| |
Levens van gedenkwaardige Mannen en Vrouwen uit de achttiende Eeuw. Gevolgd naar het Hoogduitsch van Samuel Baur. Met eenige oorspronkelijke Hollandsche Levens vermeerderd. VIde en VIIde Deel. In den Haag, bij J. Allart. In gr. 8vo. Te zamen 694 Bl. f 6-:-:
Dit wezenlijk uitmuntende geschiedkundige werk, zoo juist geschikt, om ons met vele groote, of immers vermaarde, mannen der jongst afgeloopene, zoo hoogst merkwaardige, Eeuw bekend te maken, blijft zich in de voor ons liggende Deelen in alle opzigten gelijk. Lieden uit alle klassen, alle standen der Maatschappij, Geleerden, Kunstenaars, Staatslieden, Veldheeren, worden daarin, onzijdig en oordeelkundig, aan ons voorgesteld. Wij begrijpen nog niet, waarom in het werk zelve de orde, naar den stand of de bekwaamheden, die men in den vooraan geplaatsten Inhoud vindt, niet gevolgd wordt. Zoo staat b.v. alexispetrowitz in Deel VI het eerst op den inhoud, terwijl hij in het boek ('t welk geheel geene orde volgt) de negende is; en maria antoinetta, die in Deel VII aan het hoofd des inhouds slaat, vindt men, naar de doorloopende volgorde, op twee na de laatste. Zoo het bevorderen der verscheidenheid hiervan de reden is, dan wordt dezelve te duur voor wanorde gekocht. Wij zullen dus, in de opgave van 't geen deze twee Deelen behelzen, den Inhoud volgen.
| |
| |
In het zesde Deel heerscht veel verscheidenheid. De ongelukkige alexis, Zoon van peter den Grooten, werd, gelijk men weet, door 's Vaders bestel in den kerker ter dood gebragt. Het is echter niet zóó algemeen bekend, dat peter, die Barbaar was in de middelen ter invoering der beschaving, dien Zoon, hardnekkig gehecht aan het oude, tot een slagtoffer stelde van zijne nieuwe inrigtingen, en, volgens zijn begrip, zijn eigen bloed voor 't Vaderland prijs gaf. Deze daad staat dus volkomen gelijk met die van den ouden brutus, en men moet beide verfoeijen, of tot den Hemel verheffen. (Men bedenke ook, dat alexis een Zoon der gehate eudoxia, niet der geliefde catharina, was.) - Vervolgens zien wij de vermaarde Mevrouw van maintenon optreden. Moeijelijk was het, van deze zonderlinge vrouw, door den een' ver good, door den ander' gevloekt, een onzijdig, juist gelijkend afbeeldsel te treffen. Nogtans heeft onze Schrijver dit, onzes inziens, zeer wel gedaan, en daartoe ook van hare eigene brieven gebruik gemaakt. - Waarom de weinig beduidende karel alexander, Hertog van Wurtemberg, in deze verzameling eene plaats gevonden hebbe, is ons niet klaar; misschien omdat de Schrijver in bijzondere betrekking tot Wurtemberg staat; (hij schetst nog twee Wurtembergers, bilfinger en osiander, in dit Deel vrij uitvoerig) of het moest wezen om de ongehoorde schaamteloosheid van den Jood süss, die het land met Napoleontische, vindingrijke roofzucht uitzoog, meer algemeen bekend te maken. - Götz, die het eerst onder de Staatslieden voorkomt, was dit volstrekt niet, maar
Letterkundige van roeping en aanleg, gelijk Godgeleerde van beroep. Dit moet dus eene misvatting zijn in de opgave des inhouds, even als beneden van burger, die onder de Wijsgeeren gerangschikt wordt, iets, waarop hij nimmer aanspraak maakte, maar veeleer een der bevalligste, en somtijds krachtigste, Dichters van Duitschland was. Maar Staatsmannen waren tevens de
| |
| |
