| |
| |
| |
Mengelwerk.
Iets over de Fransche wijsgeeren en hunnen oorsprong.
(Ontleend uit Notice sur la Vie et les Ouvrages' de a. - m. le mierre, par rené perin.)
Wij zullen niet ondernemen, de zaak dezer beroemde Schrijveren te bepleiten; daartoe wierd eene geoefender pen dan de onze vereischt; wij zullen ons alleen sommige aanmerkingen veroorloven, ter gunste dezer zoo zeer gelasterde Wijsgeerte.
Om haar wel te beoordeelen, moet men haren oorsprong kennen; en wij gelooven denzelven te vinden in den geest der overheersching en onverdraagzaamheid, gedurende meer dan twee eeuwen aan den dag gelegd door hare tegenstanders, die zich niet zouden uitslooven, zoo vele verkeerdheden in haar aan te wijzen indien zij zichzelven niet veel grootere te verwijten hadden.
Wij zullen hier niet wederom voor den dag halen het tafereel der burgerlijke oneenigheden, welke met de zestiende eeuw een einde namen; tot het voorwerp, dat ons bezig houdt, is het genoeg te herinneren, dat, na vijftig jaren, de Protestantsche partij in Frankrijk bezweek, en dat de Ligue, door hendrik IV overwonnen, zegepraalde op haren overwinnaar, hem dwingende zijne belijdenis te verzaken.
Na zijne afzwering, wist deze Vorst, wat hij den Staat en wat hij zichzelven schuldig was vereenigende, de hoofden der Protestantsche partij te vrede te stellen, en, gedurende zijne gansche regering, bij hunnen pligt te bewaren; hij schonk hun het Edict van Nantes.
Het zwakke Regentschap, dat hem opvolgde, wekte
| |
| |
op nieuw de kwalijk gedoofde hartstogten, welke richelieu nogtans smoorde door stoute maatregelen, die den schrik onder de grooten verbreidden, en hun de mogelijkheid ontnamen om van de godsdienstige twisten partij te trekken. Maar, te vrede met de verzekering der openlijke rust, dacht deze Staatsdienaar, schoon met het Poomsche purper bekleed, er nooit aan, de gewetens aan banden te leggen. De Staatsman behield altijd de overhand op den Priester.
Sedert dit tijdperk tot op de herroeping des Edicts van Nantes, gaven de Protestanten geene reden hoegenaamd tot klagten; de Koning had geene getrouwer onderdanen, en toen lodewijk XIV besloot om ze te verbannen, werd hem deze geweldige trek van willekeur niet voorgeschreven door het belang van den Staat, die daarbij eene diepe wonde ontving, maar door eenen blinden ijver; hij handelde minder als Koning, dan als lid van eenen aanhang; hij gaf toe aan de inblazingen van twee onverzoenlijke vijanden der ongelukkige voorstanders van de nieuwe leer, de Fransche Geestelijkheid en het Hof van Rome.
De rangzucht en de ondeugden der Kerkelijken waren voor het minst het schijnbaar voorwendsel der Hervorminge geweest; en de Geestelijkheid, niet in aanmerking genomen de onverdraagzaamheid, haar natuurlijk eigen, kon geenen aanhang dulden, welks bestaan voor haar een aanhoudend verwijt was. Het Hof van Rome zag dien met geen geruster oog; hetzelve vreesde, dat het hem vroeg of laat mogt gelukken, zijne leer te verspreiden, en aan het gezag van den H. Stoel dit schoone Rijk te onttrekken, welks afval de geheele overige Catholiciteit moest medeslepen. Rome vertrouwde hare bezorgdheden aan hare ijverigste verdedigers, de Jesuiten, die, tot dit oogmerk met de Geestelijkheid vereenigd, hunne ontwerpen met zoo groote harnekkigheid doorzetteden, en met zoo groote behendigheid of partij trokken van de omstandigheden, of dezelven deden geboren wor- | |
| |
den, dat, niettegenstaande den uitersten afkeer des Konings van alle geweldige maatregelen, zij hem, in spijt van zichzelven, wikkelden in eene der hatelijkste en wreedste vervolgingen.
