te veel mistrouwt: - maar der Franschen vriendelijkheid, hunne schijnbare goedaardigheid, hunne opgeruimdheid, hunne vrolijkheid, hunne scherts, zelfs met de ernstigste zaken, hebben iets bekoorlijks, waarmede zij den zoo navolgzieken Nederlander verleiden: en doen geloofbaar zijn, dat eene Fransche Hofjuffer, eene bijzit van lodewijk XIV, Madame de maintenon, zeer verstandig het beste middel geacht heeft, om de Nederlanders te onder (te) brengen, dat men dezelve smaak deed vinden in de Fransche modes en zeden. - Kinderen! dit moest mij nog als Hollander van het hart, en .... ik bid u, bij alles wat heilig is, bij onze voorvaders, die tachtig jaren om de vrijheid van dit Gemeenebest streden, bij mijne goede zalige moeder, ik bid u om u zelve wille, denkt, als ik in het graf lig te rusten, nog somtijds aan dit
oogenblik.’ |
|