Godgeleerden osiander en bilfinger, de beide Wurtembergers, van welken wij boven spraken. Bilfinger was ook een voornaam Wijsgeer uit de Schole van wolff, dien hij met geestdrift vereerde. Osiander (schoon hier onder de Godgeleerden gerangschikt) was meest verdienstelijk door de weldaden, welke hij, als man van de wereld en vriend van vele Vorsten, aan zijn Vaderland bewees, 't welk door de beschaafde Wilden van lodewijk den Grooten, zonder eenig voorwendsel, dan 's Vorsten vrijmagtig welbehagen, te vuur en te zwaard verwoest werd. Met de grootste moeite gelukte het osiander, de beide steden Tubingen en Stuttgard voor den brand te vrijwaren, die toen de beide Rijnoevers van Philipsburg tot Mentz verwoestte. Ook de Oorlogsminister, Graaf van st. germain, was minder Staatsman, (onder welke Rubriek hij voorkomt) dan moedig en tevens onbuigzaam Soldaat. Op hem volgen zeer natuurlijk twee Krijgslieden uit de tijden der Fransche Omwentelinge, kleber en hoche. Het was den Schrijver vóór 1813 niet geraden, de waarschijnlijke oorzaak van kleber's dood in Egypte te vermelden, namelijk zijn eigen Veldheer buonaparte, die uit Frankrijk, naar men verzekert, de hand des Turkschen moordenaars bestuurde, omdat hij de terugkomst des forschen klebers, dien hij verlaten had, vreesde. Kleber's levensloop is ook buiten zijne jongste oorlogsdaden merkwaardig; hij was voorheen in Oostenrijkschen dienst geweest, in zijne jeugd een regte wildeman, doch ook een bekwaam bouwkundige. Hij was nog van eene
burgerlijke afkomst, maar hoche de zoon van een' stalknecht. De Schrijver wil hem meer onder de partijgangers, zoo als menzel, trenk en luckner, dan onder de eigenlijke kundige Veldheeren plaatsen. (Op het slot van zijn leven is een verbeterblad, en eene gaping van 12 bladzijden, 282 tot 294. Zou de Schrijver iets gezegd hebben ten nadeele van een' Revolutionairen bevelhebber? Of heeft nog de Fransche
| |
| |
Politie misschien een' geheelen levensloop, ligt van een' of anderen Vaderlander, waaraan men niet meer denken mogt, doorgehaald?) - Zeer merkwaardig voor de eigenlijke staatsgeschiedenis is het leven van den - beroemden en beruchten - pombal, die de peter I. van Portugal worden wilde, en het geworden zou zijn, indien hij Koning, niet slechts Minister, geweest ware. De Schrijver, terwijl hij 's mans groote ontwerpen regt doet, verzwijgt echter ook geenszins, dat hij dezelve met onverbiddelijke gestrengheid, neen - wreedheid, doorzette. Maar in het verslag der beruchte zamenzwering tegen Koning jozef, (in 1758) die den val der Jezuiten ten gevolge had, is de gewigtige omstandigheid vergeten, dat de eedgenooten niet slechts door bijgeloof of adeltrots, gelijk hier vermeld wordt, maar door wraak over de heiligste regten der maatschappije, die door den groven wellusteling, Koning jozef, ten aanzien van den jongen Marquis van tavora en deszelfs echtgenoote, geschonden waren, werden aangedreven.
Onder de Godgeleerden vinden wij (behalve den reeds vermelden osiander) ook young, den beroemden Dichter der Nachtgedachten, die in zijne jeugd niets minder dan overmatig gestreng was; musäus, eigenlijk ook meer Dichter, doch van kleine stukjes, en den waarlijk grooten august hermann franke, een der edelste menschen, die, zonder eigene middelen, alleen door menschenliefde gedreven en door vertrouwen op God bemoedigd, stichter was van het beroemde Weeshuis te Halle, vereenigd met eene school, een Paedagogium (opvoedingsinrigting), een ziekenhuis, eene Apotheek, een' boekwinkel en eene drukkerij. De zonderlinge lotgevallen van den boven reeds genoemden burger worden hierop verhaald. (Weten de talrijke lezers en lezeressen van dezen ook bij ons zoo geliefden Dichter wel, dat hij tot zijnen dood toe met somtijds nijpende behoefte te worstelen had?) Korte levensschetsen van den blinden Schotschen Dichter blacklock,
| |
| |
van den beroemden Franschen Componist rameau, en - zeer verschillend zeker - van den wreeden Neger-profeet makandal, op St. Domingo, besluiten dit Deel.