Lodewijk XIV was opgevoed in godsdienstige denkbeelden, welke zijne drift voor Mevrouw de la valliere, de veldslagen, de gedurige knagingen, de afzondering en gestrenge boetedoeningen van dezen ongelukkigen te hooger spanden: deze denkbeelden verzwakten niet in zijne dubbele echtbreuk met Mevrouw de montespan; zonder ophouden pijnigden zij hem; en misschien was Mevrouw de maintenon den eersten indruk, dien zij op het hart van dezen Vorst maakte, alleen verschuldigd aan de taal, welke zij tegen hem voerde, en welke zoo wel strookte met die van zijn geweten.
Deze vrouw, over welke de zinnen nooit eenig gebied voerden, die, in de jaren der liefde en des verlangens, in het bezit van al wat verleidelijk en behagelijk is, uit eigen verkiezing eenen man trouwde, bejaard en onder ligchaamsgebreken gebukt, de weduw van scarron, werd geplaatst bij de kinderen van Mevrouw de montespan; zij ontdekte welhaast het karakter des Konings, en, verbaasd over het onhandig gedrag der begunstigde, stond zij in den beginne naar geene andere eer, dan om haar te raden en te besturen. Maar, beleedigd door de trotschheid en de grilligheden van dezen hooggevoelenden en ongezeggelijken geest, wenschte zij den Koning zelv' te beheerschen. Bepaald om zijne aandacht te boeijen, verdubbelde zij de zorg voor de kinderen, die haar waren toevertrouwd. Lodewijk werd daardoor getroffen, en betuigde haar meermalen zijne tevredenheid: de behendige weduw maakte nu gebruik van de schatten van haren geest, en bragt er den Koning toe, haar eene andere taal te doen hooren; tegen welke zij weigeringen stelde, aangedrongen door den eerbied, der Koninginne verschuldigd, maar vergezeld van loftuitingen en uitdrukkin- | |
| |
gen van bewonderinge, die, de lusten des Konings priklelende, hem gansch en al te onderbragten. Eene vrouw, die enkel godsdienstig ware geweest, had, verschrikt door het gevaar, zich gehaast te vlugten. Mevrouw de maintenon bleef, en werd overladen met gunsten, welke zij aannam.
Waaraan hangt somtijds het lot der menschen! Zoo de Koningin in deze omstandigheden niet gestorven ware, het is waarschijnlijk dat Mevrouw de maintenon de overwinning niet had afgestaan; de beginselen, door haar uitgestald, verzetteden zich daartegen, en zij was al te zeer meesteresse van zichzelve, om zich zoo verre te vergeten. Het is niet minder waarschijnlijk, dat de Koning, vermoeid door zoo veel wederstands, zich in de armen van eene toegevender vrouw had geworpen, en dat er nooit aan gedacht ware geworden, om het Edict van Nantes te herroepen. Er werd anders over beschikt: de Koning, dien de dood der Koningin vrijliet, meende (want hij was er toen wel zeer verre af van te denken, om zijne hand, zelfs heimelijk, aan eene zijner onderdanen te geven) dat Mevrouw de maintenon, insgelijks vrij, zich aan zijne verlangens zou overgeven. Hij bedroog zich: men wierp hem den godsdienst, de zeden, de ergernis voor de schenen. De Jesuiten, die haar door den Abt gobin, hun schepsel bestuurden, hadden, door middel hunner zedekunde, alle hare zwarigheden kunnen opheffen. Maar de Koning, onstandvastig in zijne verkiezingen, kon veranderen, en hunne heerschappij, met die van hunne beschermde, te niete gaan, in plaats dat, door hem voor altijd te verbinden aan eene vrouw, die hun alles verschuldigd was, - want zij alleen konden tot zoodanigen stap eenen Vorst brengen, zoo naauwgezet in het in acht nemen der welvoegelijkheden, - hunne magt geene andere grens moest hebben dan het leven des Konings. Het huwelijk werd dan besloten en voltrokken. Mevrouw de maintenon toonde zich niet ondankbaar: de Jesuiten hadden haar den Koning overgeleverd,
