scher, gelijk de Recensent schijnt te begrijpen, - neen; de Heer Scheltema is meer dan duizend anderen overtuigd, dat, bij het beoordeelen der kunst, vooral geene gunst, maar alleen gezond verstand en onvervalscht gevoel vereischt worden. De maar al te veel vergetene, schoon onsterfelijke namen dier twee verdienstelijke Vaderlandsche Vrouwen herbloeijen onder ons door de zorg en kunstliefde van den achtenswaardigen Scheltema; en het zijn deze, door hem als bezielde namen, die aan de koesterende zonnestralen der vrouwelijke gunst worden aanbevolen.
Doch het is in de eerste plaats de waarlijk ons vernederende veronderstelling, dat de uitgebreide Aanteekeningen, die bij de Redevoering gevoegd zijn, door geene Vrouwen zullen gelezen worden, waarover ik mij te beklagen heb. Het is waar, de algemeene regelen van vrouwelijke opvoeding, en de enge kring, waar binnen de Vrouwen zich meestal bepaald zien, zijn weinig geschikt om de zucht voor algemeene kundigheden onder dezelve op te wekken. Doch de Heer Recensent doet de Vrouwen onregt, door haar als zoo beuzelachtig te beschouwen, dat de verdiensten van twee sieraden harer sekse haar volkomen onverschillig zouden zijn. Vele, dit weet ik bij ondervinding, hebben de Redevoering van den Heer Scheltema, benevens de Aanteekeningen, met graagte gelezen, en zijn trotsch op de waardige Dochters van Roemer Visscher, die toen reeds, toen de vrouwelijke opvoeding nog genoegzaam alleen tot de keuken en de linnenkamer bepaald was, toonden, tot welk eenen trap van beschaving en ontwikkeling de geestvermogens der Vrouwen zich, bij de geringste aanleiding, kunnen verheffen. De Heer Recensent schijnt tot die stroeve, eigenbatige Geleerden te behooren, die zich angstvallig maken, dat, wanneer Vrouwen zich op het beoefenen van oude Letterkunde beginnen toe te leggen, de huishouding over het algemeen, en de spijsbereiding in het bijzonder, daar veel bij lijden zouden. Soortgelijke Geleerden zagen voorzeker liever een boek over de Kookkunst aan de Vrouwen opgedragen, dan een boek met aanteekeningen over oude Dichtkunde; zonder te bedenken, dat de waarlijk verstandige en geoefende Vrouw hare schoone pligten als huishoudster en moeder even weinig kan vergeten, als de brave mannelijke lettervriend zijne dierbare huisselijke belangen.