Het zevende is meer aan levensschetsen uit de letterkundige, dan uit de staatsgeschiedenis toegewijd. Nogtans wordt het (volgens den Inhoud) geopend met de levensgeschiedenis eener gevallene Vorstin, maria antoinetta, dat toonbeeld der diepste vernedering na de schitterendste grootheid. Wij meenen gegronde redenen te hebben, om eenige daarin voorkomende Anecdoten, welke maria antoinetta beneden het peil der laagste, vuigste ligtekooijen zouden plaatsen, voor onecht, en uit de schandelijke lasteringen harer vijanden ter goeder trouwe door den Schrijver overgenomen, te houden, zoo als de historie van het bad, (bl. 252) van de hertenhuiden, (bl. 258) die wij, om der schaamte wille, niet kunnen mededeelen, enz. De Schrijver erkent zelf, (bl. 272), dat ‘dubarry en de Hertog van orleans alle de vlekken der Koningin met de schandelijkste kleuren teekenden,’ en dat de eer der Koningin door de beruchte Vrouw de la motte, of op haren naam, ‘op de schandelijkste wijze werd aangetast.’ Doch, kan men iets bederven aan een karakter, 't welk zóó tot dierlijkheid verzonken was, als dat van antoinetta, volgens de aangestipte trekken, zou geweest zijn? Zelfs haar strafbare omgang met artois, of met die andere minnaars, waarvan de Schrijver rept, (bl. 258) bestond misschien alleen in de uitstrooisels van die monsters, honderdmaal erger dan zij, welke met haar den Koning tevens bederven wilden. Van spil- en vooral speelzucht, en groote onvoorzigtigheden, zal wel niemand haar vrijpleiten.
Onder de Duitsche Veldheeren komt ons de Graaf van schmettau voor, achtervolgens Saksisch, Oostenrijksch en Pruissisch Krijgsbevelhebber, en, 't geen daarmede zelden gepaard gaat, groot bevorderaar
| |
| |
der wetenschappen, en eerste Curator der Berlijnsche Akademie. Voorts ferdinand van Brunswijk, een der grootste helden van den zevenjarigen Oorlog, en de regterhand van frederik. Deze held wordt hier zoo wel naar zijne krijgskundige loopbaan als naar zijn beminnelijk karakter als mensch geschilderd. Hij was zeer godsdienstig, en dweepte zelfs wat te veel met geheime theosophische wetenschappen. Bij frederik den Grooten, zijn doorluchtig voorbeeld in krijgsroem, stak hij zeer af, door gebrek aan smaak in, en onverschilligheid voor kunsten en wetenschappen.
De overige levens in dit Deel zijn alle van Geleerden, Dichters of Kunstenaars. Onder de eersten behooren de Fransche Wijsgeeren helvetius en bayle, die beiden veel beter waren dan hunne beginselen: de eerste leefde, bij de grootste twijfelzucht, ten uiterste ingetogen; de tweede onderscheidde zich, terwijl zijn stelsel tot den grofsten zinnelijken wellust, en zelss tot verzaking van het verschil tusschen goed en kwaad, geleidde; terwijl daarenboven de allervoordeeligste post van Pachter in 't groot hem tot ongestrafte knevelarijen de deur openzette, - hij onderscheidde zich, zeggen wij, door onbeperkte weldadigheid en minzaamheid, en alle huisselijke deugden. Wij gelooven dit gaarne; doch de Schrijver moest, uit eerbied voor deze deugden, de wezenlijk verderselijke en verfoeijelijke beginselen van helvetius niet hebben zoeken te bewimpelen. - Olivier goldsmith, die hier, ten onregte, onder de Wijsgeeren geplaatst wordt, daar hij Verkorter der Geschiedenissen, Dichter en Romanschrijver was, wordt daarop in zijnen zonderlingen levensloop voorgesteld. Men ziet daaruit, dat de avontuurlijke reizen van george, den verdichten zoon van zijnen Dorppredikant te Wakefield, wezenlijk voor het meerendeel (met eene kleine verandering) tot zijne eigene levensgevallen behooren. - Nog een paar uitstekende Britten prijken in dit boek (niet in den Inhoud, welke in dit Deel min geregeld is) naast elkander en bij gold- | |
| |
smith. Het zijn: james thomson, de beroemde Dichter der Jaargetijden, die in zijne kindschheid zoodanig het voorkomen van botheid had, dat alle zijne medeleerlingen hem bespotteden; en henry fielding, de Schepper van den Tom Jones. De laatste had, wat zijne
losheid, ongeregelde levenswijze en verspillingen aanging, alsmede door zijne goedhartige, doch onberedeneerde mededeelzaamheid, waardoor hij dikwerf tot behoefte verviel, met goldsmith de grootste overeenkomst. Men zou bijna zeggen, dat fielding zijn meesterstuk uit zijn eigen karakter geput hebbe. Beiden leefden meerendeels van hunne pen.