| |
| |
zij leverde hem hun op hare beurt; zij onderhield hem voortaan alleen over de noodzakelijkheid om aan zijne zaligheid te denken, om zijne vorige afdwalingen uit te wisschen, zoo wel als de ergernis, zijnen onderdanen gegeven. Geene boete kon den Hemel aangenamer zijn, dan de uitroeijing der ketterij, en niets was gemakkelijker; de Calvinisten waren aan hunne belijdenis niet zeer gehecht; de hardnekkigheid en valsche schaamte hielden hen alleen in eene dwaling terug, die zij zich beijveren zouden af te zweren, indien zich het Koninklijk gezag slechts eenmaal overluid deed hooren; indien het verklaarde, niet voornemens te zijn meer dan éénen Godsdienst in het Rijk te dulden. Men voegde er bij, dat de Koning geenszins al de middelen, om den Godsdienst te doen eerbiedigen, van den Hemel ontvangen had, ten einde er geen het minste gebruik van te maken; dat hij in persoon verantwoordelijk was voor de dwaling zijner onderdanen; dat het slechts van hem afhing, hen in den schoot der Kerke terug te brengen. Deze gesprekken deden hunne werking bij eenen Vorst, zoo doordrongen van de waarheden van den Catholieken Godsdienst; en het Edict van Nantes werd herroepen.
Wij zullen de jammeren niet beschrijven, die het gevolg dezer herroeping waren; wij zullen ons bepalen tot de verklaring, dat zij niet voor diegenen wijken, van welke wij getuigen zijn geweest. Welhaast, zegt een gelijktijdig Geschiedschrijver, waren al de steden opgepropt met gevangenen, en was het geheele Rijk slechts eene enkele gevangenis; men zag niet dan schavotten, dan opgerigte galgen; de regters (intendans,) deden zich door beulen volgen, om degenen, die zich weigerden te onderwerpen, op heeter daad te straffen. Men leide er zich op toe, zeggen de gedenkschriften van dien tijd, folteringen uit te vinden, die smartelijk waren, zonder doodelijk te zijn, en deze ongelukkige slagtossers te doen uitstaan, wat het menschelijk ligchaam slechts kan verduren zonder te sterven.
Eene dergelijke wet kon niet ten uitvoer worden ge- | |
| |
bragt, dan door den Priesteren, de eenige belanghebbenden bij hare handhaving, de grootste magt toe te staan; en, van dit oogenblik af, scheen alle gezag in hunne handen over te gaan: niemand kon hun mishagen, of zich aan de onbeduidendste verrigtingen der devotie onttrekken, zonder zich bloot te stellen om voor een ketter door te gaan, en zijnen stand benevens allen aanzien te verliezen. Zij drongen zich in het binnenste der familien in, doorgrondden al derzelver geheimen; geen vader waagde het, over zijne bezitting te beschikken, of zijne kinderen in een bestaan te zetten, zonder hen te raadplegen. Mannen van aanzien, gelijk de Hertogen chevreuse en beauviliers, durfden geenen enkelen stap wagen, voor dat een Superieur de Seminaire (overste van eenige kweekschool) hun verzekerd had, dat het belang des Hemels door denzelven niet kon benadeeld worden. Elkeen wilde, even als Mevrouw de maintenon, eenen bestuurder des gewetens hebben, en er bestond, zelfs onder het volk, geen gezin, mits het maar eenige welvaart genoot, waarbij zich geen Abt, geen monnik nestelde, en als meester deed gelden; in één woord, Frankrijk was, indien wij ons dus mogen uitdrukken, onderworpen aan een monniken-bestuur, en, door eene omkeering aller denkbeelden, scheen het Bewind, in deszelfs gedrag, zich het geluk der onderdanen, min in dit dan in het toekomend leven, ten doel te stellen.
Lodewijk XIV werd, in spijt der zorgen van alwat hem omringde, onderrigt van de buitensporigheden der Geestelijkheid. De Maarschalk de vauban en verscheidene andere goede burgers, verontwaardigd zijnde, deden de waarheid, maar vruchteloos, tot hem doordringen. Het juk, dat hij Frankrijk had opgelegd, woog niet min zwaar op hemzelven, dan op den geringsten zijner onderdanen. Ontzenuwd, verslapt door het treurig en afgezonderd leven, waartoe Mevrouw de maintenon hem veroordoeld had; moede der twisten van Priesters, die, niet
| |
| |
te vrede over anderen den dwingeland te spelen, zich onderling martelden; genoodzaakt de onbeschoftheden eens heerschzuchtigen en groven monniks te verdragen; in zijn binnenste verteerd door verveling, - zag hij zonder tegenzin den dood, a's het eenig middel, naderen, om hem van zoo vele kwalen te verlossen.
's Konings oogen waren nog niet gesloten, of de Franschen, ongeduldig om het juk af te schudden, maar door den dwang, in welken zij sedert zoo langen tijd leefden, in de onmogelijkheid gesteld den regten middelweg te houden, sloegen van de bijgeloovigste praktijken en schijnbaar gestrengste zeden tot die losbandigheid en ongodsdienstigheid over, welke den tijd des Regentschaps maar al te zeer gekenmerkt hebben. Bedaarde lieden bloosden over deze buitensporigheden, en stelden er de taal eener zuivere en heilige zedekunde tegen; anderen schroomden niet, hunne stem te verheffen ter gunste der ongelukkige Protestanten. De Geestelijkheid beefde, hare slagtoffers te hooren beklagen, en van deugden spreken, die niet op den Godsdienst gegrond waren: zij haastte zich, het opperste gezag in te roepen; - de Hertog van orleans stelde hare verzoeken te leur. Niemand in het gansche Koningrijk was meer vijand van de toen heerschende schijnheiligheid; en misschien is deze Vorst niet voortgesleept geworden tot de ondeugden en buitensporigheden, die zijne gedachtenis bevlekken, dan door de vrees van te schijnen onder de monniken te bukken, en door het verlangen dezelven te braveren, terwijl gansch Frankrijk zich voor hen nederboog; hetgeen dan duidelijk genoeg dit beroemd gezegde van lodewijk XIV zou verklaren: Mijn Neef is een pogcher op misdaden. De Hertog van bourbon toonde zich inschikkelijker. Van den eersten oogenblik van zijn staatsdienaarschap, deed hij een bevelschrift uitvaardigen, hetgeen de tiranniekste beschikkingen der vorige regering vernieuwde.
Deze maatregel was zeer streng, maar deszelfs scherpheid kon verontschuldigd worden, met betrekking tot
| |
| |
het Bewind van wege de vreeze voor lieden, die tot wanhoop waren gebragt, en wier wraak men reden had te duchten: maar geen beweeggrond hoegenaamd verontschuldigde de Geestelijkheid; zij konde door niets bewogen zijn, dan door drijfveren, van den haat of het persoonlijk belang ontleend. Ook verwekten dit bevelschrift, de herinnering der laatste jaren van lodewijk XIV, en de vrees van wederom onder het priesterlijk juk te vervallen, eenen schrik, welke bij niets, dan hetgeen men in onze dagen heeft gevoeld, kan vergeleken worden.
Sedert dit tijdperk schijnt ons de oorsprong te dagteekenen dier vereeniging van mannen, welke, geërgerd over de onverdraagzaamheid der Kerkelijken, en het misbruik, dat zij, sedert verscheiden eeuwen, maakten van eene magt, aangematigd om de oude en nieuwe wereld te verwoesten, de gewetens te martelen, en zelfs de gedachte zwijgen op te leggen, onderling ten verzamelingswoord dat van wijsgeer aannamen, en besloten, alle hunne pogingen te wijden, om een ligchaam binnen zijne palen terug te brengen, dat, door dezelven te buiten te gaan, zoo vele rampen veroorzaakt had.