Wij ontmoeten vervolgens twee vernuftige Italianen: metastasio, eigenlijk trapassi, (waarvan het eerste de Grieksche vertaling is) geboren te Rome, die door den beroemden gravina uit de behoefte getrokken werd, (zijn vader was afschrijver) en grootmoediglijk opgekweekt. Uit dezen afhankelijken staat ver hief hij zich tot den trap van Keizerlijk Hofdichter te Weenen, welke waardigheid hij met glans onder drie Keizers bekleedde. Van zijn edel karakter getuigt de trek, dat hij eene erfenis van eene tonne gouds, die hem wel en wettig toekwam, geheel aan de bloedverwanten van den erfmaker overliet. - Daarop volgt de bijna algemeene Geleerde algarotti, die niet minder in de fraaije letteren, dan in de wetenschappen uitmuntte, en over schilder-, bouw- en krijgskunst belangrijke aanmerkingen maakte, terwijl hij zich ook in de dichtkunde boven het middelmatige verhief. - Iets verder ontmoeten wij, eindelijk, den Gesnedenen broschi, gezegd farinelli. Wij konden ons eerst niet weêrhouden van over deze zonderlinge keuze te meesmuilen: alle de talenten des zangers zouden, in ons oog, niet genoegzaam geweest zijn, dezelve te regtvaardigen; doch de onbaatzuchtigheid en weldadigheid van dezen halfman deden ons (vooral uit hoofde der groote zeldzaamheid van deze deugden bij dat geslacht van verminkte wezens) het plan des Schrijvers ook hier toejuichen.
| |
| |
Op de Italianen laat de Schrijver eenige met regt beroemde, benevens eenige minder bekende, doch ook zeer merkwaardige Duitschers volgen. Frederik van hagedorn (niet hagedoorn, zoo als de Vertaler overal heeft) en c.d.f. schubart bewezen wel, schoon in verschillende trappen, dat men bij vele Dichters, gelijk bij vele Schilders, meer de deugden, die met weldadigheid, dan die met matigheid in verband staan, moet zoeken. Het hart was bij beiden goed, maar de zeden bij den eersten wat losjes, bij den tweeden geheel uitgelaten. Wij zouden voorts op den onbepaalden lof, dien de Schrijver aan hagedorn geeft, wel iets willen afdingen, en bij dien van schubart, welken hij daarmede slechts karig bedeelt, gaarne nog wel een enkel bloempje gezien hebben. Of zijne verandering van godsdienstbegrippen in den kerker zoo geheel dweeperij, dweepziek Pietisme waren, als de Schrijver beweert, durven wij zoo stoutelijk niet beslissen. - De twee Schilders kupetzky en hess, de eerste uitstekende in het portret, de tweede in het landschap, en de vermaarde Muzijksteller quantz, Kamermusicus van frederik den Grooten, die hem meer als vriend, dan als dienaar beschouwde, besluiten dit Deel, waarin, tot ons leedwezen, weder niet één oorspronkelijk Hollandsch leven gevonden wordt.
De stijl der Vertaling is vrij goed. Doch eenige misvormde namen van plaatsen, gelijk Bruckbergers voor Buckeburgers, (bl. 320. Deel VII.) Bingen voor Bergen, (bl. 334.) grove Germanismen, zoo als Wetgever perus, voor van Peru, (bl. 122.) Polnisch voor Poolsch, (bl. 208.) schindlerin voor schindler, enz. ontsieren nog hier en daar dit boek. |
|