Dit ontwerp werd door de meerderheid der Franschen toegejuicht met eene geestdrift, die geene verwondering zal baren, indien men, zich verplaatsende in dat tijdperk, den blik terugwerpt; herdenkt aan het woeden der Ligue; aan den rampvollen dag, die daarvan het voorspel was geweest, en welks afschuwelijke gedachtenis toen nog door niets werd opgewogen; in aanmerking neemt, dat vele menschen, toen levende, getuigen waren geweest der laatste jaren van lodewijk XIV, der beheeringen met het zwaard in de vuist, des oorlogs van Cevennes; van de vervolgingen en straffen van allerlei aard tegen de Protestanten uitgevonden; van den val des handels, van de ontvolking des rijks, van de algemeene ellende; en eindelijk overweegt, dat zoo veel jam- | |
| |
meren aan niets dan aan de Geestelijkheid alleen konden worden toegeschreven.
Niet meer heeft men zich te verbazen over de gunst, welke het Bewind den Wijsgeeren toestond zelfs toen het meest tegen hen scheen te woeden: men was het gezag moede, dat de Kerkelijken zich hadden aangematigd; men duldde met weerzin dezelven den Godsdienst te hooren bevelen, van welken te overtuigen hunne uiterste poging moest zijn geweest.
In den strijd, die er werd aangegaan, gaven de Wijsgeeren proeven van eene kracht van ziel en karakter, welke de algemeene belangstelling, in hun voordeel, nog deed toenemen. Zij telden in hunne rijen slechts eenvoudige bijzondere personen, op zichzeiven staande, zonder steun, zonder fortuin; en hunne partijen vormden een ligchaam in den Staat, welks hoofden, aan eene doorluchtige geboorte en aanzienlijke betrekkingen, ontzaggelijke rijkdommen en inzonderheid een vermogen over de menigte paarden, dat hen zelfs voor den Monarch vreesselijk maakte.
Geene mindere begaasdheden deden zij zien: de aanmatigingen, tegen welke zij opkwamen, hadden diepe wortelen geschoten; de tijd had dezelve geheiligd; de best versneden pennen hadden ze verdedigd; - zij stelden daartegen geschriften, van welke sommige den menschelijken geest te allen tijde zullen vereeren. Wij plaatsen aan derzelver hoofd een der schoonste voortbrengsels van het genie: De geest der Wetten; dat werk, welks verdi nste de ondervinding elken dag staaft, en hetgeen zijne geboorte verschuldigd is aan de rigting, welke het onderzoek der tijdelijke regten van de Kerkelijken aan de algemeene beschouwingen gaf.
Eerlijker en opregter dan de verdedigers der Geestelijkheid, die van derzelver verkeerdheden zwegen, zullen wij ons wel wachten te betwisten, dat men grond hebbe, den Wijsgeeren de zwaarste verwijten te doen. Al te dikwijls hebben de ijver, de openbare toejuichingen,
| |
| |
en de overdrijving, onafscheidbaar van hevige twisten, hen te verre gevoerd; al te dikwijls hebben zij den Godsdienst met den Priester verward, en aan genen jammeren toegekend, welke enkel het gevolg waren van de al te groote magt, door deszelfs dienaars aangematigd. Zij hebben vergeten, dat eene waanzieke vertooning van ongeloof en de omverrestooting van alle godsdienstige begrippen niet min schadelijk waren voor de rust der maatschappij, dan de blinde onderwerping en de volslagene verzaking der rede, welke hunne partijen bevalen. Maar zoodanig is het gemeen gevolg, wanneer groote buitensporigheden worden aangevallen; zij, die er belang bij hebben dezelven te verdedigen, vinden zich genoodzaakt, voor de wapenen der rede, welke zij niet kunnen gebruiken, die der driften in de plaats te stellen, en, hunne tegenstanders tergende, voeren zij dezelven tot andere uitersten. In der daad, wie zou kunnen ontkennen, dat alle middelen, om de Wijsgeeren te verbitteren, zijn in het werk gesteld? Is er een onbetamelijk bedrijf, eene misdaad zelfs, die men niet goedgevonden heeft hun aan te wrijven? Heeft men niet gepoogd hen verantwoordelijk te stellen voor al de wanordes der maatschappij, even of die wanordes nu pas ontstonden, of min groot geweest waren onder de vorige regeringen? Heeft men niet de vertooning gemaakt, van geleerden, als montesquieu, d'alembert, helvetius, te verwarren met die wezens, van welken de groote steden wemelen altijd gereed misbruik te maken van de heerschende denkbeelden, en welke zich thans wijsgeeren noemden; gelijk, ten tijde van moliere, huns gelijken het masker van den Godsdienst aannamen, om op de vrouw hunnes weldoeners te loeren, en zijne kinderen te berooven.
Voegen wij er bij, dat de Geestelijkheid den Godsdienst meer dan ooit blootstelde aan bespotting, door de twisten en tooneelen, zoo jammerhartig als ergerlijk, tot welken de bul unigenitus aanleiding gaf; en dat
| |
| |
zij eindelijk, door haar gedrag in de zaak van calas, een aantal menschen tot de zijde der Wijsgeeren deed overgaan, die tusschen hen en haar als in het midden hingen.
Men verbaze zich niet, dat het Bewind langen tijd bloote toeschouwer van zoo vele wanordes bleef: geleerd door het verledene, zag het duidelijk zoo wel het kwaad als het middel, dat daartegen diende aangewend te worden. Het was overtuigd, dat Frankrijk nooit in rust zou zijn, zoo lang het geene godsdienstige Orde uit zijnen boezem had uitgeworpen, welker beginselen regtstreeks inliepen tegen zijne wetten, en welke, onder de laatste regering geslaagd zijnde om de gansche Geestelijkheid te beheerschen, en door haar het overige Frankrijk een ondragelijk juk op te leggen, niet scheiden kon van eene verderfelijke magt. De Geestelijken, liefhebbers van hun Vaderland, naijverig op deszelfs onafhankelijkheid, en opregtelijk verkleefd aan hunne belijdenis, strekten alle hunne wenschen uit naar dezen maatregel des gezags; zij deden sedert lang hun best, op de Jesuiten, welken zij beschuldigden de zedekunde te bederven, al de verkeerdheden te werpen der Geestelijkheid in het gemeen te last gelegd; en zij voorzagen al zuchtende, dat de eerzucht dezer monniken den ondergang van den Godsdienst naar zich zou slepen. Maar, hoe hen te weren, die zich onder alle standen, onder alle rangen der maatschappije medestanders hadden weten te verwerven, welken het Hof van Rome met alle zijne magt beschutte, en bij de bevordering van wier oogmerken de groote meerderheid der Geestelijkheid haar belang vond? Het Bewind oordeelde dan voorzigtig, de gevolgen der omkeering af te wachten, welke het met vermaak de Wijsgeeren zag bewerken in de algemeene denkwijze; en zoodra het oogenblik, waarnaar het wenschte, en hetwelk de onvoorzigtigheid der Jesuiten bespoedigde, daar was, haastte het zich, Frankrijk te verlossen van die monniken, wier staatkundig bestaan zoo menigmalen onver- | |
| |
eenigbaar was verklaard met de zekerheid der Koningen en de rust der Volken.
Deze, even regtvaardige als wakkere, maatregel herstelde de kalmte der gemoederen; hij deed de belagchelijke benamingen van Jansenist en Molinist verdwijnen. De Geestelijkheid, welker hartstogten niet meer onophoudelijk in werking gebragt werden door vermetele monniken, gedroeg zich wijzer en verdraagzamer; en de Schrijvers, tot den aanhang der Wijsgeeren behoorende, wendden hunne blikken naar andere voorwerpen van algemeen nut, zoo als de landbouw, de handel, de geldmiddelen. Zij gaven, over deze verschillende onderwerpen, schriften in het licht, die de zuiverste liefde tot het algemeene welzijn ademden, en uit welke de Constituerende Vergadering de grondslagen heeft geput dier nuttige werkzaamheden, van welke wij thans het genot hebben, en die, in spijt der staatkundige dwalingen dezer eerste vergaderinge, aan haren naam de vereerendste herinneringen hebben verbonden.
Dusdanig is de oorsprong der (bedoelde) Wijsgeerte geweest, en dusdanig was de staat der zaken, door haar aangebragt. |
|